Raad van State, 11-02-2009, BH2500, 200803804/1
Raad van State, 11-02-2009, BH2500, 200803804/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11 februari 2009
- Datum publicatie
- 11 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2009:BH2500
- Zaaknummer
- 200803804/1
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 29 november 2005 en 23 januari 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de aanvragen van de stichting Stichting Opleidingsfonds Hoofdbedrijfschap Detailhandel (voorheen: Stichting Opleidingsfonds Detailhandel; hierna: de stichting) om subsidie ten behoeve van de projecten nr. 2005/3d/0964 (Clusteraanvraag voor de detailhandel cluster 47, deelaanvrager Hunkemöller B.V.) en nr. 2005/3d/0991 (Clusteraanvraag voor de detailhandel cluster 48, deelaanvrager M&S Mode International B.V.) afgewezen.
Uitspraak
200803804/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Opleidingsfonds Hoofdbedrijfschap Detailhandel (voorheen: Stichting Opleidingsfonds Detailhandel), gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2008 in zaken nrs. 06/6092 en 06/6094 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 29 november 2005 en 23 januari 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de aanvragen van de stichting Stichting Opleidingsfonds Hoofdbedrijfschap Detailhandel (voorheen: Stichting Opleidingsfonds Detailhandel; hierna: de stichting) om subsidie ten behoeve van de projecten nr. 2005/3d/0964 (Clusteraanvraag voor de detailhandel cluster 47, deelaanvrager Hunkemöller B.V.) en nr. 2005/3d/0991 (Clusteraanvraag voor de detailhandel cluster 48, deelaanvrager M&S Mode International B.V.) afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2006, gewijzigd bij besluit van 29 maart 2007, heeft de staatssecretaris de door de stichting daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2008, verzonden op 14 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2008.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.C.E. Dijkman, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Vrouenraets, ambtenaar in dienst van het Agentschap Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Ingevolge artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies stelt de minister een subsidieplafond vast voor de verschillende activiteiten waarvoor op grond van deze wet subsidie kan worden verstrekt en bepaalt daarbij hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld, tenzij de minister van Financiën heeft ingestemd met het achterwege laten daarvan.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder e, van de Subsidieregeling ESF-3 wordt een projectsubsidie-aanvraag afgewezen indien door subsidieverlening het in het toepasselijke ESF3-Beleidskader aangegeven subsidieplafond zou worden overschreden.
2.2. Bij besluit van 27 oktober 2005 (Stcrt. 2005, 212) heeft de staatssecretaris met ingang van 28 oktober 2005, 09.00 uur, een subsidieplafond van € 0,00 vastgesteld voor projecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c en e tot en met g van de subsidieregeling ESF-3, waaronder ook de hiervoor genoemde projecten vallen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606029/1 is het subsidieplafond op 1 november 2005 in werking getreden.
Bij besluit van 30 mei 2006, zoals wat betreft de vermelding van de rechtsgrondslag gewijzigd bij besluit van 29 maart 2007, heeft de staatssecretaris de weigering om subsidie te verlenen gehandhaafd. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat door subsidieverlening het bij besluit van 27 oktober 2005 vastgestelde en op 1 november 2005 in de Staatscourant bekendgemaakte subsidieplafond zou worden overschreden.
2.3. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat, nu niet in geschil is dat de onderhavige subsidieaanvragen zijn ingediend na de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van het subsidieplafond op nihil, de staatssecretaris die subsidieaanvragen terecht, met verwijzing naar artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies, artikel 6, aanhef en onder e, van de Subsidieregeling ESF-3 en artikel 4:25 van de Awb, heeft afgewezen, aangezien subsidieverlening tot overschrijding van het subsidieplafond zou leiden.
2.4. De staatssecretaris heeft ter zitting de ontvankelijkheid van het hoger beroep betwist, nu de gronden van het hoger beroep zijn gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2008 in zaak nr. 06/5769 (Clusteraanvraag voor de detailhandel cluster 42, deelaanvrager HEMA B.V.) en het hoger-beroepschrift geen gronden bevat die gericht zijn tegen de aangevallen uitspraak van 9 april 2008 in zaken nrs. 06/6092 en 06/6094.
2.4.1. Nu de stichting in haar aanvullend hoger-beroepschrift van 23 juni 2008 de deelaanvragers Hunkemöller B.V. en M&S Mode International B.V. met bijbehorende projectnummers heeft vermeld en zij voorts de aangevallen uitspraak als bijlage bij het aanvullend hoger-beroepschrift heeft gevoegd, bestaat geen grond voor het oordeel dat dit hoger-beroepschrift van de stichting, in strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geen gronden bevat die tegen de aangevallen uitspraak zijn gericht. Dat in het aanvullend hoger-beroepschrift - naar door de stichting ter zitting is bevestigd - per abuis tevens naar de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2008 in zaak nr. 06/5769 wordt verwezen, maakt dit niet anders. Nu is voldaan aan de in voormelde bepalingen gestelde eisen voor het indienen van een hoger-beroepschrift, ziet de Afdeling geen aanleiding om het hoger beroep van de stichting niet-ontvankelijk te verklaren. Het betoog van de staatssecretaris faalt.
2.5. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende is ingegaan op hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. Zij voert in dit verband aan dat de staatssecretaris in zijn persbericht onjuiste en misleidende informatie heeft verschaft, nu daarin stond vermeld dat het indienen van een subsidieaanvraag geen zin meer had en het ESF-loket definitief dicht was. Hierdoor is zij op het verkeerde been gezet en is in zoverre gehandeld in strijd met het beginsel van rechtsgelijkheid. Zonder de onjuiste mededeling van de staatssecretaris had zij de aanvragen tijdig ingediend, aldus de stichting.
2.5.1. De stichting heeft eerst ter zitting van de rechtbank op 3 maart 2008 aangevoerd dat zij de aanvragen vanwege deze mededeling van de staatssecretaris in het persbericht niet tijdig heeft ingediend. Nu de staatssecretaris naar aanleiding van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 reeds bij besluit van 29 maart 2007 het besluit op bezwaar van 30 mei 2006 heeft gewijzigd, valt niet in te zien dat de stichting dit eerst ter zitting van de rechtbank gehouden betoog niet eerder had kunnen aanvoeren. Dat voornoemde uitspraak van de Afdeling en het besluit van 29 maart 2007 dateren van na de beroepstermijn maakt dit niet anders, aangezien de rechtbank bij brief van 7 februari 2007 de stichting op de hoogte heeft gesteld van die uitspraak en haar heeft verzocht om haar procespositie in het licht daarvan nader te bepalen, doch de stichting in haar op 6 maart 2007 gedateerde reactie op die brief ter zake van het persbericht en de daarin gedane mededelingen van de staatssecretaris niets heeft aangevoerd. Terecht is derhalve aan de eerst ter zitting aangevoerde beroepsgronden van de stichting voorbijgegaan. Behandeling van de eerst ter zitting voorgedragen beroepsgronden zou immers in strijd zijn geweest met de goede procesorde. Voor het alsnog inhoudelijk behandelen van deze gronden bestaat in hoger beroep dan ook geen ruimte. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
85-505.