Home

Raad van State, 21-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:802, 201206842/1/A3

Raad van State, 21-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:802, 201206842/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 augustus 2013
Datum publicatie
21 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:802
Formele relaties
Zaaknummer
201206842/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 9 maart 2010 heeft het Commissariaat voor de Media de stichting Stichting Omroep Eijsden (hierna: SOE) met ingang van 15 februari 2010 voor een periode van vijf jaar aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden en de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden buiten behandeling gesteld.

Uitspraak

201206842/1/A3.

Datum uitspraak: 21 augustus 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Radio Omroep Eijsden (hierna: SROE), gevestigd te Eijsden,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 mei 2012 in zaak nr. 10/1786 in het geding tussen:

de SROE

en

het Commissariaat voor de Media.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 9 maart 2010 heeft het Commissariaat voor de Media de stichting Stichting Omroep Eijsden (hierna: SOE) met ingang van 15 februari 2010 voor een periode van vijf jaar aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden en de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het Commissariaat voor de Media het door de SROE tegen het besluit van 9 maart 2010, waarbij de SOE is aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het tegen het besluit van 9 maart 2010, waarbij de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden buiten behandeling is gelaten, gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en bepaald dat de raad van de gemeente Eijsden om een advies over deze aanvraag zal worden gevraagd.

Bij besluit van 5 april 2011 heeft het Commissariaat voor de Media de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden afgewezen.

Bij uitspraak van 25 mei 2012 heeft de rechtbank het door de SROE daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om heropening van het onderzoek afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de SROE hoger beroep ingesteld.

Het Commissariaat voor de Media heeft een verweerschrift ingediend.

De SROE heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waar het Commissariaat voor de Media, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en mr. N.M.E. Meester, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het bestuursprocesrecht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing is.

2. Ingevolge artikel 2.61, eerste lid, van de Mediawet 2008 (hierna: de Mediawet) kan het Commissariaat voor de verzorging van de publieke mediadiensten op regionaal en lokaal niveau regionale respectievelijk lokale instellingen als publieke media-instellingen aanwijzen volgens de bepalingen van deze paragraaf.

Ingevolge het tweede lid komen voor aanwijzing slechts in aanmerking instellingen die:

a. rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid zijn;

b. zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stellen het op regionaal respectievelijk lokaal niveau uitvoeren van de publieke mediaopdracht door het verzorgen van media-aanbod dat gericht is op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in een provincie, een gemeente of een deel van de provincie waarop de instelling zich richt leven, en het verrichten van alle activiteiten die nodig zijn om daarmee een publieke taak te vervullen; en

c. volgens de statuten een orgaan hebben dat het beleid voor het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in de desbetreffende provincie of gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.

Ingevolge artikel 2.62, eerste lid, geschiedt aanwijzing nadat Provinciale Staten hebben dan wel de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, voldoet.

Ingevolge artikel 2.63, eerste lid, bevordert het College van Burgemeester en Wethouders, als meer dan één lokale instelling in een gemeente aan de eisen, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, voldoet, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is het samengaan van die instellingen.

Ingevolge het tweede lid kan per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling worden aangewezen, waarbij het Commissariaat acht slaat op alle factoren die voor het functioneren van de instelling van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 2.65, eerste lid, geschiedt een aanwijzing op aanvraag, geldt hij voor vijf jaar en vervalt hij van rechtswege na afloop van deze periode.

Ingevolge artikel 2.69, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over:

a. de wijze waarop aanvragen voor een aanwijzing worden ingediend;

b. de termijn waarbinnen beslissingen op de aanvragen worden genomen;

c. de termijn waarop adviezen als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, worden uitgebracht; en

d. de termijn waarop beslissingen over aanwijzing of intrekking van een aanwijzing in werking treden.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Mediaregeling 2008 legt het Commissariaat een aanvraag voor een aanwijzing van een regionale publieke media-instelling respectievelijk een lokale publieke media-instelling binnen vier weken na ontvangst daarvan ter advisering voor aan de desbetreffende Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad.

Ingevolge het tweede lid brengen Provinciale Staten respectievelijk brengt de gemeenteraad binnen achttien weken na ontvangst van de aanvraag advies uit aan het Commissariaat.

Ingevolge het vierde lid beslist het Commissariaat binnen vier weken na ontvangst van het advies, bedoeld in het tweede lid, op de aanvraag en bepaalt daarbij de ingangsdatum van de aanwijzing.

Ingevolge artikel 7 dient een aangewezen regionale of lokale publieke media-instelling, als zij voor een aansluitende periode van vijf jaar aangewezen wil worden, uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende aanwijzingsperiode de aanvraag voor een nieuwe periode in.

3. Bij het besluit van 5 oktober 2010 heeft het Commissariaat voor de Media zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van de SROE ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Het zal de gemeenteraad van Eijsden daarom alsnog verzoeken zo spoedig mogelijk advies uit te brengen over de vraag of de SROE voldoet aan de eisen die de Mediawet stelt. Tevens zal het de burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden erop wijzen dat zij, ingevolge artikel 2.63, eerste lid, van de Mediawet, dienen te bevorderen, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, dat de SROE en de SOE samengaan. Afhankelijk van het resultaat van het college van burgemeester en wethouders wat betreft het samengaan van de SROE en de SOE en naar aanleiding van het advies van de gemeenteraad van Eijsden over de representativiteit van de SROE zal het Commissariaat voor de Media bezien of het terecht de SOE heeft aangewezen om het media-aanbod in de gemeente Eijsden te verzorgen. Gelet op de betrokken belangen acht het Commissariaat voor de Media het niet zorgvuldig het besluit van 9 maart 2010, waarbij de SOE is aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden, op voorhand in te trekken, aldus het besluit.

4. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft het Commissariaat voor de Media, ingevolge het bepaalde in artikel 2.62, eerste lid, van de Mediawet, de gemeenteraad van Eijsden verzocht hem te adviseren over de vraag of de SROE voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet en burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden verzocht het samengaan van de SROE en de SOE te bevorderen. Bij brief van 2 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden het Commissariaat voor de Media te kennen gegeven dat zij, gelet op eerdere niet succesvolle pogingen om een samenwerking tussen de SROE en de SOE te bewerkstelligen, geen verdere actie daaromtrent zal ondernemen. Op 14 december 2010 heeft de gemeenteraad van Eijsden besloten het Commissariaat voor de Media positief te adviseren over de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden.

5. Met ingang van 1 januari 2011 zijn de gemeenten Eijsden en Margraten heringedeeld en samengevoegd tot de gemeente Eijsden-Margaraten.

6. Bij het besluit van 5 april 2011 heeft het Commissariaat voor de Media de aanvraag van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden afgewezen. Het heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat, hoewel de gemeenteraad van Eijsden de SROE bij besluit van 14 december 2010 alsnog representatief heeft geacht voor de gemeente Eijsden, de belangen van de SROE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden, waarbij tegelijkertijd de aanwijzing van de SOE als lokale publieke media-instelling zou moeten worden ingetrokken, dienen te worden afgewogen tegen de belangen van de SOE en de inwoners van de gemeente Eijsden om niet tussentijds voor een, in verband met de herindeling van de gemeente, korte periode te worden geconfronteerd met een wijziging van de lokale publieke media-instelling. Volgens het Commissariaat voor de Media dienen de belangen van de SOE en de inwoners van de gemeente Eijsden zwaarder te wegen.

7. De SROE betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Commissariaat voor de Media niet in redelijkheid de aanvraag van de SOE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden heeft kunnen toewijzen.

Zij voert hiertoe allereerst aan dat de statuten van de SOE ten tijde van de aanvraag van de SOE niet voldeden aan de Mediawet. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zij die stelling onvoldoende heeft toegelicht. Daartoe wijst zij op de door haar overgelegde informatie van de Kamer van Koophandel, het besluit van 9 maart 2010, waaruit volgt dat de SOE een aanvraag heeft ingediend terwijl de statuten niet waren aangepast aan de Mediawet, en de ‘Toelichting aanvraag aanwijzing als lokale publieke media-instelling’ (hierna: de Toelichting), waaruit volgt dat de doelstelling volgens de daarin genoemde formulering in de statuten dient te worden opgenomen en dat een andersluidende formulering door het Commissariaat voor de Media niet zal worden goedgekeurd. Daarnaast heeft zij een email van het Commissariaat voor de Media van 3 november 2009 overgelegd waaruit volgt dat een aanvraag alleen in behandeling wordt genomen indien de statuten op orde zijn. Het Commissariaat voor de Media heeft weliswaar te kennen gegeven dat de in de statuten op te nemen regeling met inwerkingtreding van de Mediawet inhoudelijk niet is gewijzigd ten opzichte van de oude Mediawet, zodat de statuten van de SOE voldeden aan de Mediawet, maar dat is volgens de SROE in strijd met hetgeen haar is medegedeeld in de email van 3 november 2009. Daarbij komt dat de SROE een tijdige aanvraag heeft ingediend en dat haar statuten wel voldeden aan de Mediawet. Gelet hierop had het Commissariaat voor de Media de aanvraag van de SOE niet ter advies mogen doorsturen naar de gemeenteraad. Nu zij dat wel heeft gedaan, heeft zij volgens de SROE gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur.

Ten tweede voert zij hiertoe aan dat het programma-aanbod van de SOE niet voldeed aan de Mediawet. Zij verwijst hiertoe naar de door haar overgelegde beleidsbrief van 2 november 2007. Nu de SOE het uitzenden van de radio-uitzendingen van de SROE sinds 15 februari 2010 had gestaakt en zelf geen radio-uitzendingen maakte, handelde de SOE in strijd met de Mediawet en het positieve advies van de gemeente Eijsden van 3 november 2009. Dat de SOE, naar het Commissariaat voor de Media stelt, niet verplicht was radio-uitzendingen te verzorgen, is volgens de SROE onbegrijpelijk, nu de SOE zorg diende te dragen voor een compleet media-aanbod, bestaande uit zowel televisie- als radio-uitzendingen.

Ten derde voert zij hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Commissariaat voor de Media bij de beoordeling van de vraag of de SOE diende te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden geen rekening hoefde te houden met het gegeven dat ook de SROE een dergelijke aanvraag had gedaan. Volgens de SROE wist het Commissariaat voor de Media dat zij eenzelfde aanvraag als de SOE had ingediend en dat het niet in behandeling nemen ervan strijdig was met de wet. Het Commissariaat voor de Media heeft daarnaast in strijd met de wet de aanvraag van de SROE buiten behandeling gelaten en bovendien de termijn waarbinnen het buiten behandeling laten van de aanvraag aan de SROE diende te worden gemeld, opgerekt van vier weken naar zes maanden, aldus de SROE.

7.1. Voor zover de SROE betoogt dat de statuten van de SOE niet voldeden aan de Mediawet en de aanvraag derhalve niet in behandeling mocht worden genomen, wordt met de rechtbank overwogen dat het Commissariaat voor de Media te kennen heeft gegeven dat, voor zover de statuten van de SOE niet voldeden aan de Mediawet, het louter ging om tekstuele aanpassingen in verband met de overgang van de oude Mediawet naar de Mediawet. Inhoudelijk voldeden de statuten van de SOE aan de eisen gesteld in de Mediawet.

Bij brief van 10 juni 2013 heeft de SROE alsnog de statuten van de SOE overgelegd. Zij heeft met name gewezen op de formulering die door de Toelichting wordt voorgeschreven. Hoewel de doelstelling van de SOE, zoals vermeld in artikel 3 van haar statuten, niet woordelijk overeenkomt met de formulering uit de Toelichting, verplicht noch de Mediawet noch een andere wettelijke regeling het Commissariaat voor de Media in dergelijke gevallen een aanvraag buiten behandeling te laten. De Toelichting bevat louter aanbevelingen voor omroepen die in aanmerking willen komen voor een aanwijzing. Bovendien komt de doelstelling van de SOE inhoudelijk overeen met de in de Toelichting voorgestelde formulering. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de statuten van de SOE niet voldeden aan de eisen gesteld in de Mediawet en dat de aanvraag van de SOE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling reeds daarom door het Commissariaat voor de Media buiten behandeling had moeten worden gelaten.

Voor zover de SROE heeft betoogd dat haar statuten wel voldeden aan de Mediawet en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag derhalve in strijd is met het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat haar aanvraag naar aanleiding van het besluit van 5 oktober 2010 eveneens in behandeling is genomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 5 oktober 2010 in strijd is met het verbod op willekeur dan wel het gelijkheidsbeginsel.

7.2. Voor zover de SROE betoogt dat het programma-aanbod van de SOE niet voldeed aan de eisen gesteld in de Mediawet en de aanvraag daarom had moeten worden afgewezen, overweegt de Afdeling dat het Commissariaat voor de Media te kennen heeft gegeven dat een omroep niet verplicht is zowel radio- als televisie-uitzendingen te verzorgen. Anders dan de SROE stelt, volgt dat evenmin uit de door haar overgelegde beleidsbrief van 2 november 2007. Daarnaast volgt uit het advies van de gemeenteraad van Eijsden van 3 november 2009 dat het programma-aanbod van de SOE op dat moment voldeed aan de eisen, gesteld in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de SROE niet aannemelijk heeft gemaakt dat het programma-aanbod in strijd was met de Mediawet en de aanvraag van de SOE om die reden had moeten worden afgewezen.

7.3. Voor zover de SROE betoogt dat het Commissariaat voor de Media in strijd met de wet heeft gehandeld door haar aanvraag om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling buiten behandeling te laten, overweegt de Afdeling dat het Commissariaat voor de Media dit in het besluit van 5 oktober 2010 heeft erkend. Om die reden is het bezwaar van de SROE gegrond verklaard en is haar aanvraag alsnog voor advies doorgezonden naar de gemeente Eijsden. Uit het besluit van 5 oktober 2010 volgt bovendien dat het Commissariaat voor de Media, anders dan de SROE betoogt, rekening heeft gehouden met het gegeven dat de SROE eveneens een aanvraag om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden had ingediend. Het Commissariaat voor de Media heeft overwogen, gelet op alle betrokken belangen, het niet zorgvuldig te achten in afwachting van de vraag of de SROE eveneens zou kunnen worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden, de aanwijzing van de SOE in te trekken. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het Commissariaat voor de Media zich ten onrechte op dit standpunt zou hebben gesteld.

7.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Commissariaat voor de Media terecht de aanvraag van de SOE om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling van de gemeente Eijsden heeft toegewezen. Het betoog faalt.

8. Ten slotte betoogt de SROE dat de rechtbank ten onrechte haar gronden tegen het besluit van 5 april 2011 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten. Zij voert hiertoe aan dat het Commissariaat voor de Media niet in zijn belangen zou zijn geschaad bij behandeling van die gronden, zodat geen sprake is van strijd met de goede procesorde, aldus de SROE.

8.1. Bij brief van 30 mei 2011 heeft de rechtbank de SROE in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een reactie te geven op het besluit van het Commissariaat voor de Media van 5 april 2011. De rechtbank heeft daarbij te kennen gegeven dat, indien de SROE geen reactie geeft, zij ervan uitgaat dat de SROE het niet eens is met het nieuwe besluit en in dat geval het beroep van de SROE verder zal worden behandeld op grond van het eerder ingediende beroepschrift. De SROE heeft op de brief van 30 mei 2011 niet gereageerd. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft de SROE betoogd dat haar aanvraag om te worden aangewezen als lokale publieke media-instelling bij besluit van 5 april 2011 ten onrechte is afgewezen. De rechtbank heeft niet ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde de in dat kader aangevoerde beroepsgronden buiten beschouwing gelaten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de door de SROE aangevoerde gronden inhoudelijk van aard zijn en de SROE niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die beroepsgronden niet binnen de haar door de rechtbank gegunde termijn van vier weken heeft kunnen indienen.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

10. Het verzoek van de SROE om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, gelezen in verbinding met artikel 46, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, daartoe slechts kan worden overgegaan bij gegrondverklaring van het hoger beroep.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Sparreboom

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013

280-730.