Home

Raad van State, 16-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3536, 201405415/1/V3

Raad van State, 16-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3536, 201405415/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16 september 2014
Datum publicatie
24 september 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:3536
Formele relaties
Zaaknummer
201405415/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201405415/1/V3.

Datum uitspraak: 16 september 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 4 juni 2014 in zaak nr. 14/8000 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorgangers.

2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling gelet op Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013 L 180; hierna: Dublinverordening III) ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit als gevolg van het door hem ingediende asielverzoek bij de autoriteiten van Luxemburg rechtmatig verblijf in Nederland had.

Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank dusdoende niet heeft onderkend dat Dublinverordening III in dit geval niet van toepassing is, nu de vreemdeling zijn asielverzoek op 3 juli 2013 bij de autoriteiten van Luxemburg heeft ingediend. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat vorenbedoeld verzoek geen rechtmatig verblijf in Nederland genereert.

2.1. Bij besluit van 20 februari 2010 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Vaststaat dat de vreemdeling op 3 juli 2013 een asielverzoek bij de autoriteiten van Luxemburg heeft ingediend. Bij brief van 19 november 2013 heeft de staatssecretaris het door die autoriteiten op 5 november 2013 ingediende verzoek tot terugname van de vreemdeling geaccepteerd. Op 13 maart 2014 is de vreemdeling aan de autoriteiten van Nederland overgedragen en heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit genomen. Vaststaat dat de vreemdeling in Nederland geen nieuwe wens om internationale bescherming kenbaar heeft gemaakt.

2.2. De Afdeling heeft de door de staatssecretaris opgeworpen rechtsvraag over de toepasselijkheid van Dublinverordening III al beantwoord in haar uitspraak van 30 april 2014 in zaak nr. 201401190/1/V4. Uit overweging 1.2. daarvan volgt dat de rechtbank die verordening ten onrechte op dit geval van toepassing heeft geacht.

Voorts volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2012 in zaak nr. 201205209/1/V3 en van 26 juli 2012 in zaak nr. 201206272/1/V3 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit als gevolg van het door hem ingediende asielverzoek bij de autoriteiten van Luxemburg rechtmatig verblijf in Nederland had.

De enige grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu de vreemdeling geen andere beroepsgronden heeft voorgedragen, het beroep alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 4 juni 2014 in zaak nr. 14/8000;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Waasdorp

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2014

714.