Home

Rechtbank Leeuwarden, 02-05-2005, ECLI:NL:RBLEE:2005:124 AT5860, 04/1437

Rechtbank Leeuwarden, 02-05-2005, ECLI:NL:RBLEE:2005:124 AT5860, 04/1437

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
2 mei 2005
Datum publicatie
19 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2005:AT5860
Formele relaties
Zaaknummer
04/1437

Inhoudsindicatie

Vaststelling (natuur)gebiedsplannen Beekdal-Linde, Fochteloërveen, Oranjewoud-Katlijk en Oosterwolde-Elsloo-Appelscha. Subsidieregeling natuurbeheer 2000. Besluit van algemene strekking. Eigenaar/pachter van gronden is belanghebbende. Vrees voor belemmering toekomstige bedrijfsontwikkeling. Wet ammoniak en veehouderij (WAV) .

Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AU5870.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht

Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr.: 04/1437 WET

Inzake het geding tussen

de maatschap [A], statutair gevestigd te [B],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder,

gemachtigden: ir. R.J.A. Hobbenschot en mr. W.H.L. Oostra, beiden werkzaam bij de provincie Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2004, bekendgemaakt op 29 oktober 2004, heeft verweerder vastgesteld de gebiedsplannen Beekdal-Linde, Fochteloërveen, Oranjewoud-Katlijk en Oosterwolde-Elsloo-Appelscha.

Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 25 april 2005. Eiser heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Motivering

Bij besluit van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: Regeling) vastgesteld.

Ingevolge art. 13 lid 1 aanhef van de Regeling worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.

Ingevolge art. 14 lid 1 van de Regeling -voor zover thans van belang- worden natuurgebiedsplannen vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.

Art. 18 van de Regeling bepaalt dat op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een natuurgebiedsplan de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde procedure van toepassing is.

In de toelichting bij de Regeling is vermeld dat deze regeling is gericht op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt. Voor zover het daarbij gaat om landbouwgronden wordt functiewijziging nagestreefd. Subsidies voor ontwikkeling en omvorming kunnen alleen worden verleend ten aanzien van terreinen gelegen in natuurgebiedsplannen. In gevallen waarin voor functiewijziging van de grond een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, kan pas subsidie worden verleend vanaf het tijdstip dat een dergelijke wijziging van het bestemmingsplan definitief is, aldus de toelichting.

De vaststelling van een natuurgebiedsplan doet ingevolge art. 94 lid 1 van de Regeling, voor zover thans van belang, naast de aanspraak op subsidies, tevens een verwervingsplicht ontstaan voor het bureau beheer landbouwgronden, indien gronden gelegen binnen het natuurgebiedsplan dit bureau worden aangeboden, tenzij krachtens artikel 97 is bepaald dat op de koopplicht geen beroep meer kan worden gedaan.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit uitvoering gegeven aan art. 13 lid 1 van de Regeling en met toepassing van de afdeling 3.5 van de Awb vastgesteld de gebiedsplannen Beekdal-Linde, Fochteloërveen, Oranjewoud-Katlijk en Oosterwolde-Elsloo-Appelscha.

Het beroep richt zicht tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het gebiedsplan Beekdal-Linde en het bijgehorende natuurgebied oorspronggebied Tronde (deelkaart 22). Eiser exploiteert een agrarisch bedrijf aan de [adres] te [B]. Het voormelde gebiedsplan voorziet onder meer in de begrenzing als natuurgebied van gronden in eigendom van eiser en van aan die gronden grenzende gronden als natuurgebied.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling van een gebiedsplan dient te worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking waartegen op grond van art. 7:1 lid 1 aanhef en onder d Awb rechtstreeks beroep open staat bij de rechtbank.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in zijn beroep kan worden ontvangen omdat hij geen bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp-gebiedsplan Beekdal-Linde, zoals dat vanaf 10 juni 2004 tot en met 7 juli 2004 ter inzage heeft gelegen. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Ingevolge het bepaalde in art. 7:1 lid 1 onder d Awb kan het maken van bezwaar alvorens beroep in te kunnen stellen achterwege blijven indien het besluit is voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.5 geregelde procedures. Voor de door verweerder gestelde eis dat in dat geval tegen het ontwerp-besluit bedenkingen hadden moeten zijn ingediend alvorens beroep te kunnen instellen, is noch in de Awb noch in de betreffende Regeling steun te vinden.

Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of eiser kan worden aangemerkt als een belanghebbende als bedoeld in art. 1:2 lid 1 Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Ingevolge vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2005 (LJN AT0515) kan de eigenaar of pachter van enig terrein gelegen binnen het gebied van een plan, als bedoeld in de Regeling, aan die regeling aanspraken ontlenen en is als zodanig belanghebbende bij de vaststelling van zo’n plan.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de begrenzing van zijn gronden als natuurgebied negatieve gevolgen heeft voor zowel de huidige bedrijfsvoering als de (toekomstige) bedrijfsontwikkeling, nu uitbreiding daardoor onmogelijk wordt. Eiser heeft in dit verband onder meer op de Wet ammoniak en veehouderij (WAV) en de te verwachten verhoging van het grondwaterpeil gewezen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hem het recht wordt ontnomen op zijn grond een recreatieve bestemming of woonbestemming te realiseren.

De rechtbank stelt vast dat eisers bezwaren zich grotendeels niet zozeer richten tegen het gebiedsplan op zich, maar tegen mogelijke gevolgen die uit de vaststelling van dat plan kunnen voortvloeien uit hoofde van andere regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat die bezwaren eerst in het kader van beroepen tegen besluiten op grond van die specifiekere regelgeving aan de orde kunnen komen. Bij de beoordeling van het onderhavige besluit dienen die gronden derhalve buiten beschouwing te blijven.

De rechtbank merkt daarbij op dat door in het gebiedsplan gronden als natuurgebied te begrenzen de Regeling op de desbetreffende gronden van toepassing wordt. Dit brengt -voor zover hier van belang- mee dat aanspraak gemaakt kan worden op de subsidies waarin de Regeling voorziet, en dat een verwervingsplicht voor het bureau beheer landbouwgronden ontstaat indien als natuurgebied begrensde gronden aan dat bureau worden aangeboden. De uitvoering van het gebiedsplan vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Het gebiedsplan voorziet, noch op zichzelf, noch in samenhang met de Regeling, in verplichte verkoop van als natuurgebied begrensde gronden. Ook heeft de vaststelling van het gebiedsplan in planologisch opzicht geen directe gevolgen voor de in dat gebied gelegen landbouwgronden van eiser, omdat door die vaststelling de bestemming van die gronden, noch het toegelaten gebruik daarvan wordt gewijzigd. Daarvoor is wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het bestaande gebruik kan derhalve worden voortgezet. Met het oog hierop moet worden aangenomen dat de vaststelling van het gebiedsplan op zichzelf, dat wil zeggen zonder dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd en zonder dat de rechthebbenden van begrensde gronden beheersovereenkomsten aangaan en zonder dat gronden aan het bureau beheer landbouwgronden worden aangeboden, geen concrete wijzigingen in gebruik en beheer van de gronden van eiser en/of van de daaraan grenzende gronden meebrengt. Eventuele belemmeringen voor het voeren van een agrarisch bedrijf op de betrokken percelen vloeien veeleer voort uit het vaststellen van bestemmingsplannen, het al dan niet afgeven van vergunningen en het wijzigen van peilbesluiten. Met betrekking tot deze besluiten bestaat de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar en beroep. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de enkele begrenzing als natuurgebied er niet toe leidt dat in het kader van deze besluiten geen belangenafweging meer dient te worden gemaakt. Er blijft immers sprake van verschillende toetsingskaders met eigen verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken bestuursorganen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanwijzing van de percelen van eiser als natuurgebied in het gebiedsplan Beekdal-Linde op zichzelf aan eiser geen verplichtingen oplegt of hem (rechtstreeks) belemmert in zijn huidige bedrijfsvoering, en dat er evenmin sprake is van schade, belemmeringen of beperkingen van de huidige mogelijkheden van het bedrijf van eiser vanwege het gebiedsplan.

Wel moet onder ogen worden gezien dat de vaststelling van het gebiedsplan van invloed kan zijn op de toekomstige bedrijfsvoering van eiser in die zin dat uitbreiding van zijn bedrijf beperkingen kan ondervinden in de mate waarin de functiewijziging naar natuurgebied wordt gerealiseerd. In zoverre worden de belangen van eiser geraakt en dienen die derhalve in de besluitvorming betrokken en afgewogen te worden. Eiser heeft evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk weten te maken dat de aanwijzing van zijn gronden als natuurgebied op ontoelaatbare wijze aan toekomstige ontwikkelingen die hij voorstaat in de weg zal staan. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij geen perceelsuitbreiding voorstaat, maar eventueel zijn veestapel wil uitbreiden en in dat kader in de toekomst problemen voorziet met het oog op de WAV en andere milieuregelgeving. Anders dan eiser betoogt, vermag de rechtbank niet in te zien dat de begrenzing van het gebiedsplan zodanige uitbreidingsplannen in de weg zou staan vanwege mogelijke verzuring van het gebied. Het betreft hier immers begrenzing van nieuwe natuur, zodat de WAV niet van toepassing is. Voorts merkt de rechtbank op dat eventuele beperkingen in de uitbreiding van de veestapel als gevolg van mogelijke toekomstige aanscherping van milieu- of ammoniakregelgeving niet aangemerkt kunnen worden als gevolgen van de vaststelling van het gebiedsplan. Gelet hierop kan dan ook niet gezegd worden dat het gebiedsplan op zichzelf een belemmering vormt voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van eisers bedrijf.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van natuurbehoud dan aan de belangen waarop door eiser in dit geding een beroep is gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat is gebleken dat het beleid van verweerder er niet op is gericht te komen tot bestemmingsplanwijzigingen die de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet meer mogelijk maakt, maar op wijzigingen die moeten voorkomen dat een toekomstige natuurbestemming onmogelijk wordt gemaakt.

De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2005 in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.

w.g. T. Hoekstra

w.g. E.M. Visser

Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto art. 6:24 Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Postbus 20019

2500 EA Den Haag

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

Afschrift verzonden op: 2 mei 2005