Home

Raad van State, 18-02-2009, BH3959, 200808962/1/H1 en 200808962/2/H1

Raad van State, 18-02-2009, BH3959, 200808962/1/H1 en 200808962/2/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 13 mei 2008, verzonden op 19 mei 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van commerciële ruimten en appartementen, een woongebouw met 16 appartementen, 14 patiowoningen en 8 stadswoningen alsmede infrastructurele wijzigingen op verschillende percelen te Simpelveld, het zogenoemde Centrumplan Simpelveld.

Uitspraak

200808962/1/H1 en 200808962/2/H1.

Datum uitspraak: 18 februari 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], gevestigd te [plaats], en anderen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 december 2008 in zaken nrs. 08/1001, 08/1423, 08/1424, 08/1515 en 08/1516 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 13 mei 2008, verzonden op 19 mei 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van commerciële ruimten en appartementen, een woongebouw met 16 appartementen, 14 patiowoningen en 8 stadswoningen alsmede infrastructurele wijzigingen op verschillende percelen te Simpelveld, het zogenoemde Centrumplan Simpelveld.

Bij uitspraak van 3 december 2008, verzonden op 4 december 2008, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard om van het daartegen door onder meer [appellant] en anderen (hierna: [appellant] en anderen) ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2009.

Bij eerstgenoemde brief heeft [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek om voorlopige voorziening zijn aangevuld bij brief van 24 december 2008.

[vergunninghoudster] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [appellant] en anderen, van wie in persoon [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.M.J.M. Donners, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en mr. F.A.J. Peters, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. De voorzitter stelt voorop dat uitsluitend in geding is de vraag of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om van het beroep van [appellant] en anderen kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de besluiten van 13 mei 2008, verzonden aan [vergunninghoudster] op 19 mei 2008, niet met de in afdeling 3.4 van de Awb opgenomen uniforme openbare voorbereidingsprocedure zijn voorbereid. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb het beroepschrift van [appellant] en anderen als bezwaarschrift doorgezonden naar het college.

2.3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en dat zij een oordeel had moeten geven over de besluiten van 13 mei 2008. Zij stellen zich dienaangaande op het standpunt dat het college zowel bij de voorbereiding van het besluit tot het verlenen van vrijstelling als bij de voorbereiding van de bouwvergunningen afdeling 3.4 van de Awb heeft toegepast.

2.3.1. Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Ingevolge artikel 19a, vierde lid, aanhef, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.

2.3.2. In het "Weekblad Parkstad" onder "Bekendmakingen van Simpelveld", week 5 - 2008, is onder het kopje "Toepassing artikel 19 WRO", ter voldoening aan het bepaalde in artikel 19a van de WRO en afdeling 3.4 van de Awb, bekend gemaakt dat het college een aanvraag heeft ontvangen om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het Centrumplan Simpelveld en dat het voornemen bestaat op deze aanvraag positief te beschikken. Voorts is vermeld dat het ontwerpbesluit, en de daarbij behorende stukken, gedurende 6 weken ter inzage liggen en dat gedurende deze termijn zienswijzen omtrent het (bouw)plan naar voren kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van de voorzitter ziet de hiervoor vermelde bekendmaking, gelet op de daarin gebezigde formulering, slechts op de voor het Centrumplan Simpelveld gevraagde vrijstelling. Dat bij het ter inzage gelegde ontwerp van het besluit tot het verlenen van vrijstelling een ontwerp bouwvergunning met kenmerk 11/2008 is gevoegd, betekent niet dat deze bouwvergunning ook met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. Deze bouwvergunning, waarin bovendien wordt gewezen op de mogelijkheid van het maken van bezwaar, is blijkens de processtukken slechts ter inzage gelegd als onderdeel van de bij het ontwerpbesluit vrijstelling behorende stukken. Voorts is in voormeld weekblad onder het kopje "In behandeling genomen aanvragen vergunningen" met toepassing van artikel 41 van de Woningwet mededeling gedaan van de aanvragen om bouwvergunning voor het Centrumplan Simpelveld. De publicatie van deze aanvragen en zoals is gebleken uit het verhandelde ter zitting de terinzagelegging daarvan, betreft niet de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.

Uit het vorenstaande en uit de overige processtukken blijkt dat uitsluitend de verleende vrijstelling, en niet de besluiten waarbij de bouwvergunningen zijn verleend, met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. Van een uitdrukkelijk en afzonderlijk daartoe strekkend besluit als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is niet gebleken. Evenmin is uit de processtukken gebleken dat de besluiten waarbij de bouwvergunningen zijn verleend feitelijk met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb zijn voorbereid. Dat in de rechtsmiddelenclausule van de op 13 mei 2008 verleende bouwvergunningen, verzonden aan [vergunninghoudster] op 19 mei 2008, (abusievelijk) is vermeld dat tegen deze besluiten beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld, maakt, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet dat reeds daarom afdeling 3.4 van de Awb zou zijn toegepast.

2.3.3. De rechtbank heeft gezien het vorenstaande terecht geoordeeld dat de in beroep bestreden besluiten waarbij bouwvergunningen zijn verleend, besluiten zijn waartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar dient te worden gemaakt alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200703198/1) is, gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, ook indien de vrijstelling is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, de vrijstelling mede onderwerp van het bezwaar tegen de bouwvergunning, die niet met toepassing van die procedure is voorbereid. Het bestuursorgaan dient daarom bij zijn beslissing op het bezwaar ook de vrijstelling te heroverwegen. Tegen het vrijstellingsbesluit was daarom evenmin beroep bij de rechtbank mogelijk.

Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank het beroepschrift van [appellant] en anderen terecht met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan het college. De voorzitter merkt daarbij ten overvloede op dat de door [appellant] en anderen in het beroepschrift gemaakte bezwaren, gezien de strekking daarvan, niet slechts zijn gericht tegen de vrijstelling maar mede geacht moeten te zijn gericht tegen de verleende bouwvergunningen.

2.3.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 18 september 2002 in zaak nr. 200200033/1; www.raadvanstate.nl) dient een beroep in rechte tegen een primair besluit, als het tot een uitspraak komt, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van het beroep kennis te nemen, in plaats van het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Het college dient het beroepschrift van [appellant] en anderen als bezwaarschrift af te handelen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.

2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. De Afdeling ziet in de onjuiste mededeling omtrent het instellen van beroep, waardoor [appellant] en anderen nodeloos kosten hebben gemaakt, aanleiding te bepalen dat het door [appellant] en anderen in beide instanties betaalde griffierecht en de door hen gemaakte proceskosten door de gemeente Simpelveld worden vergoed.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 december 2008 in zaken nrs. 08/1001, 08/1423, 08/1424, 08/1515 en 08/1516;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV. wijst het verzoek af;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,33 (zegge: duizend tweehonderdtachtig euro en drieëndertig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.207,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Simpelveld aan [appellant] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de gemeente Simpelveld aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.154,00 (zegge: duizend honderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Montagne

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009

374.