Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6922, BRE-22_3383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6922, BRE-22_3383

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 november 2022
Datum publicatie
14 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6922
Zaaknummer
BRE-22_3383
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 6:10 lid 1 Awb, Art. 6:15 Awb, Art. 8:54 Awb

Inhoudsindicatie

8:54; beroep ongegrond; bezwaar terecht niet-ontvankelijk omdat WOZ-beschikking nog niet bekend gemaakt was.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/3383

(gemachtigde: I. Garlemos),

en

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 mei 2022, betreffende de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] te [plaats] (WOZ-beschikking), beroep ingesteld.

Overwegingen

2022

Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar als uitgangspunt genomen dat het bezwaar, met dagtekening 4 april 2022, is gericht tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2022. De heffingsambtenaar heeft vervolgens geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat er ten tijde van de indiening van het bezwaar nog geen WOZ-beschikking is afgegeven voor het jaar 2022.

Op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening i) wel reeds tot stand was gekomen, of ii) nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

Belanghebbende heeft aangegeven dat WOZ-beschikkingen in de maanden februari, maart, april of mei kenbaar worden gemaakt. Belanghebbende stelt dat uit correspondentie van de heffingsambtenaar niet blijkt dat de WOZ-waarde niet bekend was, maar eerder valt te concluderen dat de heffingsambtenaar een verzendprobleem had van de aanslagen en beschikkingen. Belanghebbende is van mening dat de WOZ-beschikking wel reeds tot stand was gekomen op 4 april 2022, maar nog niet was verzonden.

De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 22 februari 2022 geïnformeerd dat de WOZ-beschikking en de aanslag(en) gemeentelijke belastingen later bekend worden gemaakt dan gebruikelijk. In deze brief staat (voor zover relevant): ‘Afgelopen jaren stelde een externe partij de bedragen vast van de WOZ-beschikking en de aanslag(en) gemeentelijke belasting. Deze partij verzorgde ook de verzending van de aanslagbiljetten. Vanaf dit jaar doet de gemeente dit zelf. Hiervoor is een goede overdracht nodig. Om dit gezamenlijk goed uit te voeren is extra tijd nodig.’

De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat met het verzenden van deze brief belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat de WOZ-beschikking al tot stand was gekomen. Uit de betreffende brief valt af te leiden dat het gecombineerde proces van het vaststellen van de WOZ-waarde, de belastingaanslagen en de verzending langere tijd in beslag zou nemen. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de WOZ-waarde dus al tot stand was gekomen dan wel dat de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was. Belanghebbende heeft dus prematuur bezwaar gemaakt, aangezien de WOZ-beschikking pas na de uitspraak op bezwaar bekend is gemaakt.

Het bezwaar is dan terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het beroep is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.

2021

Belanghebbende stelt in het beroepschrift dat uit het bezwaarschrift duidelijk blijkt dat het bezwaar is gericht tegen de WOZ-waarde van 2021.

Voor zover belanghebbende daarmee bedoelt dat bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-waarde over het jaar 2021, met waardepeildatum 1 januari 2020, merkt de rechtbank op dat hiervoor de bezwaarfase niet is doorlopen.

Nu eerst een bezwaarfase doorlopen moet worden, moet de rechtbank de brief van 1 juli 2022 op grond van artikel 6:15 van de Awb doorzenden naar de heffingsambtenaar onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan. Nu deze brief reeds in het bezit is van de heffingsambtenaar zal de rechtbank hem deze niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt de heffingsambtenaar op de brief van 1 juli 2022 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2021.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 18 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?