Home

Raad van State, 20-02-2023, ECLI:NL:RVS:2023:658, 202205082/1/V3

Raad van State, 20-02-2023, ECLI:NL:RVS:2023:658, 202205082/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 februari 2023
Datum publicatie
22 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RVS:2023:658
Formele relaties
Zaaknummer
202205082/1/V3

Inhoudsindicatie

De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep afgewezen, voor zover daarin is gevraagd om het vaststellen van een bestuurlijke dwangsom, en het beroep voor het overige gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en bepaald dat hij aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00.

Uitspraak

202205082/1/V3.

Datum uitspraak: 20 februari 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.       [vreemdeling 1], mede voor haar minderjarige kind, en [vreemdeling 2,

2.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 augustus 2022 in zaak nr. NL22.9780 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep afgewezen, voor zover daarin is gevraagd om het vaststellen van een bestuurlijke dwangsom, en het beroep voor het overige gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en bepaald dat hij aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.R. Botman, advocaten te Den Haag, hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Daarop heeft de staatssecretaris gereageerd.

Overwegingen

Het hoger beroep van de vreemdelingen

1.       Het hoger beroep van de vreemdelingen leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Dit hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    Dit hoger beroep gaat namelijk ook over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

Conclusie

3.       De hoger beroepen van de vreemdelingen en de staatssecretaris zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de door de vreemdelingen in de zaak betreffende het hoger beroep van de staatssecretaris gemaakte proceskosten vergoeden. 

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep van de staatssecretaris opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Borman

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023

47-1020