Home

Raad van State, 11-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2290, 201704664/1/A3

Raad van State, 11-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2290, 201704664/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 juli 2018
Datum publicatie
11 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2290
Zaaknummer
201704664/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:329, heeft de Afdeling beslist op een hoger beroep van [appellant]. Daarbij heeft de Afdeling een besluit van het college over een aantal verzoeken van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) vernietigd en krachtens artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

201704664/1/A3.

Datum uitspraak: 11 juli 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:329, heeft de Afdeling beslist op een hoger beroep van [appellant]. Daarbij heeft de Afdeling een besluit van het college over een aantal verzoeken van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) vernietigd en krachtens artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Op 2 juni 2016 heeft het college ter uitvoering van die uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit genomen.

Tegen dat besluit heeft [appellant] bij het college bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft het bezwaar en het beroep ter behandeling naar de Afdeling doorgezonden.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs. 201705467/1/A3 en 201706766/1/A3, ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.P.J. Roef, is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016 stond tegen het besluit van het college van 2 juni 2016 geen bezwaar bij het college, maar beroep bij de Afdeling open, zoals ook vermeld in de rechtsmiddelenvoorlichting in dat besluit. De Afdeling zal het door [appellant] tegen dat besluit gemaakte bezwaar dan ook als beroep tegen dat besluit behandelen. Voorts zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het niet nemen van een besluit behandelen.

1.1.    Het college heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting, onder meer onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 29 mei en 13 juli 2017 waartegen [appellant] in zaken nrs. 201705467/1/A3 en 201706766/1/A3 is opgekomen, op het standpunt gesteld dat [appellant] in deze zaak misbruik van recht maakt. De Afdeling volgt het college in dit standpunt. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.

    Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht kan mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van [appellant]. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157. Uit de drie gevoegd ter zitting van de Afdeling behandelde zaken blijkt dat [appellant] grote aantallen Wob-verzoeken indient over dezelfde dan wel soortgelijke onderwerpen die verband houden met de gemeentelijke organisatie of het samenwerkingsverband van de gemeentelijke organisatie. De aanleiding tot het indienen van deze verzoeken is kennelijk gelegen in onvrede van [appellant] over de wijze waarop hij van gemeentewege is bejegend met betrekking tot een verzoek om een uitkering en de terugvordering ervan. Het college heeft ter zitting van de Afdeling uiteengezet dat het aantal Wob-verzoeken per 9 augustus 2017 voor Albrandswaard 538 en voor Ridderkerk 237 is, en dat na die datum nog nieuwe verzoeken zijn binnengekomen. De Wob-verzoeken worden gevolgd door tal van ingebrekestellingen. Daarbij kan uit de werkwijze van [appellant] worden afgeleid dat zijn oogmerk is om de afhandeling van de verzoeken te bemoeilijken door aan iedere brief een afzonderlijke code te geven en daarnaar, in plaats van naar het onderwerp, te verwijzen, ruime en niet-limitatieve verzoeken in te dienen en hangende procedures opvolgende verzoeken over hetzelfde onderwerp in te dienen. Ook dient hij gelijkluidende verzoeken in bij verschillende organen dan wel onderdelen ervan. Verder is niet duidelijk waarom hij die verzoeken indient. Hoewel hij in het kader van zijn Wob-verzoeken geen belang hoeft te stellen, kan de achterliggende motivatie voor het doen van die verzoeken wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118 en 5 oktober 2016, ECLl:NL:RVS:2016:2640. De rechtbank Rotterdam heeft in de uitspraken waarnaar het college heeft verwezen, vastgesteld dat [appellant], zelfs wanneer hij daartoe is opgeroepen, niet op zittingen van de rechtbank verschijnt en evenmin reageert op verzoeken om gebruik te maken van mediation of om anderszins in gesprek te raken met het college. Een gesprek over de achterliggende reden van zijn vele Wob-verzoeken is daarom niet mogelijk. Deze proceshouding kan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht in het nadeel van [appellant] uitvallen. [appellant] is niet ter zitting van de Afdeling verschenen. Evenmin heeft hij in zijn beroepschrift of zijn nadere stukken zijn motivatie uiteengezet.    

2.    Het beroep tegen het besluit van 2 juni 2016 is wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk. Omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit hiervan niet los kan worden gezien, is dit eveneens wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk.

3.    Omdat de Afdeling niet eerder heeft geoordeeld dat [appellant] misbruik van recht maakt, bestaat voor een veroordeling van hem in de door het college gemaakte proceskosten in deze zaak geen aanleiding.       

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Borman    w.g. Hartsuiker

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018

620.