Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6322, BRE 21/2469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6322, BRE 21/2469

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 november 2022
Datum publicatie
16 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6322
Zaaknummer
BRE 21/2469
Relevante informatie
Art. 16 AWR, Art. 7:15 Awb

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting - kostenvergoeding bezwaarfase

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst (de inspecteur).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015 opgelegd van € 660 (hierna: de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 89 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigd. Daarnaast heeft de inspecteur het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft over het jaar 2015 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.042. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 26 juni 2016 aan belanghebbende opgelegd overeenkomstig de aangifte, resulterend in een teruggaaf van € 660.

2.2.

De inspecteur heeft bij brief van 6 december 2018 aan belanghebbende verzocht bewijsstukken te overleggen ten aanzien van de aftrek voor specifieke zorgkosten van € 1.806 in de aangifte over 2015 omdat er mogelijk sprake was van onjuiste aangiftes gedaan door deze gemachtigde.

2.3.

Op 21 december 2018 heeft de gemachtigde gereageerd op de vragenbrief van de inspecteur. De gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat er al een definitieve aanslag is opgelegd en belanghebbende daarom ervan uitgaat dat haar aangifte voldoende is beoordeeld.

2.4.

De inspecteur heeft bij brief van 19 maart 2019 aan de gemachtigde zijn voornemen kenbaar gemaakt een navorderingsaanslag over het jaar 2015 op te leggen. In die brief legt de inspecteur uit waarom hij de navorderingsaanslag wil gaan opleggen en stelt hij de gemachtigde in de gelegenheid om op zijn voornemen te reageren.

2.5.

De inspecteur heeft bij brief van 8 mei 2019 zijn verzoek om bewijsstukken aan te leveren inzake de in aftrek gebrachte zorgkosten van € 1.806, herhaald. Daarop heeft de gemachtigde niet gereageerd.

2.6.

De inspecteur heeft bij brief van 31 juli 2019 aangegeven de in aftrek gebrachte zorgkosten van € 1.806 te gaan corrigeren door het belastbare inkomen uit werk en woning met dat bedrag te gaan verhogen middels een navorderingsaanslag. Daarnaast biedt de inspecteur de gemachtigde nogmaals de gelegenheid om vóór 15 augustus 2019 te reageren.

2.7.

De gemachtigde heeft in zijn reactie van 29 augustus 2019 enkel aangegeven dat hij zich niet met de inhoud van de brief van 31 juli 2019 kan verenigen. Hij heeft geen bewijsstukken toegestuurd van specifieke zorgkosten.

2.8.

De inspecteur heeft op 1 oktober 2019 een ‘Mededeling van navordering’ naar de gemachtigde gestuurd.

2.9.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 oktober 2019 de navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft de gemachtigde namens haar bezwaar gemaakt.

2.10.

De gemachtigde heeft bij brief van 8 oktober 2020 stukken overgelegd ten aanzien van de door belanghebbende gemaakte zorgkosten voor het jaar 2015.

2.11.

De inspecteur heeft bij brief van 4 januari 2021 te kennen gegeven dat belanghebbende een bedrag van € 1.268 aan specifieke zorgkosten aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast deelt de inspecteur mede dat, omdat de inkomenscorrectie onder de € 1.000 is, de navorderingsaanslag zal worden vernietigd op grond van het correctiebeleid van de Belastingdienst. Verder deelt de inspecteur mede dat geen kostenvergoeding zal worden toegekend.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht geen kostenvergoeding aan belanghebbende heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die de gemachtigde heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De gemachtigde heeft het volgende aangevoerd. De inspecteur had geen navorderingsaanslag mogen opleggen. Bij het opleggen van de aanslag over 2015 was er al verscherpte controle vanuit de Belastingdienst op papieren aangiftes van deze gemachtigde. Voor het jaar 2014 is bezwaar gemaakt en halverwege de bezwaarfase voor het jaar 2014 is de aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Het bezwaar over 2014 is gehonoreerd en voor het jaar 2015 zijn dezelfde kosten opgevoerd. Bij het opvragen van informatie door de inspecteur heeft de gemachtigde verwezen naar de afhandeling van het bezwaar over het jaar 2014. De inspecteur beschikte al over stukken en had 2015 kunnen afdoen op basis van de stukken die betrekking hebben op voorgaande jaren. Zo zijn de dieetkosten ieder jaar hetzelfde gebleven.

3.3.

De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat geen recht bestaat op een vergoeding van de kosten die gemaakt zijn voor in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat er geen sprake is van herzien van een besluit wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur te wijten is.

3.4.

Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van haar bezwaar uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.

3.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Bij het opleggen van de aanslag door de inspecteur was het redelijkerwijs voor hem niet kenbaar dat de aangifte onjuist zou zijn en niet zonder nader onderzoek gevolgd zou kunnen worden. De nadere informatie over de gemachtigde was alsnog aanleiding aan de juistheid van de aangifte te twijfelen.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende, voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag, meerdere keren in de gelegenheid gesteld bewijsstukken aan te leveren voor de door haar opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten. De gemachtigde heeft slechts één keer gereageerd met de enkele mededeling dat hij zich niet met het voornemen van de inspecteur kon verenigen. Eerst uit het bezwaarschrift van 27 november 2019 blijkt dat de gemachtigde de inspecteur op de afhandeling van het bezwaar over 2014 heeft gewezen. Tevens heeft belanghebbende ook eerst in de bezwaarfase stukken overgelegd. Na beoordeling door de inspecteur van de door belanghebbende alsnog overgelegde stukken heeft deze geconcludeerd dat tot een lager bedrag dan in de aangifte vermeld sprake was van specifieke zorgkosten. Met toepassing van het correctiebeleid van de Belastingdienst heeft hij niettemin de navorderingsaanslag vernietigd. Gelet op deze gang van zaken, kan niet worden gezegd dat de navorderingsaanslag is vernietigd wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur is te wijten. De gemachtigde heeft immers geen gevolg gegeven aan het verzoek voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag gegevens aan de inspecteur te verstrekken. Belanghebbende heeft daarom geen recht op vergoeding van kosten van de bezwaarfase.

3.6.

Belanghebbende heeft verder gesteld dat het handelen van de inspecteur ten aanzien van het jaar 2014 bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat er geen navorderingsaanslag over 2015 zal worden opgelegd. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen omdat niet aannemelijk is dat er enige vorm van in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.

3.7.

Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de spanning en frustratie die belanghebbende heeft ondervonden is geëindigd op het moment dat de navorderingsaanslag is vernietigd. De inspecteur verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 20221.

3.8.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 september 2022 onder meer overwogen dat na een uitspraak waarmee het geschil inzake de belastingheffing ten einde is gekomen, de voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode niet doorloopt, indien de rechter bij afzonderlijke uitspraak nog moet beslissen op (met het verloop van de procedure verband houdende) verzoeken die niet de hoofdzaak betreffen, zoals verzoeken om vergoeding van proceskosten.

3.9.

Vast staat dat de navorderingsaanslag op 19 januari 2021 is vernietigd. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022 is die datum het einde van de termijn die in aanmerking dient te worden genomen bij de bepaling in hoeverre de redelijke termijn is overschreden. Niet in geschil is dat de inspecteur het bezwaarschrift op 29 november 2019 heeft ontvangen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing