Home

Centrale Raad van Beroep, 21-10-2003, AM3202, 00/3836 NABW, 00/3837 NABW

Centrale Raad van Beroep, 21-10-2003, AM3202, 00/3836 NABW, 00/3837 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 oktober 2003
Datum publicatie
24 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202
Zaaknummer
00/3836 NABW, 00/3837 NABW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 4:6

Inhoudsindicatie

Toepassing artikel 4:6 van de Awb; gewijzigde formulering jurisprudentie.

Uitspraak

00/3836 NABW

00/3837 NABW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats], appellanten,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellanten hebben op de bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 21 juni 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 29 juli 2003, waar partijen, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen.

II. MOTIVERING

Gedaagde heeft aan appellanten over de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 algemene bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen verleend, voorlopig in de vorm van een geldlening.

Bij besluit van 25 mei 1998 heeft gedaagde de hoogte van de bijstand om niet definitief vastgesteld op een bedrag van

f 15.273,51. Tevens is bij dat besluit de in de vorm van een geldlening gehandhaafde bijstand ten bedrage van f 10.291,33 van appellanten teruggevorderd.

Appellanten hebben tegen het besluit van 25 mei 1998 geen bezwaar gemaakt maar bij brief van 9 oktober 1998 aan gedaagde verzocht zich nog eens over het besluit van 25 mei 1998 te willen buigen.

Bij twee gelijkluidende, aan elk van appellanten gerichte besluiten van 20 oktober 1998 heeft gedaagde appellanten doen weten dat het besluit van 25 mei 1998 onverkort gehandhaafd blijft.

Bij twee op 4 maart 1999 genomen besluiten heeft gedaagde - voorzover van belang - de bezwaren tegen de besluiten van 20 oktober 1998 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak van 21 juni 2000, zoals gerectificeerd bij brief van 29 juni 2000, is het beroep tegen de besluiten van 4 maart 1999 ongegrond verklaard.

Appellanten kunnen zich met die uitspraak niet verenigen.

De Raad heeft het volgende overwogen.

Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellanten strekt ertoe dat gedaagde terugkomt van zijn eerdere besluit van

25 mei 1998, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden omdat appellanten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt.

Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.

Bij hun verzoek hebben appellanten aangevoerd dat zij de hun verleende bijstand hebben aangewend voor het aflossen van schulden en dat het negatieve bedrijfsresultaat daardoor alleen maar is opgelopen. Daarbij gaat het niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin maar om een argument dat in bezwaar tegen het besluit van

25 mei 1998 naar voren had kunnen worden gebracht.

Gedaagde was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 25 mei 1998. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.

De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voorzover aangevochten.

Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt aan de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.

Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. Ch. de Vrey en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003.

(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns

(get.) P.C. de Wit