Raad van State, 25-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1410, 201105172/2/A3
Raad van State, 25-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1410, 201105172/2/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 25 mei 2016
- Datum publicatie
- 25 mei 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1410
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8841, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 201105172/2/A3
- Relevante informatie
- Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 [Tekst geldig vanaf 14-09-2023]
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 28 september 2012 in zaak nr. 201105172/1/A3; hierna: de verwijzingsuitspraak) heeft de Afdeling het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op twee vragen, de behandeling van het hoger beroep van [appellante] geschorst tot het Hof uitspraak heeft gedaan en iedere verdere beslissing aangehouden. Voor het procesverloop voorafgaande aan deze uitspraak wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak die is aangehecht.
Uitspraak
201105172/2/A3.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2011 in zaak nr. 10/5376 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 september 2012 in zaak nr. 201105172/1/A3; hierna: de verwijzingsuitspraak) heeft de Afdeling het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op twee vragen, de behandeling van het hoger beroep van [appellante] geschorst tot het Hof uitspraak heeft gedaan en iedere verdere beslissing aangehouden. Voor het procesverloop voorafgaande aan deze uitspraak wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak die is aangehecht.
[appellante] en de burgemeester hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid een reactie te geven op een brief van de griffier van het Hof van 28 oktober 2013.
Bij brief van 4 december 2013 heeft de Afdeling de griffier van het Hof bericht dat vraag 1 wordt ingetrokken.
Bij arrest van 16 april 2015 in de gevoegde zaken C-446/12, inzake [partij A] tegen de burgemeester van Nuth, C-447/12 inzake [partij B] tegen de burgemeester van Skarsterlan, C-448/12, inzake [partij C] tegen de burgemeester van Amsterdam en C-449/12 inzake [appellante] tegen de burgemeester van Den Haag (ECLI:EU:C:2015:238) (hierna: [partij A] en anderen) heeft het Hof vraag 2 beantwoord. Het arrest is aangehecht.
Na dit arrest heeft de Afdeling de zaken nrs. 201110934/3/A3, 201110242/3/A3, 201205423/3/A3 en 201105172/2/A3 gesplitst.
[appellante] en de burgemeester hebben een reactie op het arrest ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, vergezeld door C.C.G. van het Hof, deskundige, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C. Bitter, advocaat te Den Haag, vergezeld door mr. D.C.J. van Driel en mr. H.A. Akse, beiden werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en ir. M.F. Witteman, deskundige, zijn verschenen.
Overwegingen
de aanvraag
1. [appellante] heeft een aanvraag ingediend voor een nieuw paspoort. Zij heeft daarbij geweigerd haar vingerafdrukken af te staan omdat deze niet alleen worden gebruikt voor het paspoort zelf maar op termijn ook zullen worden opgeslagen in een centraal register. Volgens [appellante] volgt uit de verordening (EG) van de Raad van 13 december 2004 met nr. 2252/2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, zoals gewijzigd door de verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 (hierna: de verordening) echter dat voor de toepassing daarvan biometrische gegevens zoals vingerafdrukken alleen mogen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder. Volgens haar is het opslaan van de biometrische gegevens in een register dat voor justitiële doeleinden en voor gebruik door inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbaar is, in strijd met fundamentele grondrechten uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en met de Privacyrichtlijn. Zij verwijst hierbij naar het arrest van 4 december 2008 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, nrs. 30562/04 en 30566/04 (hierna: het Marper-arrest). Deze inbreuk is voorts niet bij wet voorzien, nu ten tijde van de aanvraag volstrekt onduidelijk was hoe de databank zou worden vormgegeven. Bovendien ontbreekt de dringende maatschappelijke behoefte voor de databank. [appellante] wijst er daarbij op dat de Kamer in het wetgevingsproces destijds onjuist is geïnformeerd over de centrale databank, hetgeen volgens haar blijkt uit het feit dat de wetgever inmiddels van de opslag van vingerafdrukken is teruggekomen. Hieruit volgt volgens haar tevens dat de inbreuk achteraf bezien ook door de wetgever onrechtmatig werd geacht. Volgens [appellante] had voor haar een uitzondering moeten worden gemaakt, nu zij gewetensbezwaren heeft tegen de opslag en het verdere gebruik van vingerafdrukken in een databank en dit niet vanuit de verordening van haar gevergd kan worden.
Hoewel de centrale databank ten tijde van de aanvraag nog niet bestond, is niet aannemelijk dat de wetgever bereid is de vingerafdrukken alsnog te verwijderen op het moment dat deze databank wel operationeel is. Daarnaast bestaat het gevaar voor ‘function creep’.
[appellante] betoogt ook dat ten tijde van haar aanvraag ten onrechte vier vingerafdrukken werden gevraagd in plaats van de twee die op het paspoort worden opgenomen.
omvang van het geding
1.1. [appellante] heeft haar gronden in de procedure nadrukkelijk gericht tegen het gebruik van vingerafdrukken dat verder gaat dan de opname daarvan op de chip van het paspoort. Voor zover zij bij brief van 14 april 2015 verzoekt de inhoudelijke motivering van de gronden van het hoger beroep van [partij C] (zaaknr. 201205423/3/A3) aan haar eigen hoger beroep ten grondslag te leggen kan dit niet verder strekken dan voor zover deze onderbouwing betrekking heeft op de hiervoor omschreven omvang van het geding zoals door [appellante] voorgelegd.
wettelijke regeling
2. Ten tijde van de aanvraag en de daarop genomen besluiten bepaalde de nationale wettelijke regeling, neergelegd in de Paspoortwet en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (hierna: de PUN) dat van personen die een paspoort hadden aangevraagd, vier digitale vingerafdrukken werden afgenomen. Twee van deze vingerafdrukken werden samen met de gezichtsopname en de handtekening op de chip van het paspoort (ook wel: opslagmedium) geplaatst. Hiertoe werden de gegevens naar de producent gezonden ter verwerking in het document dat hierna weer naar de betrokken gemeente werd teruggezonden. De gegevens werden daarnaast decentraal opgeslagen in de reisdocumentenadministratie, gedurende een periode van elf jaar. Verder was een op een nader tijdstip in werking te treden wettelijke bepaling vastgesteld en bekend gemaakt ingevolge welke deze gegevens te zijner tijd zouden worden overgebracht naar een centrale databank.
Bij ministeriële regeling van 14 juni 2011 (Stcrt. 2011, 11123) is de termijn gewijzigd gedurende welke de vingerafdrukken worden bewaard. In artikel 72, vijfde lid, van de PUN is bepaald dat de vingerafdrukken worden bewaard tot het moment dat de uitreiking van het reisdocument in het reisdocumentenstation is geregistreerd. De programmatuur is hierop aangepast zodat de vingerafdrukken vanaf dat moment niet meer geraadpleegd kunnen worden. Op 20 januari 2014 is een wijziging van de Paspoortwet in werking getreden. Deze strekt ertoe dat uitsluitend twee vingerafdrukken worden afgenomen voor verwerking hiervan op de chip van het paspoort. Deze vingerafdrukken worden slechts bewaard in de reisdocumentenadministratie tot het moment van uitreiking van het aangevraagde paspoort.
besluitvorming
3. De burgemeester heeft de aanvraag van [appellante] om afgifte van een paspoort buiten behandeling gelaten omdat het wettelijke stelsel in haar geval geen ruimte biedt een paspoort af te geven zonder vingerafdrukken. Het staat hem niet vrij de wet te toetsen aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM omdat een bestuursorgaan de formele wet niet mag toetsen aan hogere wetgeving. Het staat de wetgever voorts vrij op nationaal niveau te bepalen waarvoor de afgegeven vingerafdrukken mogen worden gebruikt, aldus de burgemeester. Nu het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor de afgifte aan [appellante] van een paspoort zonder vingerafdrukken, kon volgens de burgemeester niet anders worden besloten dan de aanvraag niet in behandeling te nemen wegens het niet afgeven van vingerafdrukken.
beoordeling door de Afdeling
4. De Afdeling zal hierna tot beoordeling van de zaak overgaan. Hierbij zal worden ingegaan op de rechtmatigheid van de opslag van vingerafdrukken in de decentrale en centrale databank. Daarna zal de kortdurende opslag, nodig voor de vervaardiging van het paspoort en de verzending van de gegevens naar de producent aan de orde komen. Ook zal de vrees voor mogelijke toekomstige verwerkingen van vingerafdrukken worden besproken.
Tot slot zal worden beoordeeld wat deze oordelen betekenen voor het besluit zoals dat door de burgemeester is genomen en het oordeel dat de rechtbank hierover heeft gegeven.
Voor een overzicht van het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak is gevoegd. Voor het wettelijk kader, zoals dat in deze zaak van toepassing is en de overige voor het geschil relevante feiten en omstandigheden, voor zover daarin aan de orde geweest, wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak van 28 september 2012.
de decentrale en centrale opslag van vingerafdrukken
5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 7 van het Handvest heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, heeft eenieder recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
Ingevolge het tweede lid moeten deze gegevens eerlijk, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet worden verwerkt. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
Ingevolge het derde lid ziet een onafhankelijke autoriteit erop toe dat deze regels worden nageleefd.
a. prejudiciële vraag
5.1. De Afdeling heeft bij de verwijzingsuitspraak van 28 september 2012 het Hof verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vraag, zoals deze luidt na intrekking van de in die verwijzingsuitspraak gestelde eerste prejudiciële vraag:
"Moet artikel 4, derde lid, van de Verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze Verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze Verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?"
5.2. Over deze prejudiciële vraag is door het Hof in het arrest van 16 april 2015 in de gevoegde zaken [partij A] en anderen (waaronder [appellante]) voor recht verklaard:
"Artikel 4, derde lid, van verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepaling niet wettelijk behoeven te waarborgen dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het paspoort of het reisdocument, daar dat aspect niet onder het toepassingsgebied van die verordening valt."
Het Hof heeft hiertoe overwogen dat ieder ander gebruik en iedere andere opslag blijkens artikel 4, derde lid, van de verordening nr. 2252/2004 - dat enkel het gebruik van genoemde gegevens voor de toepassing van deze verordening betreft - gelezen in samenhang met punt 5 van de considerans van verordening nr. 444/2009 tot wijziging van verordening nr. 2252/2004, niet onder deze laatste verordening vallen. Het Hof wijst er daarbij op dat in punt 5 van de considerans wordt verklaard dat verordening nr. 2252/2004 ander gebruik of andere opslag van deze gegevens overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten onverlet laat, en dat zij niet voorziet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevensbanken voor de opslag van deze gegevens in de lidstaten, omdat dit aspect onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt. Nu de verordening niet van toepassing is, is het Hof niet nagegaan of de opslag en het gebruik van biometrische gegevens voor andere doeleinden dan die bedoeld in artikel 4, derde lid, van die verordening met genoemde artikelen 7 en 8 van het Handvest stroken.
Het Hof overweegt voorts dat deze overwegingen niet vooruitlopen op een eventuele toetsing door de nationale gerechten van alle nationale maatregelen in verband met het gebruik en de opslag van biometrische gegevens aan hun nationale recht en, in voorkomend geval, aan het EVRM. Evenmin is het Hof nagegaan of de artikelen 6 en 7 van richtlijn 95/46 het nationale rechtskader in verband met de opslag en het gebruik van biometrische gegevens buiten het toepassingsgebied van verordening nr. 2252/2004 beïnvloeden.
5.3. Uit het voorgaande wordt afgeleid dat de verordening geen rechtsgrondslag biedt voor de verdere verwerking van op basis van de verordening verzamelde gegevens ten behoeve van andere doeleinden dan voorkoming van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie. Evenmin schept de verordening een verplichting om te waarborgen dat op basis van deze verordening verzamelde biometrische gegevens niet verder kunnen worden verwerkt. Deze verdere verwerking is aan de lidstaten overgelaten. De rechtmatigheid van een nationale wettelijke regeling die in een dergelijke verdere verwerking voorziet, dient in de procedures waarin het nationale recht voorziet te worden beoordeeld. Daarbij is de verenigbaarheid met onder meer artikel 8 van het EVRM aan de orde. Voorts is de Privacyrichtlijn van toepassing op de verdere verwerking van de gegevens verstrekt bij een aanvraag voor een paspoort, nu artikel 3, eerste lid, van deze richtlijn bepaalt dat binnen haar reikwijdte valt de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. De uitzonderingen genoemd in het tweede lid van deze richtlijnbepaling doen zich niet voor. Nu de verdere verwerking binnen de reikwijdte van de Privacyrichtlijn valt, zijn op grond van artikel 51 van het Handvest de artikelen 7 en 8 van het Handvest van toepassing.
b. de opslag van vingerafdrukken in een databank
5.4. De Paspoortwet en de PUN zoals deze luidden ten tijde van de aanvraag en de daarop genomen besluiten voorzagen erin dat de bij de aanvraag afgegeven vier vingerafdrukken naast de verwerking daarvan op de chip van het paspoort ingevolge artikel 72 van de PUN werden opgeslagen in een decentrale databank (hierna: de decentrale reisdocumentenadministratie) en daarin gedurende elf jaar werden bewaard.
Het verstrekkingenregime van de decentrale reisdocumentenadministratie staat in artikel 73 van de PUN. Voorts was in de Paspoortwet voorzien in het inrichten, op termijn, van een centraal reisdocumentenregister, waarin onder meer vier vingerafdrukken van elke paspoorthouder zouden worden opgeslagen en dat 24 uur per dag gedurende zeven dagen per week raadpleegbaar zou zijn voor de bevoegde instanties.
5.5. Inmiddels is van de opslag van vingerafdrukken afgezien en zijn de Paspoortwet en de PUN in die zin aangepast dat van de aanvrager uitsluitend twee vingerafdrukken voor verwerking op de chip van het paspoort worden afgenomen. Hiertoe is tevens de programmatuur van het Reisdocumenten Aanvraag en Afgifte Station (RAAS) aangepast zodat van nieuwe aanvragen de vingerafdrukken worden gewist nadat de uitreiking van het reisdocument is geregistreerd (Kamerstukken 2010-2011, 25 764, nr. 48, p.2). Ook is een traject ingezet om alle vingerafdrukken die sinds juni 2009 zijn opgeslagen te verwijderen uit de reisdocumentenadministratie. Hierbij is opdracht gegeven om de programmatuur tevens te onderzoeken op alle mogelijke sporen van de gegevens en deze vervolgens te wissen.
In de aan de voorzitter van de Tweede Kamer gerichte brief van 26 april 2011 (Kamerstukken II, 2010-2011, 25 764, nr. 46) stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de redenen van deze koerswijziging het volgende:
"Ik kom dan op het punt van de vingerafdrukken en het complexe vraagstuk van de beoordeling van de kwaliteit ervan. Allereerst stel ik vast dat voor het beoordelen van de kwaliteit nog geen internationale standaarden zijn. Verder is het zo dat de Europese Unie verplicht om vingerafdrukken op te nemen ook ongeacht de kwaliteit ervan. Tenslotte moeten we ook beseffen dat er heel veel medewerkers (duizenden) betrokken zijn bij het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten en dat die medewerkers geen specialisten zijn op het gebied van het opnemen en beoordelen van vingerafdrukken. Het aanvraag- en uitgifteproces is dus niet te vergelijken met processen in bijvoorbeeld de strafrechtketen. We moeten ons er bovendien van bewust zijn dat verificatie van biometrische gegevens een geavanceerde vorm is van kansberekening. De onzekerheid over de uitkomst is als het ware ingebakken in de techniek. Daarom is ook in de EU-verordening expliciet opgenomen dat een mislukte verificatie op zichzelf geen afbreuk doet aan de geldigheid van het paspoort of reisdocument voor overschrijding van de buitengrenzen.
Gelet op al deze factoren is de vraag aan de orde of het opportuun is om de vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie op te slaan voor het doel dat we daarbij voor ogen hadden, te weten verificatie en identificatie. Ik ben in het licht van de tot dusver beperkte voortgang van de technische ontwikkeling tot de conclusie gekomen dat gebruik van de vingerafdrukken voor doeleinden van verificatie en identiteitsvaststelling niet mogelijk is zonder een te hoog percentage gevallen waarin een misser wordt aangegeven bij de rechtmatige houder van het reisdocument. Om die reden is het beter om voor nu te stoppen met de opslag van vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie."
5.6. Vaststaat dat de opslag van vingerafdrukken een inmenging is in het door onder meer artikel 8 van het EVRM en de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke inmenging is slechts gerechtvaardigd indien deze een legitiem doel nastreeft, voorzien is bij wet, een dringend maatschappelijk belang dient, proportioneel is en effectief bijdraagt aan de verwezenlijking van het (legitieme) doel, terwijl er geen minder ingrijpende middelen bestaan om dat te bereiken.
De Afdeling begrijpt het in de brief van 26 april 2011 weergegeven standpunt van de minister aldus dat de wetgever, in verband met de gebrekkige voortgang van de technische ontwikkeling, het gebruik van vingerafdrukken voor doeleinden van verificatie en identiteitsvaststelling heeft willen beperken tot dat gebruik voor zover de verordening daartoe verplicht en derhalve onder gelding van de krachtens de verordening gegeven technische waarborgen en van artikel 4, derde lid, van de verordening, volgens hetwelk een mislukte verificatie op zichzelf geen afbreuk doet aan de geldigheid van het paspoort of reisdocument en tot niet meer leidt dan, zoals het Hof heeft overwogen, een nader grondig onderzoek naar de identiteit van de betrokkene. Een buiten dit beperkte kader tredende duurzame opslag van vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie acht de minister bij nader inzien niet geschikt voor het daarmee aanvankelijk beoogde doel, te weten verificatie en identiteitsvaststelling van personen in een bredere context. Daarbij begrijpt de Afdeling het standpunt van de minister zo dat de opslag van vingerafdrukken ook reeds ten tijde van de vaststelling van de Paspoortwet voor die bredere context een ongeschikt middel was, maar dat dit pas later is gebleken.
Dit leidt tot de conclusie dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer die gevormd wordt door de opslag van vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie niet gerechtvaardigd is.
Hoewel [appellante] twee van haar vingerafdrukken diende af te staan ter verwerking in de chip van het paspoort, heeft de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afname van vier vingerafdrukken en de opslag daarvan in de decentrale reisdocumentenadministratie rechtmatig was.
Dit betoog slaagt. Nu het betoog op dit punt slaagt en bovendien de wet inmiddels is gewijzigd waardoor geen vingerafdrukken meer worden opgeslagen in een databank, komt de Afdeling aan een bespreking van al hetgeen [appellante] hierover verder heeft aangevoerd niet toe.
Morpho B.V. en vervaardiging van het paspoort
5.7. Ten behoeve van de vervaardiging van het paspoort worden de vingerafdrukken wel nog altijd kortdurend opgeslagen en worden deze naar Morpho BV gezonden. [appellante] heeft gesteld dat niet duidelijk is of de vingerafdrukken op deze wijze veilig zijn opgeslagen en wie allemaal toegang hebben tot deze gegevens.
a. toegang van de Amerikaanse autoriteiten en de AIVD tot de gegevens van Morpho B.V.
5.8. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de verordening wijst elke lidstaat één organisatie aan die voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten verantwoordelijk is. De lidstaat deelt de naam van die organisatie mee aan de Europese Commissie en aan de andere lidstaten. Elke lidstaat is gerechtigd om van organisatie te veranderen. Hij stelt de Europese Commissie en de andere lidstaten daarvan op de hoogte.
5.8.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] met betrekking tot Morpho als volgt. De betrokkenheid van deze onderneming is volgens haar in strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (PB 2010, C 83/02) (hierna: het Handvest). Nu Morpho door Nederland is aangewezen voor het drukken van de paspoorten en reisdocumenten krachtens artikel 3, tweede lid, van de verordening, is deze onderneming betrokken in het vervaardigingsproces van deze documenten in het kader van het ten uitvoer leggen van het recht van de Unie. Op grond van artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn derhalve de artikelen 7 en 8 hiervan van toepassing. Morpho krijgt beschikking over de persoonsgegevens uit het paspoort, hetgeen een aantasting vormt van de rechten op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. Onderzocht moet worden of deze aantasting is gerechtvaardigd. In het arrest van het Hof van 15 mei 2012 in zaak C-291/12, Schwarz tegen Stadt Bochum, naar aanleiding van een vraag van het Verwaltungsgericht Gelsenkirchen (hierna: het arrest Schwarz) heeft het Hof erop gewezen dat de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten geen absolute gelding hebben. In artikel 52 van het Handvest is erkend dat aan de uitoefening van deze rechten beperkingen kunnen worden gesteld, voor zover deze bij wet zijn voorzien, de beperkingen de wezenlijke inhoud van die rechten eerbiedigen en -met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel- noodzakelijk zijn en beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten van anderen. De Afdeling leidt uit het betoog van [appellante] af dat zij beoordeeld wil zien of de aantasting noodzakelijk en evenredig is, alsmede of de wezenlijke inhoud van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten wordt geëerbiedigd. Hieronder gaat de Afdeling hierop in.
5.8.2. In Nederland worden de paspoorten vervaardigd door het bedrijf Morpho. De gegevens waarover Morpho voor de vervaardiging van het paspoort tijdelijk de beschikking krijgt, blijven eigendom van de Staat der Nederlanden.
Bij brief van 4 juni 2012 (Kamerstukken 2011-2012, 31 734, nr. 8) heeft de minister gereageerd op vragen van een kamerlid over de mogelijke jurisdictie van Amerikaanse autoriteiten tot het vorderen van persoonsgegevens uit de databank van Morpho. In die brief heeft de minister het navolgende uiteengezet.
Morpho is onderdeel van de Safran Group die ook vestigingen in Amerika heeft. De minister heeft advies ingewonnen over de vraag in hoeverre de Amerikaanse autoriteiten Morpho kunnen opdragen de persoonsgegevens waarover het bedrijf ten behoeve van de vervaardiging van paspoorten gedurende een beperkte tijd beschikt, aan hen over te dragen. Hieruit is gebleken dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dit betekent niet zonder meer dat de Amerikaanse autoriteiten bevoegd zijn Nederlandse persoonsgegevens van Morpho te vorderen. Die bevoegdheid bestaat alleen indien ofwel Morpho of door haar gecontroleerde ondernemingen zodanige activiteiten in de Verenigde Staten zouden ontplooien dat die zijn aan te merken als het voortdurend en systematisch onderhouden van contacten met de Verenigde Staten ofwel aan Morpho gelieerde ondernemingen die activiteiten verrichten in de Verenigde Staten, bezit, bewaring of controle hebben over de bij Morpho berustende Nederlandse persoonsgegevens. Bovendien staat niet vast dat, indien de Amerikaanse autoriteiten persoonsgegevens zouden opvragen, de Amerikaanse rechter aan wie toestemming gevraagd moet worden om een dergelijke opdracht te geven, een daartoe strekkend verzoek zal honoreren. Dit verzoek zal door de Amerikaanse rechter getoetst worden aan beginselen van wederkerigheid en soevereiniteit, met inachtneming van Europese en Nederlandse regelgeving gericht op bescherming van persoonsgegevens. Denkbaar is dat een Amerikaanse rechter op grond van deze afweging een verzoek van Amerikaanse autoriteiten tot het verkrijgen van gegevens bij een Nederlands bedrijf zal afwijzen, met name als het gaat om gegevens die niet aan een bedrijf maar aan de Nederlandse staat toebehoren, aldus de minister.
Omdat niettemin een theoretisch risico aanwezig is dat de Amerikaanse autoriteiten Nederlandse persoonsgegevens bij Morpho mogen opvragen, heeft de minister overleg gevoerd met Morpho om te bezien of maatregelen kunnen worden getroffen om dit theoretische risico uit te sluiten.
De burgemeester heeft verwezen naar de brief van 13 december 2012 (Kamerstukken TK, 2012-2013, 31 734, nr. 11) waarin de minister het resultaat van deze besprekingen aan de kamer heeft medegedeeld. Volgens deze brief zijn met Morpho de volgende afspraken gemaakt:
1. De kring van personen die bestuurders of commissarissen van Morpho mogen zijn, wordt beperkt. Bestuurders of commissarissen van Morpho kunnen niet tevens een bestuurlijke of toezichthoudende rol vervullen bij Amerikaanse zustervennootschappen;
2. Morpho zal de Staat informeren in het geval er een concreet voornemen bestaat om zelf ondernemingsactiviteiten te gaan ontwikkelen in de Verenigde Staten;
3. Werknemers die zijn belast met personaliseringsactiviteiten blijven onder het gezag van Morpho, ook al verrichten deze medewerkers werkzaamheden voor een van de groepsmaatschappijen van Morpho.
Met deze afspraken wordt volgens de minister voorzien in het beheersen van voormeld theoretisch risico.
5.8.3. Wat betreft de toegang van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) tot de gegevens die bij Morpho aanwezig zijn, is ter zitting door de burgemeester toegelicht dat de AIVD toegang heeft tot dat bedrijf om controle op de beveiliging uit te kunnen oefenen. Ook worden veiligheidsonderzoeken onder het personeel uitgevoerd.
b. de veiligheid van het vervaardigingsproces
5.8.4. Waar het gaat om de veiligheid van het vervaardigingsproces worden de aanvraaggegevens, waaronder de biometrische gegevens, vanuit het RAAS verzonden aan Morpho (Kamerstukken, aanhangsel 2067 bij de Handelingen 2009-2010). Het RAAS is de apparatuur en programmatuur waarmee de uitgevende instanties de aanvraaggegevens digitaal kunnen verzenden aan de producent van de paspoorten, Morpho. Elke uitgevende instantie van de paspoorten heeft een of meer van deze stations. Het zijn er ongeveer 700. In het RAAS worden digitaal alle aanvragen voor Nederlandse reisdocumenten versleuteld opgeslagen. Dit geldt ook voor de back-ups die de uitgevende instanties maken van de gegevens die in het RAAS zijn opgeslagen. De gegevens worden vanuit het RAAS versleuteld verzonden naar Morpho. Daarenboven wordt er ook nog een digitale handtekening gezet op het versleutelde aanvraagbericht. De aanvraagberichten worden verstuurd via besloten netwerken.
In de artikelen 90 tot en met 95 van de PUN zijn bepalingen opgenomen voor de beveiliging van het RAAS, voor de beveiliging van de verzending en voor de verwerking van de gegevens in de reisdocumenten door de producent. Voorts zijn bepalingen opgenomen inzake het toezicht en de controle daarop. Ook de artikelen 78 tot en met 89 van de PUN bevatten bepalingen die zien op een veilige procedure bij de vervaardiging van het paspoort.
Ter zitting heeft de deskundige van de burgemeester voorts toegelicht dat het interne systeem bij Morpho volledig fysiek gescheiden is van het internet en dat alle procedures zijn ingericht op de afweer van mogelijke aanvallen. Hoewel het risico op hacken niet volledig valt uit te sluiten, wordt voortdurend ook van de zijde van Morpho getest op mogelijke zwakheden in het systeem.
c. conclusie Morpho B.V. en beveiliging van het vervaardigingsproces
5.8.5. Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de vervaardiging van de Nederlandse paspoorten met de daarin verwerkte biometrische gegevens door Morpho leidt tot rechtens onaanvaardbare risico’s voor de beveiliging en bescherming van de digitale persoonsgegevens die door de aanvrager ter verkrijging van een paspoort moeten worden afgegeven.
Bij de vaststelling van de regelgeving ter uitvoering van de verordening, de keuze van de producent en de inrichting en beveiliging van de technische apparatuur en de technische processen, is gestreefd naar het juridisch, gegeven de verordening, en technisch zover als mogelijk terugbrengen van de door [appellante] aan de orde gestelde risico’s en het bieden van een zo groot mogelijke bescherming van de digitale persoonsgegevens. Hoewel niet ieder risico kan worden uitgesloten, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat zodanige risico’s aannemelijk zijn gemaakt dat die disproportioneel zijn ten opzichte van het doel waartoe de verwerking van biometrische gegevens in de paspoorten in de verordening als regel is voorgeschreven.
Daarbij is van belang dat aannemelijk is geworden dat het zich voordoen van technische risico’s wordt bewaakt en dat daarop zal worden gereageerd.
Nadat vragen waren gerezen over de mogelijke toegang van Amerikaanse autoriteiten tot deze gegevens, heeft de minister onderzoek gedaan naar het risico dat de Amerikaanse autoriteiten persoonsgegevens bij Morpho opvragen. Uit de hiervoor weergegeven resultaten van dit onderzoek is gebleken dat die toegang aan inhoudelijke en procedurele voorwaarden is gebonden die het gesignaleerde risico overwegend theoretisch maken. Niettemin zijn maatregelen genomen om ook dit theoretische risico zoveel mogelijk te beperken. Voorts is van belang dat de keuze voor de producent aan de Nederlandse Staat is. Indien en voor zover blijkt dat door de keuze voor een bepaald bedrijf de veiligheid van de verwerking van biometrische gegevens niet langer kan worden gewaarborgd, zullen maatregelen kunnen en moeten worden getroffen teneinde de veiligheid van de verwerking van deze gegevens bij dat bedrijf alsnog te garanderen. Zo nodig zal voor een andere producent moeten worden gekozen.
In het licht van het voorafgaande is de Afdeling van oordeel dat de aantasting van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten noodzakelijk en evenredig is en dat tevens de wezenlijke inhoud van deze rechten wordt geëerbiedigd. Het aanwijzen van Morpho voor het drukken van de paspoorten en reisdocumenten is derhalve niet in strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest.
toekomstige wetgeving
6. Voor zover [appellante] stelt dat zij haar vingerafdrukken niet wil afgeven omdat, als deze eenmaal zijn afgegeven, ook later nog wetgeving tot stand kan komen die voorziet in het gebruik van deze vingerafdrukken overweegt de Afdeling dat met de vrees voor mogelijke wetgeving die in de toekomst tot stand zou kunnen komen geen rekening kan worden gehouden. Mogelijke toekomstige wetgeving waarvan de inhoud niet bekend is kan niet worden getoetst en kan evenmin reden zijn de huidige regelgeving onrechtmatig te achten. Elke wet kan immers worden gewijzigd. Hiertoe dient wel een wetgevingsproces plaats te vinden in het kader waarvan ook de verenigbaarheid van de beoogde wetgeving met onder andere de waarborgen uit de artikelen 8 van het EVRM, 7 en 8 van het Handvest en de Privacyrichtlijn onder ogen moet worden gezien.
Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de wetgever op termijn wellicht zal besluiten vingerafdrukken alsnog op te slaan in een databank overweegt de Afdeling dat de vingerafdrukken die op dit moment worden afgegeven voor de vervaardiging van het paspoort niet langer worden opgeslagen dan nodig is voor de vervaardiging van het paspoort terwijl de vingerafdrukken die nog voor de onder 2 bedoelde wetswijziging zijn opgeslagen in de decentrale reisdocumentenadministratie daaruit zijn verwijderd. Het alsnog voorzien in opslag van vingerafdrukken in databanken vergt een wetswijziging die op dit moment niet in zicht is. Indien een dergelijke wetswijziging op termijn mocht worden overwogen, zal de wetgever de beoogde regeling op gelijke wijze als hiervoor vermeld dienen te toetsen op onder meer de verenigbaarheid met het Handvest en de Privacyrichtlijn, nu die verenigbaarheid niet bij voorbaat vaststaat.
Conclusie
7. Nu de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat de burgemeester ten onrechte vier vingerafdrukken van [appellante] heeft gevraagd ten behoeve van opslag in de decentrale reisdocumentenadministratie is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellante] gegrond verklaren en het besluit van 19 juli 2010 vernietigen. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Hiertoe wordt overwogen dat [appellante] ten tijde van haar aanvraag heeft geweigerd haar vingerafdrukken af te geven om de in deze uitspraak genoemde redenen. Nu de afgifte van twee vingerafdrukken ten behoeve van de verwerking daarvan op de chip van het paspoort noodzakelijk was voor de verstrekking van een paspoort, stond voor de burgemeester geen andere mogelijkheid open dan de aanvraag van [appellante] buiten behandeling te laten.
7.1. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2011 in zaak nr. 10/5376;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 19 juli 2010, kenmerk B.3.10.0502.001;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5552,56 (zegge: vijfduizendvijfhonderdtweeënvijftig euro en zesenvijftig cent), waarvan € 5208,00 (zegge: vijfduizendtweehonderdacht euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de burgemeester van Den Haag aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Langeveld-Mak
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
317.
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Verdrag betreffende de Europese Unie
Artikel 6
1. De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te Straatsburg, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft.
De bepalingen van het Handvest houden geenszins een verruiming in van de bevoegdheden van de Unie zoals bepaald bij de Verdragen.
De rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest worden uitgelegd overeenkomstig de algemene bepalingen van titel VII van het Handvest betreffende de uitlegging en toepassing ervan, waarbij de in het Handvest bedoelde toelichtingen, waarin de bronnen van deze bepalingen vermeld zijn, terdege in acht genomen worden.
2. De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen, niet.
3. De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 7
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 8
1. Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
Artikel 1 Onderwerp van de richtlijn
1. De Lid-Staten waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer.
2. De Lid-Staten mogen het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen Lid-Staten beperken noch verbieden om redenen die met de uit hoofde van lid 1 gewaarborgde bescherming verband houden.
Artikel 2 Definities
In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "persoonsgegevens", iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna "betrokkene" te noemen; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;
b) "verwerking van persoonsgegevens", hierna "verwerking" te noemen, elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procédés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
c) "bestand van persoonsgegevens", hierna "bestand" te noemen, elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze;
Artikel 6
1. De Lid-Staten bepalen dat de persoonsgegevens:
a) eerlijk en rechtmatig moeten worden verwerkt;
b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet worden verwerkt op een wijze de onverenigbaar is met die doeleinden. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt niet als onverenigbaar beschouwd, mits de Lid-Staten passende garanties bieden;
c) toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig moeten zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt;
d) nauwkeurig dienen te zijn en, zo nodig, dienen te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te corrigeren;
e) in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. De Lid-Staten voorzien in passende waarborgen voor persoonsgegevens die langer dan hierboven bepaald voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard.
2. Op de voor de verwerking verantwoordelijke rust de plicht om voor de naleving van het bepaalde in lid 1 zorg te dragen.
Artikel 7
De Lid-Staten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien:
e) de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag die aan de voor de verwerking verantwoordelijke of de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, drager is opgedragen, of
f) de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, niet prevaleren.
Verordening (EG) van de Raad van 13 december 2004, nr. 2252/2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, zoals gewijzigd door de Verordening (EG), nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009
Artikel 1
1. Door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten voldoen aan de in de bijlage vervatte minimumveiligheidsnormen.
2. Deze paspoorten en reisdocumenten bevatten een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en een gezichtsopname bevat. De lidstaten nemen ook twee platte vingerafdrukken in een interoperabel formaat op. De gegevens worden beveiligd en het opslagmedium heeft voldoende capaciteit en is voldoende geschikt om de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen.
2bis. De volgende personen zijn vrijgesteld van de verplichte afname van vingerafdrukken:
a) kinderen jonger dan twaalf jaar. De leeftijdsgrens van twaalf jaar is voorlopig.
b) personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is.
2ter. Wanneer het nemen van een afdruk van de aangewezen vingers tijdelijk onmogelijk is, staan de lidstaten toe dat afdrukken van andere vingers worden genomen. Indien het nemen van afdrukken van de andere vingers ook tijdelijk onmogelijk is, kunnen zij een tijdelijk paspoort afgeven met een geldigheidsduur van twaalf maanden of minder.
3. Deze verordening is van toepassing op door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten. Zij is niet van toepassing op door de lidstaten aan hun onderdanen afgegeven identiteitskaarten of op tijdelijke paspoorten en reisdocumenten die een geldigheidsduur van 12 maanden of minder hebben.
Artikel 2
Volgens de in artikel 5, lid 2, bedoelde procedure worden, in overeenstemming met internationale normen, waaronder met name de aanbevelingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), aanvullende technische specificaties voor paspoorten en reisdocumenten vastgesteld voor:
a) aanvullende veiligheidskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;
b) technische specificaties betreffende het medium voor de opslag van de biometrische gegevens en de veiligheid ervan, zoals het voorkomen van toegang zonder toelating;
c) kwaliteitseisen en gemeenschappelijke technische normen inzake gezichtsopname en vingerafdrukken.
Artikel 3
2. Elke lidstaat wijst één organisatie aan die voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten verantwoordelijk is. De lidstaat deelt de naam van die organisatie mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten. Twee of meer lidstaten kunnen daartoe een zelfde organisatie aanwijzen. Elke lidstaat is gerechtigd om van organisatie te veranderen. Hij stelt de Commissie en de andere lidstaten daarvan op de hoogte.
Artikel 4
1. Onverminderd de bepalingen betreffende de gegevensbescherming hebben de personen aan wie een paspoort of reisdocument wordt afgegeven, het recht de daarin vermelde persoonsgegevens te verifiëren en zo nodig te verzoeken dat deze worden gerectificeerd dan wel geschrapt.
2. Een paspoort of reisdocument bevat geen andere machineleesbare informatie dan die welke wordt genoemd in deze verordening of in de bijlage bij deze verordening dan wel door de lidstaat van afgifte overeenkomstig zijn nationale wetgeving in het paspoort wordt vermeld.
3. Biometrische gegevens worden verzameld en opgeslagen in het opslagmedium voor paspoorten en reisdocumenten, met het oog op de afgifte van zulke documenten. Voor de toepassing van deze verordening mogen de biometrische kenmerken in paspoorten en reisdocumenten alleen worden gebruikt voor het verifiëren van:
a) de authenticiteit van het paspoort of reisdocument;
b) de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare vergelijkbare kenmerken wanneer het overleggen van een paspoort of reisdocument wettelijk vereist is.
De controle van de aanvullende veiligheidskenmerken gebeurt onverminderd artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (*). Een negatief resultaat van de vergelijking doet op zichzelf geen afbreuk aan de geldigheid van het paspoort of reisdocument voor overschrijding van de buitengrenzen.
Artikel 5
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1683/95 ingestelde comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Considerans Verordening (EG) van de Raad van 13 december 2004, nr. 2252/2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten
3. Met de harmonisatie van de veiligheidskenmerken en de integratie van biometrische identificatiemiddelen wordt, met het oog op toekomstige ontwikkelingen op Europees niveau, een belangrijke stap gezet naar het gebruik van nieuwe elementen die het reisdocument veiliger maken en een betrouwbaarder verband tot stand brengen tussen de houder en het paspoort of reisdocument, hetgeen in belangrijke mate bijdraagt tot de bescherming ervan tegen frauduleus gebruik. Er moet rekening worden gehouden met de specificaties van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), met name die welke zijn opgenomen in document nr. 9303 betreffende machineleesbare reisdocumenten.
4. Deze verordening gaat alleen over de harmonisatie van de veiligheidskenmerken, waaronder biometrische identificatiemiddelen, voor de paspoorten en reisdocumenten van de lidstaten. De aanwijzing van de autoriteiten en organisaties die toegang hebben tot de in het opslagmedium opgeslagen gegevens is een zaak van de nationale wetgeving, onder voorbehoud van bepalingen van het communautaire recht, het recht van de Europese Unie of van internationale overeenkomsten terzake.
7. Om te waarborgen dat de bedoelde informatie niet toegankelijk wordt voor meer personen dan noodzakelijk is, is het eveneens van wezenlijk belang dat elke lidstaat niet meer dan één organisatie aanwijst die verantwoordelijk is voor het aanmaken van paspoorten en reisdocumenten, waarbij het de lidstaten vrijstaat indien nodig van organisatie te veranderen; elke lidstaat dient om veiligheidsredenen de naam van de gekozen organisatie aan de Commissie en aan de andere lidstaten mee te delen. 8. Op de persoonsgegevens die in verband met paspoorten en reisdocumenten moeten worden verwerkt, is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1) van toepassing. Er moet op worden toegezien dat in het paspoort geen andere informatie wordt opgenomen dan die welke wordt genoemd in deze verordening, in de bijlage bij deze verordening of in het reisdocument.
9. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor het bereiken van de fundamentele doelstelling, namelijk de invoering van gemeenschappelijke veiligheidsnormen en interoperabele biometrische identificatiemiddelen, noodzakelijk en passend dat voorschriften worden vastgesteld voor alle lidstaten die de chengenuitvoeringsovereenkomst van 14 juni 1985 (2) toepassen. Overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
Considerans Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten
1. De Europese Raad van Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 heeft bevestigd dat in de Europese Unie een coherente aanpak nodig is inzake het gebruik van biometrische identificatiemiddelen of biometrische gegevens in documenten voor onderdanen van derde landen, paspoorten voor EU-burgers en informatiesystemen (VIS en SIS II).
2. De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2252/2004 van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten ( 2 ) vastgesteld en daarmee een belangrijke stap gezet in de richting van het gebruik van nieuwe elementen waarmee paspoorten en reisdocumenten beter kunnen worden beveiligd en een betrouwbaarder verband kan worden gelegd tussen de houder en zijn paspoort of reisdocument, dat daardoor beter beschermd is tegen frauduleus gebruik.
3. Verordening (EG) nr. 2252/2004 behelst een algemene verplichting om vingerafdrukken te laten afnemen, die worden opgeslagen op een contactloze chip in het paspoort of reisdocument. Uit testen blijkt echter dat er uitzonderingen moeten kunnen worden gemaakt. Tijdens proefprojecten in sommige lidstaten is gebleken dat de vingerafdrukken van kinderen onder de zes jaar niet van voldoende kwaliteit zijn voor een een-op-een identiteitscontrole. Bovendien zijn deze vingerafdrukken erg veranderlijk, waardoor ze niet goed controleerbaar blijven gedurende de gehele geldigheidsduur van het paspoort of reisdocument.
4. Om gemeenschappelijke veiligheidsnormen te behouden en de grenscontroles te vereenvoudigen, is het van essentieel belang de uitzonderingen op de verplichte afname van vingerafdrukken te harmoniseren. Zowel uit juridisch oogpunt als uit het oogpunt van veiligheid is het beter de uitzonderingen op de verplichte afname van vingerafdrukken voor paspoorten en door de lidstaten afgegeven reisdocumenten, niet bij nationale wetgeving te laten regelen.
5. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2252/2004 moeten biometrische gegevens worden verzameld en opgeslagen in het opslagmedium voor paspoorten en reisdocumenten, met het oog op de afgifte van zulke documenten. Deze regeling laat ander gebruik of andere opslag van deze gegevens overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten onverlet. Verordening (EG) nr. 2252/2004 voorziet niet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevensbanken voor de opslag van deze gegevens in de lidstaten; dat is een louter nationale aangelegenheid.
Beschikking van de Commissie van 28/II/2005 C(2005) 409
Artikel 1
De technische specificaties in verband met de normen voor de veiligheidskenmerken van en de biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten die de in Verordening (EG) 2252/2004 vastgelegde specificaties aanvullen, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Bijlage bij de beschikking van de Commissie van 28/II/2005 C(2005) 409 ‘Specificaties voor EU-paspoorten’.
1. In dit document worden oplossingen voor EU-paspoorten met microchips voorgesteld op grond van het hierna genoemde EU-document: "ontwerpverordening van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten".
Paspoortwet
Artikel 2
1. Reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden zijn:
a. nationaal paspoort;
Artikel 3
3. Een reisdocument is voorzien van de gezichtsopname, twee vingerafdrukken en de handtekening van de houder volgens nader door Onze Minister te stellen regels. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen reisdocumenten worden aangewezen die niet worden voorzien van een of meer van deze gegevens en kunnen regels worden gesteld over de gevallen waarin kan worden afgezien van het opnemen van de gezichtsopname, vingerafdrukken of de handtekening in het aangevraagde reisdocument indien deze gegevens niet van de houder kunnen worden verkregen.
8. De tot uitreiking bevoegde autoriteiten houden een administratie bij met betrekking tot uitgereikte reisdocumenten en daarin bijgeschreven personen. Deze administratie bevat de gegevens bedoeld in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel, alsmede de documentnummers. In deze administratie kunnen voorts ten hoogste de gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd, worden opgenomen. De foto en de handtekening worden bewaard door de autoriteit die het reisdocument heeft verstrekt, in een administratie die zowel op naam als op documentnummer toegankelijk is.
Artikel 4b (treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip)
Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.
Artikel 65
1 De autoriteit die het reisdocument verstrekt, bewaart in de administratie, bedoeld in artikel 3, achtste lid, tweede volzin:
a. de in artikel 3, derde lid, bedoelde vingerafdrukken;
b. twee andere, door Onze Minister aan te wijzen vingerafdrukken van de aanvrager van een reisdocument.
2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden uitsluitend verstrekt aan autoriteiten, instellingen en personen die belast zijn met de uitvoering van deze wet, voor zover zij de gegevens nodig hebben voor die uitvoering.
3 De in het eerste lid bedoelde gegevens, alsmede de in artikel 3, achtste lid, bedoelde gegevens, worden, bij de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen D en E, van het bij koninklijke boodschap van 21 januari 2008 ingediende voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie (Kamerstukken II 2007/08, 31 324 (R1844), nr. 2), nadat dit voorstel tot wet is verheven, overgebracht naar de reisdocumentenadministratie, bedoeld in artikel 4a, zoals dit luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van genoemd voorstel van rijkswet.
4 Onze Minister kan met het oog op de verwerking van de in het eerste lid bedoelde gegevens nadere regels stellen met betrekking tot de administratieve uitvoering van deze wet en de beveiliging van het aangifte- en uitgifteproces van reisdocumenten. Deze regels kunnen afwijken van het bepaalde krachtens artikel 59.
6 Tot het moment waarop artikel I, onderdelen D en E, van het in het derde lid genoemde voorstel van rijkswet, nadat dit tot wet is verheven, in werking treedt, wordt in de in artikel 3, derde lid, tweede volzin, bedoelde bij algemene maatregel van rijksbestuur te stellen regels en in de in artikel 59 bedoelde bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te stellen regels voorzien bij ministeriële regeling.
Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001
Artikel 28
1. Bij het indienen van een aanvraag voor een reisdocument wordt een pasfoto overgelegd die een goedgelijkend beeld van de aanvrager geeft.
2 De overgelegde pasfoto voldoet aan de acceptatiecriteria van de in bijlage L bij deze regeling opgenomen fotomatrix.
Artikel 28a
1 Bij het indienen van een aanvraag voor een reisdocument, worden de afdrukken van vier vingers van de aanvrager opgenomen.
2 Bij de aanvrager worden platte afdrukken van de linker- en de rechterwijsvinger opgenomen voor opslag in het reisdocument. Indien de kwaliteit van de vingerafdrukken van de wijsvingers ontoereikend is, worden platte afdrukken van de middelvingers, ringvingers of duimen opgenomen.
3 In de reisdocumentenadministratie worden de vingerafdrukken opgeslagen die ingevolge het tweede lid zijn opgenomen. Daarnaast worden bij de aanvrager platte afdrukken van twee andere in het tweede lid genoemde vingers opgenomen voor opslag in de reisdocumentenadministratie. Indien de kwaliteit van deze vingers ontoereikend is, worden platte afdrukken van de pinken opgenomen.
6 Indien de daartoe aangewezen ambtenaar van oordeel is dat het fysiek dan wel als gevolg van een tijdelijke verhindering onmogelijk is om van de aanvrager te verlangen dat bij hem op het moment van het indienen van de aanvraag vier vingerafdrukken worden opgenomen, worden in ieder geval de afdrukken opgenomen van de vingers waarbij dit volgens de daartoe aangewezen ambtenaar wel mogelijk is. Bij gerede twijfel of het fysiek dan wel als gevolg van een tijdelijke verhindering onmogelijk is om vier vingerafdrukken op te nemen, kan van de aanvrager worden verlangd, dat deze daartoe een door een bevoegde arts of medische instelling ondertekende verklaring overlegt.
Artikel 38
1 De daartoe aangewezen ambtenaar vergelijkt, behoudens in het in artikel 30 bedoelde geval, nauwkeurig de overgelegde foto van de aanvrager dan wel van degene ten behoeve van wie de aanvraag wordt ingediend met de persoon die voor hem staat en brengt deze foto op de bestemde plaats in het foto- en handtekeningformulier aan.
3 Het foto- en handtekeningformulier wordt door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar met gebruikmaking van het aanvraagstation gedigitaliseerd.
4 Het opnemen van de vingerafdrukken als bedoeld in artikel 28a, geschiedt met gebruikmaking van het aanvraagstation. Indien de aanvrager op grond van artikel 28, derde lid, van de wet niet in persoon verschijnt, worden zijn vingerafdrukken opgenomen met behulp van het mobiel vingerafdrukopname-apparaat.
Artikel 39
1 Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 38 wordt niet in behandeling genomen.
Artikel 40
1 De daartoe aangewezen ambtenaar draagt zorg dat de aanvraaggegevens, genoemd in de artikelen 21 tot en met 27, 30 tot en met 37 en 39 in de reisdocumentenmodule en de foto, vingerafdrukken en handtekening in het aanvraagstation worden vastgelegd.
3 De in de reisdocumentenmodule en het aanvraagstation vastgelegde gegevens worden verwerkt en doorgezonden naar het reisdocumentenstation.
Artikel 41
De in het aanvraagstation vastgelegde foto, handtekening en vingerafdrukken worden met de aanvraaggegevens, bedoeld in artikel 40, samengevoegd tot een aanvraagbestand in het reisdocumentenstation.
Artikel 42
De daartoe aangewezen ambtenaar zendt, nadat is vastgesteld dat het aangevraagde reisdocument kan worden uitgereikt dan wel de aangevraagde bijschrijving kan plaatsvinden, het aanvraagbestand met gebruikmaking van het reisdocumentenstation naar de leverancier van de reisdocumenten. Het te verzenden aanvraagbestand wordt voorzien van een digitale handtekening van deze ambtenaar.
Artikel 55
1. De daartoe aangewezen ambtenaar registreert de uitreiking van of de bijschrijving in een reisdocument, alsmede de inlevering van het vorige reisdocument, in de reisdocumentenmodule en geeft dit door aan het reisdocumentenstation.
Artikel 72
1 Van elk verstrekt reisdocument respectievelijk van elke daarin opgenomen bijschrijving wordt een administratie bijgehouden.
2 De in het eerste lid bedoelde reisdocumentenadministratie wordt bijgehouden in het reisdocumentenstation, voor zover het de daarin overeenkomstig de artikelen 40 en 55 opgenomen gegevens betreft.
3 De overige gegevens met betrekking tot de aanvraag, verstrekking en uitreiking worden als afzonderlijke documenten in de reisdocumentenadministratie opgenomen op een wijze die raadpleging in samenhang met de in het tweede lid bedoelde gegevens mogelijk maakt.
4 De in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens worden gedurende elf jaren na de datum van verstrekking van het betreffende reisdocument dan wel de opneming van de bijschrijving in een reisdocument bewaard.
Artikel 73
Onverminderd het bepaalde in artikel 65, tweede lid, van de wet, wordt de verstrekking van gegevens uit de in artikel 72 bedoelde reisdocumentenadministratie uitsluitend toegestaan aan:
a. degenen die bij of krachtens de wet belast zijn met de uitvoering daarvan, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot reisdocumenten;
b. de ambtenaren, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, een Nederlandse consulaire vertegenwoordiging in het buitenland onderscheidenlijk het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor consulaire handelingen waarbij de identiteit van de betrokken persoon moet worden vastgesteld;
c. de opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 184 en 185 van het Wetboek van Strafvordering BES, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van strafbare feiten in het kader van het onderzoek waarbij zij zijn betrokken of voor zover die noodzakelijk zijn voor de identificatie van slachtoffers;
d. de ambtenaren van het openbaar ministerie van het Europese deel van Nederland en het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de hun opgedragen werkzaamheden;
e. de ambtenaren werkzaam bij de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24 van de wet, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het verzoek tot weigering of vervallenverklaring en de daarmee verband houdende vermelding van deze gegevens in het register paspoortsignaleringen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet;
f. de ambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de hun opgedragen werkzaamheden in verband met de verwerking van gegevens in het basisregister reisdocumenten, in verband met de uitoefening van hun taak als bedoeld in artikel 58 van de wet, alsmede in verband met onderzoek naar onregelmatigheden met reisdocumenten;
g. degene die in opdracht van het college van burgemeester en wethouders of het bestuurscollege belast is met de controle op de uitvoering van de bij of krachtens de wet gestelde regels, de toepassing van de beveiligingsmaatregelen, de werking van het aanvraagsysteem reisdocumenten of de opneming van reisdocumentengegevens in de basisadministratie, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de hun opgedragen werkzaamheden;
h. de houder, beheerder, bewerker en degene die belast is met de invoer, wijziging, of verwijdering van gegevens, voor zover die gegevens, de rechtstreekse toegang daaronder begrepen, noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de hun in verband daarmee opgedragen werkzaamheden;
i. de ambtenaren werkzaam bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken als bedoeld in artikel 6, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Paspoortwet (huidige tekst, voor zover in voor de beoordeling relevante zin gewijzigd)
Artikel 3
2. Een reisdocument is voorzien van de gezichtsopname, twee vingerafdrukken en de handtekening van de houder volgens nader bij regeling van Onze Minister te stellen regels. De Nederlandse identiteitskaart is niet voorzien van vingerafdrukken.
9 De bij de aanvraag van een reisdocument opgenomen vingerafdrukken worden bewaard totdat de uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden voor het niet uitreiken daarvan, in de administratie, bedoeld in het achtste lid, is geregistreerd en gedurende die periode uitsluitend verwerkt ten behoeve van de verstrekking en de uitreiking van het reisdocument.
Artikel 65
1. De in artikel 3, achtste lid, bedoelde gegevens, worden, bij de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen D en E, van het bij koninklijke boodschap van 21 januari 2008 ingediende voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie (Kamerstukken II 2007/08, 31 324 (R1844), nr. 2), nadat dit voorstel tot wet is verheven, overgebracht naar de reisdocumentenadministratie, bedoeld in artikel 4a, zoals dit luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van genoemd voorstel van rijkswet. De eerste zin is niet van toepassing op vingerafdrukken als bedoeld in artikel 3, negende lid.
3 Tot het moment waarop artikel I, onderdelen D en E, van het in het eerste lid genoemde voorstel van rijkswet, nadat dit tot wet is verheven, in werking treedt, wordt in de in artikel 3, derde lid, bedoelde bij algemene maatregel van rijksbestuur te stellen regels en in de in artikel 59 bedoelde bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te stellen regels voorzien bij ministeriële regeling.
Paspoortuitvoeringsregeling (huidige tekst, voor zover in voor de beoordeling relevante zin gewijzigd)
Artikel 28a
1. Bij het indienen van een aanvraag voor een reisdocument worden de afdrukken van twee vingers van de aanvrager opgenomen. Bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart worden geen vingerafdrukken opgenomen.
Artikel 72
4. De in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in artikel 3, negende lid, van de wet worden na de datum van verstrekking bewaard gedurende een periode van:
a. 11 jaar indien de geldigheidsduur van het verstrekte document 5 jaar of korter is of indien het verstrekte document niet wordt uitgereikt;
b. 16 jaar indien de geldigheidsduur van het verstrekte document langer dan 5 jaar is.
Artikel 73
Onverminderd het bepaald in artikel 3, negende lid, van de wet, wordt de verstrekking van gegevens uit de in artikel 72 bedoelde reisdocumentenadministratie uitsluitend toegestaan aan:
(…)
Tekst beoogde artikel 4b (Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie)
1 april 2011
Artikel 4b
1. De reisdocumentenadministratie heeft tot doel het verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, aan daartoe ingevolge deze wet bevoegde autoriteiten, instellingen en personen die belast zijn met de uitvoering van deze wet voor zover zij de gegevens nodig hebben voor die uitvoering.
2. Onverminderd het in het eerste lid genoemde doel kunnen gegevens als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, beschikbaar worden gesteld met het oog op:
a. het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten,
b. de identificatie van slachtoffers van rampen en ongevallen,
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en
d. het verrichten van onderzoek naar handelingen, die een bedreiging vormen voor de veiligheid van de staat en andere gewichtige belangen van een of meerdere landen van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden.
3. De verstrekking van gegevens uit de reisdocumentenadministratie ingevolge het tweede lid, kan worden toegestaan aan bij algemene maatregel van rijksbestuur aangewezen:
a. organen van rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld en andere personen of colleges, met enig openbaar gezag bekleed, voor zover verstrekking van die gegevens noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak;
b. instellingen en personen die met het oog op de uitvoering van een wettelijke identificatieplicht een gerechtvaardigd belang hebben bij verstrekking van gegevens uit de reisdocumentenadministratie.
4. De verstrekking van gegevens betreffende de vingerafdrukken van de houder uit de reisdocumentenadministratie in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onder a en c, geschiedt uitsluitend aan de officier van justitie. De verstrekking vindt slechts plaats:
a. ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een verdachte of veroordeelde voor zover in het kader van de toepassing van het strafrecht van hem een of meer vingerafdrukken zijn genomen en er twijfel bestaat over zijn identiteit;
b. in het belang van het onderzoek in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
5. De verstrekking van gegevens uit de reisdocumentenadministratie beperkt zich in de gevallen als bedoeld in het derde lid, onder b, uitsluitend tot de mededeling of een door de instelling of persoon opgegeven documentnummer van een reisdocument in de reisdocumentenadministratie voorkomt en, bij een bevestigend antwoord, of het desbetreffende reisdocument in het maatschappelijk verkeer mag voorkomen.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. het indienen van een verzoek tot verstrekking van gegevens;
b. de gegevens die verstrekt kunnen worden aan de in het eerste en derde lid, onder a en in het vierde lid bedoelde autoriteiten, instellingen en personen, alsmede onder welke voorwaarden die verstrekking dient plaats te vinden;
c. de wijze waarop de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste en derde lid, kan plaatsvinden.
7. Uit de reisdocumentenadministratie worden uitsluitend in overeenstemming met deze wet gegevens verstrekt.
Tekst beoogde artikel 4b (Rijkswet van 18 december 2013 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart)), huidige tekst, voor zover in voor de beoordeling relevante zin gewijzigd.
Artikel 4b
Het vierde lid is vervallen, de overige leden zijn vernummerd.
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
c. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen;
Artikel 2
1. Deze wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden;
b. door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in de door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;
c. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
d. die is geregeld bij of krachtens de Wet basisregistratie personen;
e. ten behoeve van de uitvoering van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en
f. ten behoeve van de uitvoering van de Kieswet.
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 35
1 De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2 Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Artikel 36
1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2 De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
3 De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Artikel 40
1 Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
2 De verantwoordelijke beoordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is beëindigt hij terstond de verwerking.
Artikel 45
Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.