Home

Raad van State, 13-07-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1924, 201507626/1/A2

Raad van State, 13-07-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1924, 201507626/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 juli 2016
Datum publicatie
13 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:1924
Formele relaties
Zaaknummer
201507626/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het college, voor zover van belang, een korting op de subsidie van de stichting van € 150.000,00 voor het jaar 2016 en € 200.000,00 voor het jaar 2017 aangekondigd.

Uitspraak

201507626/1/A2.

Datum uitspraak: 13 juli 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Medemblik,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2015 in zaak nr. 15/1093 in het geding tussen:

de stichting Stichting Westfriese Bibliotheken, gevestigd te Wognum, gemeente Medemblik,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het college, voor zover van belang, een korting op de subsidie van de stichting van € 150.000,00 voor het jaar 2016 en € 200.000,00 voor het jaar 2017 aangekondigd.

Bij besluit van 19 januari 2015 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 augustus 2015 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2015 vernietigd, het besluit van 20 augustus 2014 herroepen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 24 december 2015 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, een korting op de subsidie van de stichting van € 75.000,00 per 1 juli 2017, € 175.000,00 per 1 juli 2018 en € 200.000,00 per 1 januari 2019 aangekondigd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Weber-Peeters en mr. J.M.M. Vriend, beiden werkzaam bij de gemeente, en de stichting, vertegenwoordigd door A.F.T. Streumer, voorzitter van de stichting, bijgestaan door mr. C.P. Mesker, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. De stichting exploiteert bibliotheken in de gemeenten Koggenland, Stede Broeck, Drechterland, Enkhuizen, Opmeer en Medemblik. Hiervoor ontvangt zij van het college al meer dan drie jaren een budgetsubsidie voor in hoofdzaak dezelfde activiteiten. Het college heeft besloten de subsidie van de stichting met ingang van 2013 gefaseerd te verlagen.

Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het college de subsidie van de stichting voor het jaar 2013 vastgesteld en aangekondigd dat vanaf 2015 een structurele korting zal plaatsvinden op de subsidie voor de stichting van € 56.000,00. In dat besluit wordt verder een structurele korting vanaf 2016 aangekondigd van € 150.000,00 en voor 2017 een korting van € 200.000,00 op het subsidiebudget voor de stichting. Het college heeft dit besluit in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van bezwarencommissie, gehandhaafd.

De rechtbank

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in het besluit van 20 augustus 2014 geen redelijke termijnen als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in acht heeft genomen, omdat het voor de stichting onvoldoende duidelijk was welke maatregelen zij moest nemen om de subsidiekortingen op te vangen. Het college en de gemeenteraad van Medemblik hebben verschillende visies op het bibliotheekwerk waardoor het voor de stichting onduidelijk is welke bezuinigingsmaatregelen zij moet nemen. Daardoor zijn eveneens de redelijke termijnen niet aangevangen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de redelijke termijn eerst aanvangt wanneer duidelijk is welke maatregelen moeten worden genomen om een subsidiekorting op te vangen. Dit vereiste volgt noch uit de tekst van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, noch uit de rechtspraak.

Het college betoogt voorts dat het bij de gedeeltelijke subsidiebeëindigingen redelijke termijnen in acht heeft genomen. Op 26 september 2013 heeft een wethouder de directeur van de stichting mondeling op de hoogte gebracht van het bezuinigingsvoorstel. Bij besluit van 20 augustus 2014 is de aankondiging van de bezuinigingen aan de stichting bekendgemaakt. Dat besluit bevat een aankondiging voor extra subsidiekortingen voor 2016 en 2017 en de in dat besluit geboden termijnen zijn voldoende om de stichting in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de subsidieverlagingen te ondervangen. Met het door de raad op 10 oktober 2013 aangenomen amendement was het duidelijk hoe de bezuinigingen hun beslag dienden te krijgen. Binnen dit kader is het de verantwoordelijkheid van de stichting om keuzes te maken over de te nemen bezuinigingsmaatregelen. Verder is van belang dat tussen het college, de raad en de stichting reeds sinds 2011 overleg plaatsvindt over het realiseren van toekomstbestendig bibliotheekwerk en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, pas sinds kort voor de zitting, aldus het college.

3.1. Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Awb geschiedt, indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3022) de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb ertoe dient de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.

3.3. Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het college de stichting duidelijk en ondubbelzinnig medegedeeld dat voor het jaar 2016 de subsidie met € 150.000,00 wordt gekort en voor het jaar 2017 een korting van € 200.000,00 wordt toegepast. De termijnen als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb zijn, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in ieder geval met dit besluit aangevangen. Of het voor de stichting onduidelijk was welke maatregelen moesten worden genomen om de subsidiekortingen op te vangen, zoals de rechtbank heeft overwogen, is daarbij niet van belang.

Het betoog slaagt in zoverre. Dit leidt echter, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

3.4. Of het voor de stichting duidelijk was welke maatregelen moesten worden genomen om de subsidiekortingen op te vangen, is wel relevant bij de beantwoording van de vraag of het college bij de gedeeltelijke beëindigingen van de subsidierelatie redelijke termijnen in acht heeft genomen.

Daarbij is van belang dat de raad op 10 oktober 2013 een amendement heeft aangenomen waarin is overwogen dat de bibliotheekvestigingen in Wervershoof en Wognum behouden dienen te blijven en is ingestemd met een wijziging van het basispakket, met bibliotheekvestigingen in Medemblik en Wervershoof en een steunpunt in Wognum. Het college heeft zich in het aanvullend hoger beroepschrift, anders dan ter zitting, op het standpunt gesteld dat dit amendement ook ziet op de in het besluit van 20 augustus 2014 aangekondigde extra kortingen op de subsidie voor de stichting voor 2016 en 2017. Het college heeft in dit verband in het aanvullend hoger beroepschrift onder meer gesteld dat met het door de raad op 10 oktober 2013 aangenomen amendement de wijze waarop de extra bezuinigingen hun beslag dienden te krijgen, duidelijk was.

Niet in geschil is dat de stichting de subsidiekortingen niet kan doorvoeren zonder enkele van haar vestigingen te sluiten. Door de tegenstrijdigheid tussen enerzijds de aankondiging van subsidiekortingen door het college waardoor het voor de stichting onvermijdelijk is om bibliotheekvestigingen, in het bijzonder die van Wervershoof en Wognum, te sluiten en anderzijds het amendement van de raad, waarin wordt ingestemd met een basispakket waarin deze vestigingen open dienen te blijven, was het voor de stichting niet duidelijk welke maatregelen zij moest nemen om de bezuinigingen uit te voeren. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat het college bij de aankondiging van de subsidiekortingen voor de jaren 2016 en 2017 geen redelijke termijnen als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht heeft genomen.

Het betoog faalt in zoverre.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Besluit van 24 december 2015

5. Bij besluit van 24 december 2015 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, een korting op de subsidie van de stichting van € 75.000,00 per 1 juli 2017, € 175.000,00 per 1 juli 2018 en € 200.000,00 per 1 januari 2019 aangekondigd. De stichting heeft ter zitting gesteld dat zij zich daarmee kan verenigen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.

Proceskosten

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Medemblik tot vergoeding van bij de stichting Stichting Westfriese Bibliotheken in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Koeman w.g. Lodder

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016

17-809.