Home

Raad van State, 24-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:486, 201210589/1/A2

Raad van State, 24-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:486, 201210589/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 juli 2013
Datum publicatie
24 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:486
Formele relaties
Zaaknummer
201210589/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 december 2010 heeft het dagelijks bestuur aan de stichting bekend gemaakt dat de subsidierelatie met de stichting per 1 januari 2012 beëindigd wordt.

Uitspraak

201210589/1/A2.

Datum uitspraak: 24 juli 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Onbenutte Kwaliteiten IJsselmonde, gevestigd te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2012 in zaak nr. 11/4682 in het geding tussen:

de stichting

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2010 heeft het dagelijks bestuur aan de stichting bekend gemaakt dat de subsidierelatie met de stichting per 1 januari 2012 beëindigd wordt.

Bij besluit van 22 september 2011 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 december 2011 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 22 september 2011 ingetrokken en het door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 21 december 2010 herroepen en de datum waarop de subsidierelatie wordt beëindigd op 1 juli 2012 bepaald.

Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 betreft. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 20 december 2011, voor zover dat ziet op de beslissing op de aanvraag van 13 oktober 2011 en het beroep tegen dat besluit voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar [secretaris] en haar [directeur], werkzaam bij de stichting, bijgestaan door mr. L.R. Hostmann, advocaat te Capelle aan den IJssel, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, werkzaam bij de deelgemeente IJsselmonde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

2. Het dagelijks bestuur heeft het besluit van 21 december 2010 genomen in verband met aanstaande bezuinigingen bij de deelgemeente IJsselmonde. Bij besluit van 20 december 2011 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 22 september 2011 ingetrokken en de structurele subsidie beëindigd per 1 juli 2012.

3. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting tevergeefs betoogd dat de stichting, nu zij haar activiteiten aan het beëindigen is, geen belang meer heeft bij een oordeel over de uitspraak van rechtbank van 4 oktober 2012 en het besluit van het college van 20 december 2011. In geschil is de beëindiging van de subsidierelatie. De stichting heeft betoogd dat als gevolg van deze beëindiging zij niet kan voorzien in vaste lasten, zodat niet valt in te zien waarom de stichting geen belang meer heeft. Dat de stichting haar activiteiten afbouwt, is daarvoor niet beslissend.

4. De stichting betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij belang heeft bij een beoordeling van het besluit van 22 september 2011. Dat besluit is met het besluit van 20 december 2011 ingetrokken. Nu niet is gebleken van enig belang van de stichting bij een beoordeling van het besluit van 22 september 2011, heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen voornoemd besluit, terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur geen redelijke termijn in acht heeft genomen bij het beëindigen van de subsidie, mede gelet op het advies van de bezwaarcommissie van 11 april 2011. De rechtbank heeft daarbij niet onderkend, aldus de stichting, dat zij na de beëindiging alle mogelijke maatregelen heeft getroffen om de financiële gevolgen daarvan te beperken.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 augustus 2010, in zaak nr. 200909140/1/H2) dient de termijn, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.

De termijn is daadwerkelijk aangevangen met het besluit van 21 december 2010. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat de daaruit volgende termijn van ruim anderhalf jaar te kort is. In dit verband is van belang dat de stichting reeds bij brief van 2 juni 2010 door het dagelijks bestuur is geïnformeerd over aanstaande bezuinigingen en mogelijke consequenties die dit heeft voor subsidieverstrekking. De stichting had derhalve bij het aangaan van nieuwe langlopende verplichtingen rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat zij haar activiteiten op enige wijze zou moeten afbouwen. Het beroep op het advies van de bezwaarcommissie kan de stichting niet baten, nu daarin slechts wordt vermeld dat de stichting in strijd met artikel 4:8 van de Awb niet is gehoord voorafgaand aan de beëindiging van de subsidierelatie.

De stichting heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij maatregelen heeft getroffen om op de beëindiging van de subsidie te anticiperen. De rechtbank heeft in dat verband terecht geoordeeld dat het gegeven dat de stichting in 2012 via een aanbesteding dan wel door middel van een budgetsubsidie alsnog over gelden zou komen te beschikken en dat de stichting - mede - daarom geen maatregelen heeft genomen, voor haar rekening en risico dient te komen. De rechtbank is om die reden terecht tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur de subsidie aan de stichting per 1 juli 2012 mocht beëindigen.

Het betoog faalt.

6. De stichting betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar van 20 december 2011 geen verlenging van de termijn tot gevolg heeft, maar dat daarmee een afzonderlijke budgetsubsidie is toegekend. Bij besluit van 20 december 2011, met kenmerk 11-08901, heeft het dagelijks bestuur aan de stichting een afzonderlijke budgetsubsidie toegekend voor de uitvoering van de Participatiewijzer. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij onbevoegd is van het beroep, voor zover het op dat deel van het besluit op bezwaar van 20 december 2011, met kenmerk 11-0900, waarin het besluit van diezelfde datum met kenmerk 11-08901 wordt aangehaald, ziet, kennis te nemen. Derhalve moest de rechtbank de verlenging van de termijn waarbinnen de subsidierelatie werd beëindigd, waartoe bij het besluit van 20 december 2011 uitdrukkelijk is besloten, beoordelen, los van het besluit tot verlening van deze budgetsubsidie.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Lodder

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013

17-729.