Home

Raad van State, 11-10-2017, ECLI:NL:RVS:2017:2748, 201605368/1/A3

Raad van State, 11-10-2017, ECLI:NL:RVS:2017:2748, 201605368/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 oktober 2017
Datum publicatie
11 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:2748
Zaaknummer
201605368/1/A3
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college aangewezen als terreinen, wegen en weggedeelten waar parkeren slechts is toegestaan tegen betaling van parkeerbelasting: alle parkeerapparatuurplaatsen en vergunninghoudersplaatsen in de tariefzones weergegeven op de bij het besluit behorende kaart (hierna: besluit I).

Uitspraak

201605368/1/A3.

Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    Infotheek Groep B.V., gevestigd te Leiden,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Leiden

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2016 in zaken nrs. 15/6884 en 15/6885 in het geding tussen:

Infotheek

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college aangewezen als terreinen, wegen en weggedeelten waar parkeren slechts is toegestaan tegen betaling van parkeerbelasting: alle parkeerapparatuurplaatsen en vergunninghoudersplaatsen in de tariefzones weergegeven op de bij het besluit behorende kaart (hierna: besluit I).

Bij afzonderlijk besluit van 11 augustus 2015 heeft het college nadere regels vastgesteld voor het aanvragen en verlenen van vergunningen (hierna: besluit II).

Tegen die besluiten heeft Infotheek beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank zich wat betreft besluit I onbevoegd verklaard en het beroepschrift van Infotheek gericht tegen dat besluit doorgezonden naar het college ter behandeling als bezwaarschrift. Zij heeft zich ook onbevoegd verklaard voor zover het beroep van Infotheek is gericht tegen besluit II.

Tegen deze uitspraak heeft Infotheek hoger beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Infotheek en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2017, waar Infotheek, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen en mr. T.G. Oztürk, beiden advocaat te Rotterdam, vergezeld door mr. T.B. Arens, bedrijfsjurist, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, vergezeld door J. Smit, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De relevante bepalingen uit onder andere de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2015 (hierna: Parkeerverordening) en de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2015 (hierna: Verordening parkeerbelastingen) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage is onderdeel van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Infotheek is een internationaal opererende IT-hardware-, services- en softwareleverancier die sinds 1991 in Leiden is gevestigd. Infotheek heeft ruim 400 medewerkers in vaste dienst, waarvan 330 in Leiden. Volgens Infotheek zijn op het hoofdkantoor dagelijks gemiddeld 190 werknemers werkzaam, waarvan ongeveer 130 medewerkers met de auto komen. Daarnaast ontvangt zij op het hoofdkantoor tientallen bezoekers. Het hoofdkantoor is gelegen op bedrijventerrein De Waard te Leiden. Dat bedrijventerrein is, zo stelt Infotheek, moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer.

2.1.    In de binnenstad van Leiden en in een gedeelte rondom het station geldt betaald parkeren. In het kader van het terugdringen van de parkeerproblematiek en het vergroten van de leefbaarheid in de wijken, heeft het college de wens het betaald parkeren uit te breiden naar de wijken rondom het centrum. In die wijken, de zogenoemde schilwijken, heeft het college betaald parkeren ingevoerd, waarbij een onderverdeling is gemaakt in een parkeerzone B1, de binnenschil, en een parkeerzone B2, de buitenschil. In die parkeerzones gelden ook verschillende tarieven. Het college heeft de beide besluiten I en II vastgesteld in het kader van de uitbreiding van betaald parkeren naar de schilwijken. Het bedrijventerrein De Waard, alwaar het hoofdkantoor van Infotheek is gevestigd, is gelegen in zo’n schilwijk waar nu betaald parkeren geldt. Infotheek kan zich niet verenigen met het invoeren van betaald parkeren.

Besluitvorming

3.    Bij besluit I heeft het college aangewezen als terreinen, wegen en weggedeelten waar parkeren slechts is toegestaan tegen betaling van parkeerbelasting: alle parkeerapparatuurplaatsen en vergunninghoudersplaatsen in de tariefzones weergegeven op de bij het besluit behorende kaart.

    Daarnaast heeft het college bepaald dat tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd op parkeerapparatuurplaatsen en vergunninghouderplaatsen - met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander in de voorschriften is aangegeven op of bij de parkeerapparatuur en de daarbij behorende bebording.

    Tot slot heeft het college bij besluit I, tariefzones aangewezen op de bij het besluit behorende kaart.

3.1.    Bij besluit II heeft het college nadere voorschriften vastgesteld over onder meer werknemersvergunningen. Daarnaast heeft het college het maximumaantal te verlenen parkeervergunningen voor werknemers van een bedrijf vastgesteld voor bedrijventerrein De Waard. Besluit II bevat bovendien een bijlage waarin een gebiedsindeling voor werknemersvergunningen is opgenomen. Op die gebiedsindeling is met zwarte cijfers het maximumaantal werknemersvergunningen per gebied aangegeven. Voor bedrijventerrein De Waard geldt dat maximaal 325 werknemersvergunningen worden uitgegeven.

3.2.    Infotheek heeft beroep ingesteld tegen besluiten I en II.

Aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft zich in het kader van haar bevoegdheid om kennis te nemen van de door Infotheek ingestelde beroepen, gebogen over het antwoord op de vraag of tegen de besluiten I en II rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

    Ten aanzien van besluit I heeft de rechtbank vastgesteld dat op alle plaatsen waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd tevens door vergunninghouders of bezoekers mag worden geparkeerd en andersom. Volgens de rechtbank leidt deze vaststelling tot de conclusie dat in besluit I concreet is vastgesteld welke terreinen, wegen en tijdstippen zijn aangewezen voor betaald parkeren en voor het parkeren door vergunninghouders of bezoekers. Daarom is besluit I een concretiserend besluit van algemene strekking waarin naar plaats en naar tijdstippen toepassing van een in een algemeen verbindend voorschrift besloten norm is ingevuld, aldus de rechtbank. Tegen zo’n concretiserend besluit van algemene strekking kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Volgens de rechtbank dient dan ook eerst de bezwaarprocedure te worden doorlopen. Daarop heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het tegen besluit I ingestelde beroep kennis te nemen en beslist dat het beroepschrift naar het college dient te worden doorgezonden om het als bezwaarschrift in behandeling te nemen.

    Ten aanzien van besluit II heeft de rechtbank vastgesteld dat het college ter uitvoering van artikel 4 van de Parkeerverordening nadere voorschriften heeft gegeven voor het aanvragen en verlenen van vergunningen in de gebieden waarin betaald parkeren is ingevoerd. Volgens de rechtbank heeft besluit II daarom een regelend karakter en bevat het een zelfstandige normstelling. Om die reden kwalificeert besluit II als een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), staat geen beroep open tegen een algemeen verbindend voorschrift. De rechtbank heeft zich daarom ook wat besluit II betreft, onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen.

Het geschil in hoger beroep

5.    Zowel Infotheek als het college kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Het college heeft zijn hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank over besluit I. Infotheek heeft haar hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank over besluit II. De Afdeling zal de hoger beroepen ook in deze volgorde behandelen.

Het hoger beroep van het college

6.    Het college betoogt dat de rechtbank besluit I ten onrechte heeft aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Volgens het college is besluit I enerzijds gestoeld op artikel 7 van de Verordening Parkeerbelastingen en anderzijds op artikel 2 van de Parkeerverordening. Dat impliceert dat op alle parkeerplaatsen waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd, tevens mag worden geparkeerd door vergunninghouders of bezoekers en andersom. Besluit I valt volgens het college te duiden als een besluit waarbij een regime van fiscaal parkeren in het betreffende gebied is ingevoerd. Op grond van de belastingwetgeving staat tegen een dergelijk besluit geen bezwaar en beroep open bij de bestuursrechter. Omdat uit het beroepschrift van Infotheek volgt dat het is gericht tegen de uitbreiding van het betaald parkeren op het bedrijventerrein De Waard en niet zozeer tegen het besluit dat op plaatsen waar het regime van betaald parkeren is ingevoerd, vergunninghouders en bezoekers mogen parkeren, concludeert het college dat het beroep van Infotheek is gericht tegen een ingevolge de belastingwetgeving genomen besluit. De rechtbank had het beroep van Infotheek dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.

6.1.    Gelet op het betoog van het college dient, naar het oordeel van de Afdeling, in de eerste plaats te worden beoordeeld of besluit I slechts is aan te merken als de invoering van fiscaal parkeren, als gevolg waarvan het besluit zich in de sfeer van de belastingwetgeving bevindt, of dat bij besluit I ook een vergunningstelsel is ingevoerd. Is bij besluit I namelijk ook een vergunningstelsel ingevoerd, dan is hiertegen ingevolge de Awb bezwaar en beroep mogelijk.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling valt besluit I te splitsen in twee onderdelen, te weten een onderdeel dat betrekking heeft op de invoering van fiscaal parkeren, dat zijn grondslag vindt in artikel 7 van de Verordening Parkeerbelastingen en een onderdeel dat betrekking heeft op de invoering van een vergunningstelsel. Dit laatste onderdeel vindt zijn grondslag in artikel 2 van de Parkeerverordening. In deze bepaling is de bevoegdheid van het college opgenomen om terreinen en/of weggedeelten aan te wijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders of voor het parkeren door bezoekers. Dat het besluit I niet alleen betrekking heeft op de invoering van fiscaal parkeren, maar ook op de invoering van een vergunningstelsel, volgt uit het feit dat besluit I het, zoals het college ook stelt, voor vergunninghouders mogelijk maakt om op alle plaatsen in het gebied, waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd, te parkeren. In zoverre is het gebied waarin fiscaal parkeren is ingevoerd, mede aangewezen als gebied waar een vergunningstelsel geldt. In het besluit I is in zoverre ook expliciet verwezen naar de bevoegdheid van het college, neergelegd in voormeld artikel 2 van de Parkeerverordening. Met het besluit I is binnen het aangewezen gebied, anders dan het college betoogt, niet alleen fiscaal parkeren, maar ook een vergunningstelsel ingevoerd. Besluit I is, voor zover daarbij een vergunningstelsel is ingevoerd, dan ook niet aan te merken als genomen ingevolge de belastingwetgeving.

6.3.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ingevolge de Awb tegen besluit I bezwaar en beroep openstaan. De Afdeling wijst in dit kader ook op overweging 2.3.3 van haar uitspraak van 5 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG3374. De Afdeling ziet in dit verband tot slot geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het slechts zou zijn gericht tegen het onderdeel van besluit I waarmee fiscaal parkeren is ingevoerd.

6.4.    Zoals de Afdeling in overweging 4 van haar uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3510 heeft overwogen, is, indien niet in de verordening zelf een gebied is aangewezen waar een verbod of gebod geldt, maar is bepaald dat aanwijzing geschiedt bij nader besluit van het orgaan dat de verordening heeft vastgesteld of van een ander orgaan, die aanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking. Het verbod of gebod dat in de verordening is neergelegd, is de normstelling. Begrenzingen in het aanwijzingsbesluit zijn geen normen of aanvullende normen en maken niet dat het aanwijzingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift is.

6.5.    De gebiedsaanwijzing heeft plaatsgevonden bij nader besluit van het college. Gelet op voormelde uitspraak, is die aanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking. De rechtbank is dan ook terecht tot diezelfde conclusie gekomen. Zij heeft het beroepschrift daarom eveneens terecht doorgezonden naar het college ter behandeling als bezwaarschrift.

6.6.    Niettemin dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 18 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH3959 een beroep in rechte tegen een primair besluit, als het tot een uitspraak komt, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Omdat de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van het beroep gericht tegen besluit I kennis te nemen, in plaats van het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, is het incidenteel hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Het college dient het beroepschrift van Infotheek, gericht tegen besluit I als bezwaarschrift af te handelen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.

Het hoger beroep van Infotheek

7.    Infotheek voert aan dat de rechtbank besluit II ten onrechte heeft gekwalificeerd als algemeen verbindend voorschrift waartegen op grond van artikel 8:3 van de Awb geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Volgens haar concretiseert besluit II een algemene norm die ligt besloten in artikel 4 van de Parkeerverordening. Die norm wordt geconcretiseerd naar zowel tijd als plaats. Voor een bepaalde categorie van vergunningen, te weten de werknemersvergunningen, worden in besluit II namelijk acht verschillende gebieden onderscheiden. Vervolgens geldt voor deze vergunningen dat ze per gebied worden verleend met een aangegeven maximum. Een werknemersvergunninghouder kan daarom slechts parkeren binnen de terreinen/straatsecties die vallen binnen de gebiedsindeling opgenomen op de kaart behorende bij besluit II, aldus Infotheek. Daarnaast concretiseert besluit II de werking van de verschillende categorieën van vergunningen door per categorie van vergunninghouders vast te stellen binnen welke tijden hiervan gebruik kan worden gemaakt. Aldus gelden voor verschillende vergunninghouders verschillende tijden voor het gebruik van de vergunning. Besluit II heeft, volgens Infotheek, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen regelend, maar een concretiserend karakter.

7.1.    In besluit II zijn nadere voorschriften opgenomen met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunning voor het parkeren als bedoeld in de parkeerverordening. Meer in het bijzonder is in artikel 6 van besluit II, dat over werknemersvergunningen gaat en waarop de door Infotheek aangedragen hogerberoepsgronden zien, geregeld dat werknemersvergunningen worden verleend op basis van een gebiedsindeling zoals aangegeven op een kaart behorende bij besluit II. Daarnaast is per deelgebied een maximaal aantal werknemersvergunningen vastgesteld. Ook is in die bepaling het maximum aantal te verlenen vergunningen voor werknemers van een bedrijf opgenomen. Daarnaast volgt uit voormeld artikel 6 van besluit II in welke gebieden een werknemersvergunning geldig is en op welke tijdstippen.

    Besluit II vindt zijn grondslag in artikel 4 van de Parkeerverordening. Die bepaling geeft het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen voor het aanvragen en verlenen van vergunningen. Het college heeft met het vaststellen van besluit II gebruikgemaakt van deze regelgevende bevoegdheid die de gemeenteraad hem met voormeld artikel 4 van de Parkeerverordening heeft gegeven. Het besluit heeft, naar het oordeel van de Afdeling, een algemeen karakter nu de daarin besloten liggende normen een toetsingsmaatstaf vormen voor iedere aanvraag voor een werknemersvergunning. Daarbij gaat het om zelfstandige normen, gericht tot aanvragers van een werknemersvergunning en niet, zoals Infotheek betoogt, om een nadere concretisering van een in een algemeen voorschrift besloten liggende norm. Met artikel 4 van de Parkeerverordening waarnaar Infotheek in dat kader verwijst, is, zoals hiervoor is overwogen, aan het college een regelgevende bevoegdheid toegekend. Voor zover de nadere voorschriften, neergelegd in artikel 6 van besluit II, een nadere concretisering bevatten, ziet deze concretisering op de te verlenen vergunningen en de voorwaarden waaronder deze vergunningen kunnen worden verkregen en gebruikt. Deze concretiseringen doen echter niet af aan het karakter algemeen verbindend voorschrift van besluit II.

7.2.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook op goede gronden geoordeeld dat besluit II een regelend karakter heeft en een zelfstandige normstelling bevat, zodat het moet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Zoals de rechtbank verder met juistheid heeft geconcludeerd, kan ingevolge artikel 8:3, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb geen rechtsmiddel worden aangewend tegen een algemeen verbindend voorschrift. Zij heeft zich terecht onbevoegd verklaard om van het tegen het besluit II ingestelde beroep kennis te nemen.

7.3.    Het hoger beroep van Infotheek is ongegrond.

Conclusie

8.    De Afdeling komt tot de conclusie dat het incidenteel hoger beroep van het college gegrond is. De aangevallen uitspraak dient, voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep van Infotheek gericht tegen besluit I, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep tegen besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Het hoger beroep van Infotheek is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Leiden gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2016 in zaken nrs. 15/6884 en 15/6885, voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van het beroep van Infotheek Groep B.V. gericht tegen het besluit van 11 augustus 2015 met kenmerk K.31.1, kennis te nemen;

III.    verklaart het door Infotheek Groep B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep voor zover gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk;

IV.    verklaart het hoger beroep van Infotheek Groep B.V. ongegrond;

V.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Grimbergen

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

581. BIJLAGE

Gemeentewet

Artikel 225

1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze;

(…).

Artikel 231

1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.

(…).

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 26

1 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:

a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of

b. een voor bezwaar vatbare beschikking.

(…).

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:3

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

b. inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

c. inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.

(…).

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2015

Artikel 2 Aanwijzen plaatsen en tijden

2.1 Het College wijst, bij openbaar te maken besluit, terreinen en/of weggedeelten aan die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders of voor het parkeren door bezoekers. Daarbij kan zij weggedeelten aanwijzen die alleen bestemd zijn voor het parkeren van één bepaalde categorie vergunninghouders.

2.2 Het College wijst, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen aan waarop het parkeren aan vergunninghouders en bezoekers is toegestaan.

2.3 Het College wijst, bij openbaar te maken besluit, de betaald parkeerzones aan zoals genoemd in artikel 3.

Artikel 3 Verlenen vergunning

3.1 Het College verleent op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning voor het parkeren op vergunninghouderplaatsen en parkeerapparatuur-plaatsen.

3.2 Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig of brommobiel wanneer deze:

(…)

b. uit hoofde van een beroep of bedrijf gevestigd is binnen één van de betaald parkeerzones en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in die zone een motorvoertuig te parkeren en die niet op andere wijze in parkeerruimte kan voorzien. De hiervoor bedoelde noodzaak wordt slechts aanwezig geacht, indien voor het vervoer van zware, kwetsbare of omvangrijke goederen, over de auto moet kunnen worden beschikt, te noemen bedrijfsvergunning.

(…)

3.5 Aan een werkgever gevestigd binnen één van de betaald parkeerzones kan voor het parkeren van de werknemer een parkeervergunning worden verstrekt, te noemen werknemersvergunning.

(…).

Artikel 4 Aanvragen vergunning

4.1 Het College kan met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, nadere regels vaststellen voor het aanvragen en verlenen van vergunningen.

4.2 Het College stelt, bij openbaar te maken besluit, het maximaal aantal uit te geven vergunningen en kraskaarten vast.

4.3 Het College kan, indien reeds zoveel vergunningen zijn verleend dat op grond van het besluit als bedoeld in het tweede lid van dit artikel geen vergunningen meer kunnen worden verleend:

a. de aanvraag voor een bewonersvergunning voor onbepaalde tijd op een wachtlijst plaatsen. Wanneer de aanvraag afkomstig is van een bewoner van 65 jaar of ouder en voldaan is aan alle overige voorwaarden, wordt direct een vergunning verleend.

b. de aanvraag voor een werknemersvergunning voor onbepaalde tijd op een wachtlijst plaatsen.

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2015

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.