Home

Raad van State, 09-11-2005, AU5870, 200505024/1

Raad van State, 09-11-2005, AU5870, 200505024/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
9 november 2005
Datum publicatie
9 november 2005
ECLI
ECLI:NL:RVS:2005:AU5870
Formele relaties
Zaaknummer
200505024/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Friesland (hierna: het college) het gebiedsplan Beekdal Linde (hierna: het gebiedsplan) vastgesteld.

Uitspraak

200505024/1.

Datum uitspraak: 9 november 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1437 van de rechtbank Leeuwarden van 2 mei 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het college van gedeputeerde staten van Friesland.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Friesland (hierna: het college) het gebiedsplan Beekdal Linde (hierna: het gebiedsplan) vastgesteld.

Bij uitspraak van 2 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ir. R.J.A. Hobbenschot en mr. W.H.L. Oostra, werkzaam bij de provincie Friesland, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Bij besluit van 20 december 1999 (gepubliceerd in Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling) vastgesteld.

   Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef van de Regeling, voor zover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.

   Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Regeling, voor zover thans van belang, worden natuurgebiedsplannen vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten.

   In de toelichting bij de Regeling is vermeld dat deze regeling is gericht op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt. Voor zover het daarbij gaat om landbouwgronden, wordt functiewijziging nagestreefd. In gevallen waarin voor functiewijziging van de grond een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, kan pas subsidie worden verleend vanaf het tijdstip dat een dergelijke wijziging van het bestemmingsplan definitief is.

   De vaststelling van het natuurgebiedsplan doet ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Regeling, voor zover thans van belang, naast de aanspraak op subsidies tevens een verwervingsplicht ontstaan voor het Bureau beheer landbouwgronden (hierna: BBL), indien gronden gelegen binnen het natuurgebiedsplan dit bureau worden aangeboden, tenzij krachtens artikel 97 is bepaald dat op de koopplicht geen beroep meer kan worden gedaan.

2.2.    Het gebiedsplan voorziet onder meer in de begrenzing als natuurgebied van gronden in eigendom van appellante.

2.3.    Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de vaststelling van het gebiedsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Appellante stelt dat het gebiedsplan planologische werking heeft en dat de vaststelling daarvan een belemmering vormt voor haar agrarische bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling.

2.3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 1 september 2004 in zaak nr. 200402191/1), heeft de vaststelling van een natuurgebiedsplan geen planologische gevolgen voor de in dat gebied gelegen gronden, omdat door die vaststelling de bestemming van die gronden noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat de vaststelling van het gebiedsplan er niet toe leidt dat geen belangenafweging meer hoeft plaats te vinden ter uitvoering van andere specifieke regelgeving, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet milieubeheer. Ook bij het vaststellen van een streekplan en de Ecologische Hoofdstructuur geldt onverkort dat alle daarbij betrokken belangen afgewogen dienen te worden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat eventuele beperkingen in de uitbreiding van de veestapel als gevolg van mogelijke toekomstige aanscherping van milieu- of ammoniakwetgeving niet aangemerkt kunnen worden als gevolgen van de vaststelling van het gebiedsplan.

2.4.    Voor zover appellante nog betoogt dat vele andere belanghebbenden door een onjuiste vermelding van de rechtsmiddelenclausule bij het besluit geen beroep hebben kunnen instellen, faalt dat betoog, reeds nu niet is gebleken dat appellante daardoor in haar belangen is geschaad.

2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk    w.g. Larsson-van Reijsen

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005

344.