Home

Rechtbank Den Haag, 04-06-2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4972, AWB-14_8000u

Rechtbank Den Haag, 04-06-2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4972, AWB-14_8000u

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 juni 2014
Datum publicatie
27 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:16598
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-14_8000u

Inhoudsindicatie

De rechtbank volgt het betoog dat Nederland, als verantwoordelijke lidstaat, na de dublinoverdracht diende te beslissen op het asielverzoek dat eiser in Luxemburg heeft ingediend. Uit het voorgaande volgt dat eiser ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Dit betekent dat aan eiser geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 14 / 8000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2014 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit, als bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), opgelegd. Hierbij is besloten dat eiser de Europese Unie binnen achtentwintig dagen dient te verlaten.

Eiser heeft tegen dit terugkeerbesluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.

Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 16 februari 1982 en van Marokkaanse nationaliteit.

2.

Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat eiser onrechtmatig in de Europese Unie verblijft. Op grond van het bepaalde in artikel 62 van de Vw 2000 heeft verweerder aan eiser de verplichting opgelegd terug te keren naar zijn land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating is gewaarborgd. Eiser dient binnen een termijn van achtentwintig dagen de Europese Unie te verlaten.

3.

Eiser voert aan dat aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd, omdat hij rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft namelijk in juli 2013 asiel aangevraagd in Luxemburg. Op die aanvraag is (ook na de overdracht van eiser aan Nederland) nog steeds niet beslist.

4.

De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat eiser in juli 2013 in Luxemburg een asielverzoek heeft ingediend. Toen tijdens de behandeling van deze aanvraag bleek dat eiser eerder in Nederland een asielprocedure had doorlopen, heeft Luxemburg bij de Nederlandse autoriteiten een overnameverzoek op grond van de Dublinverordening (toen nog Verordening (EG) 343/2003) ingediend. Eiser is op 13 maart 2014 door de Luxemburgse autoriteiten overgedragen aan Nederland. Op diezelfde dag is aan eiser het terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft niet bestreden de stelling van eiser dat Luxemburg nooit op zijn asielaanvraag heeft beslist. Nederland heeft evenmin op die aanvraag beslist. Uitgaande van deze feiten en omstandigheden heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat Nederland, als verantwoordelijke lidstaat, na de overdracht diende te beslissen op het asielverzoek dat eiser in Luxemburg heeft ingediend. Dit volgt uit artikel 18, tweede lid, van Dublinverordening III (Verordening (EG) 604/2013). Hierin is de verplichting opgenomen voor de verantwoordelijke lidstaat om in geval van een overname het verzoek om internationale bescherming te behandelen of af te ronden. Onder Verordening 343/2003 was deze verplichting neergelegd in artikel 16, eerste lid, onder b. De tekst van artikel 18, tweede lid, van Dublinverordening III biedt geen steun voor het betoog van verweerder ter zitting dat eiser na zijn overdracht aan Nederland een nieuwe asielaanvraag behoorde in te dienen. Integendeel; in de Dublinverordening III is juist geregeld dat een lidstaat met een overname ook de verplichting overneemt op de asielaanvraag te beslissen of deze verder af te handelen. Verder is de rechtbank, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, van oordeel dat aan de omstandigheid dat eiser inmiddels naar Frankrijk is vertrokken, bij de vraag naar de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit geen gewicht kan worden toegekend. Iets anders is of de asielaanvraag kan worden afgewezen, omdat uit het vertrek van eiser naar Frankrijk blijkt dat hij kennelijk geen bescherming van de Nederlandse overheid meer wenst, maar dat is een vraag die thans niet voorligt. Uit het voorgaande volgt dat eiser ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Dit betekent dat aan eiser geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd. Het beroep is dan ook gegrond en het terugkeerbesluit dient te worden vernietigd.

5.

Er bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moeten deze kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het terugkeerbesluit;

-

veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 974,- te betalen aan de gemachtigde van eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van S.F.G.H. Janse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.

w.g. S.F.G.H. Janse,

griffier

w.g. C.M. Nollen,

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de griffier:

Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juni 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.