Home

Centrale Raad van Beroep, 18-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3985, 15-8151 WWB

Centrale Raad van Beroep, 18-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3985, 15-8151 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 oktober 2016
Datum publicatie
24 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:3985
Formele relaties
Zaaknummer
15-8151 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening van een boete. Nieuwe rechtspraak is geen nieuw feit. Beroep op gemeenschapsrecht slaagt niet.

Uitspraak

15/8151 WWB

Datum uitspraak: 18 oktober 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2015, 15/1070 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Namens het college is verschenen mr. I. Yaman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het college aan appellante een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht in de periode van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013. De boete is vastgesteld ter hoogte van 100% van het benadelingsbedrag en bedraagt

€ 1.390. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Op 20 augustus 2014 heeft appellante, onder verwijzing naar uitspraken van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2157) en 4 juli 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:5213), het college verzocht om herziening van het besluit van 18 oktober 2013.

1.2.

Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het college het verzoek om herziening afgewezen op de grond dat nieuwe rechtspraak niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid is aan te merken op grond waarvan een uitzondering op de formele rechtskracht van een besluit moet worden aangenomen.

1.3.

Bij besluit van 9 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2014 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het besluit van 18 oktober 2013 is in rechte onaantastbaar geworden. Het verzoek van

appellante van 20 augustus 2014 strekt ertoe dat het college van dit besluit terugkomt.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit.

4.3.

Eveneens volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2867) vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het in rechte onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen.

4.4.

In hoger beroep voert appellante aan dat de rechtbank ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen dat de boete in strijd is met gemeenschapsrecht.

4.5.

In het arrest van 13 januari 2004 (C-453100, Kühme & Heitz, ECLI:EU:C:2004:17) heeft het Hof van Justitie overwogen dat het gemeenschapsrecht in beginsel niet vereist dat een bestuursorgaan moet terugkomen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Het bestuursorgaan is daartoe slechts verplicht indien aan een viertal voorwaarden wordt voldaan. Eén van die voorwaarden is dat het in geding zijnde besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Daaraan wordt in dit geval niet voldaan, omdat appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 18 oktober 2013. Tot een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie is het daarom niet gekomen. Alleen al om die reden slaagt de grond van appellante niet.

4.6.

Gelet op 4.2 tot en met 4.5 heeft het college het verzoek terecht afgewezen.

4.7.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en P.W. van Straalen en

J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.

(getekend) A. Stehouwer

(getekend) C. Moustaïne