Home

Raad van State, 05-06-2013, CA2102, 201204362/1/A3

Raad van State, 05-06-2013, CA2102, 201204362/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
5 juni 2013
Datum publicatie
5 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:CA2102
Formele relaties
Zaaknummer
201204362/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 december 2010 heeft de directeur een verzoek van [appellant] om het toegepaste gemiddelde bedrag van vermindering van de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) ter zake van de in 2009 ingediende bezwaarschriften tegen de door de directeur afgegeven beschikkingen inzake de WOZ-waarde openbaar te maken, afgewezen.

Uitspraak

201204362/1/A3.

Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eindhoven,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2012 in

zaak nr. 11/1638 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam (hierna: de directeur).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2010 heeft de directeur een verzoek van [appellant] om het toegepaste gemiddelde bedrag van vermindering van de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) ter zake van de in 2009 ingediende bezwaarschriften tegen de door de directeur afgegeven beschikkingen inzake de WOZ-waarde openbaar te maken, afgewezen.

Bij besluit van 8 februari 2011 heeft de directeur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De directeur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar [appellant] en de directeur, vertegenwoordigd door mr. P. van Hattem en mr. B.J. Klein, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2. De directeur heeft gesteld dat de door [appellant] verzochte gegevens niet worden geregistreerd en daarom niet kunnen worden verstrekt. Het verzoek ziet aldus niet op informatie neergelegd in documenten, zodat het niet valt onder de werkingssfeer van de Wob. De verzochte informatie kan voorts niet door het automatiseringssysteem worden gegenereerd en is evenmin op andere wijze eenvoudig te genereren.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aan zijn verzoek ten grondslag liggende gegevens op grond van op de Wet WOZ gebaseerde regelgeving en beleidsregels worden verstrekt aan andere overheidsinstanties waaronder de Belastingdienst en waterschappen. De directeur heeft volgens [appellant] ten onrechte nagelaten mede te delen op grond waarvan de door hem verzochte gegevens niet aanwezig dienen te zijn. [appellant] stelt dat de verzochte gegevens kunnen worden gegenereerd uit de gegevens waarover de directeur beschikt. Daarbij is niet relevant of het genereren van de gegevens een grote inspanning vergt. Het beschikken over een verouderd automatiseringssysteem is voorts een omstandigheid die voor rekening van de directeur dient te komen. Bovendien is de weigering om de gegevens te verstrekken in strijd met artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), andere internationale verdragen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus [appellant].

3.1. [appellant] heeft in hoger beroep niet bestreden dat de door hem verzochte gegevens niet worden geregistreerd, zodat de directeur niet beschikt over een document waarin die gegevens zijn vervat. Anders dan de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 juni 2007 in zaak nr. 200607848/1 bevat de Wob geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de gegevens op grond van wettelijke verplichtingen aan andere overheidsinstanties dienen te worden verstrekt, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de directeur dat deze verplichtingen zien op informatie waartoe de door [appellant] gevraagde informatie niet behoort.

De Wob is van toepassing op informatie neergelegd in bestaande documenten. Daarop is het verzoek van [appellant] niet gericht. Voorts leidt het in artikel 10, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht om inlichtingen te ontvangen niet tot het oordeel dat op de directeur een verplichting rustte een document met de gevraagde gegevens aan te maken. Evenmin levert de weigering om de gegevens te verstrekken strijd met andere internationale verdragen of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur op.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Klein

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

97-697.