Rechtbank Zutphen, 18-08-2010, BN4459, 06/940225-10
Rechtbank Zutphen, 18-08-2010, BN4459, 06/940225-10
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zutphen
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2010
- Datum publicatie
- 19 augustus 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBZUT:2010:BN4459
- Zaaknummer
- 06/940225-10
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing in zaak verdachte C. De rechtbank heeft in een tussenbeslissing beslist op de verzoeken van de advocaten van de drie verdachten. De drie worden verdacht van betrokkenheid bij een vechtpartij aan de Den Elterweg in Zutphen op 9 mei 2010 die uiteindelijk leidde tot de dood van een 18-jarige jongen. De verzoeken werden gedaan op de pro-formazitting op woensdag 4 augustus. Zie voor de tussenbeslissingen van de twee andere verdachten LJN BN4454 en LJN BN4457.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/940225-10
Uitspraak d.d. 18 augustus 2010
Tegenspraak / dip
TUSSENBESLISSING
in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren te [plaats, 1992],
wonende te [adres].
Raadsman mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 4 augustus 2010. Deze (regie)zitting was gepland om de procesdeelnemers in de gelegenheid te stellen mogelijke onderzoekswensen en eventuele andere verzoeken aan de orde te stellen.
Onderzoeksvragen1
De raadsman heeft ter terechtzitting de volgende (onderzoeks)wensen voorgelegd en gehandhaafd.
Horen rechter-commissaris mr. Hödl en officier van justitie mr. Kuipers (onderzoeksvraag 2)
Door de raadsman is verzocht om deze functionarissen te doen horen over de vraag of zij
- buiten de raadsman om - vóóraf met elkaar contact hebben gehad in het kader van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 18 juni 2010. De raadsman heeft zich daarbij gebaseerd op de stelling van verdachte, onder meer inhoudende dat de officier van justitie tegen haar zou hebben gezegd dat zij in bewaring gesteld zou worden. Een en ander zou volgens de raadsman moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de betrokken (zaaks- en zittings-) officier van justitie, onder verwijzing naar de met de raadsman daarover gevoerde correspondentie en het verhandelde ter zitting van de raadkamer van 24 juni 20102, de bewuste stelling van verdachte gemotiveerd weersproken. De officier heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens het
- gebruikelijke - informerend gesprek dat hij met verdachte heeft gevoerd, voordat zij bij de rechter-commissaris zou worden voorgeleid, te hebben opgemerkt, dat zij wat hem betreft vast zou blijven zitten, maar dat de beslissing daarover aan de rechter-commissaris is voorbehouden. De daartoe strekkende vordering heeft hij vervolgens aan de
rechter-commissaris voorgelegd. De officier van justitie heeft verklaard daarbij niet met de rechter-commissaris inhoudelijk over de zaak te hebben gesproken.
De rechtbank overweegt dat het verzoek om zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris te horen, gebaseerd is op een mededeling die de officier van justitie volgens de verdachte tegen haar (verdachte) zou hebben gedaan. De rechter-commissaris was daar niet bij. Het verzoek is niet gebaseerd op uitlatingen of gedragingen van de rechter-commissaris zelf. Van belang is, of gelet op de motivering van het verzoek, punten naar voren zijn gebracht waarover de verdediging de getuigen zou willen ondervragen en waarvan beantwoording van belang is of kan zijn voor enige door de rechtbank in deze zaak te nemen beslissing. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat met deze ter zitting door de officier van justitie gegeven reactie en gelet op hetgeen daartegen vervolgens door de verdediging is ingebracht, aan het verzoek om zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris te horen, de grond is komen te ontvallen, zodat het zal worden afgewezen. Verdachte wordt door het niet horen van deze getuigen niet in haar verdediging geschaad.
Horen gedragsdeskundige (onderzoeksvraag 3)
De raadsman heeft verzocht de bij het verhoor van verdachte op het politiebureau in Apeldoorn betrokken gedragsdeskundige te horen over de verhoormethode en de reacties van verdachte tijdens de verhoren, mede in samenhang met haar slapeloosheid en het niet kunnen eten.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat de raadsman bij de betreffende verhoren aanwezig is geweest. In het geval het pressieverbod overtreden zou zijn, had deze daarop kunnen ingrijpen, hetgeen niet is gebeurd. Het horen van de gedragsdeskundige op dat punt wordt door de officier van justitie dan ook niet reëel geacht. De raadsman kan de van de verhoren gemaakte opnamen bekijken.
De rechtbank is van oordeel dat het voor de waardering van verdachtes verklaringen van belang kan zijn om de beschikking te krijgen over een verslag van de gedragskundige van zijn/haar waarnemingen tijdens het verhoor van verdachte, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de vraag of en zo ja in welke mate de verhooromstandigheden en de (fysieke en psychische) toestand van verdachte van invloed (kunnen) zijn geweest op de door haar afgelegde verklaringen. De rechtbank zal de gedragsdeskundige opdragen vanuit zijn/haar deskundigheid daarover verslag uit te brengen, waarmee naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam wordt beantwoord aan de door de raadsman opgeworpen vraagstelling.
Horen medeverdachten (onderzoeksvraag 4)
De medeverdachten [verdachte A] en [verdachte B] dienen volgens de raadsman te worden gehoord over onder meer de vraag of zij voorafgaand aan hun aanhouding, op het moment dat zij wisten van de aanhouding van verdachte [verdachte C] door de politie, met elkaar hebben besproken én wat zij onderling, al dan niet via hun advocaten ná hun aanhouding hebben besproken. Van belang daarbij is met name dat één van de medeverdachten bij de rechter-commissaris, nadat hij aanvankelijk had verklaard zoals verdachte, anders is gaan verklaren na lezing/kennisname van de door verdachte afgelegde verklaring, alsdus de raadsman.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat de rechtbank niet kan treden in de relatie tussen een verdachte en zijn of haar raadsman/raadsvrouw en dat voor het overige de vraagstelling van de raadsman niet relevant is voor de onderhavige strafzaak. De reden dat [verdachte B] anders is gaan verklaren kan volgens de officier van justitie van alles zijn en de suggestie van de raadsman dat de verklaringen van [verdachte B] en [verdachte A] op elkaar afgestemd zijn wordt door hem niet gedeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat er wel enig verdedigingsbelang is voor het nader horen van de medeverdachten op de door de raadsman opgeworpen vraagpunten. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Onderzoek eerdere contacten [verdachte A] met justitie (onderzoeksvraag 5, 6 en 7)
Door de raadsman is betoogd dat het voor de onderhavige strafzaak van belang is te weten wat [verdachte A] beweegt om tot geweld over te gaan. In die samenhang is volgens de raadsman van belang te weten wat zich heeft afgespeeld bij eerdere incidenten waarbij [verdachte A] betrokken is geweest. De daarvan opgemaakte processen-verbaal dienen derhalve aan het dossier te worden toegevoegd, evenals de justitiële documentatie van [verdachte A] en het geregistreerd staan als "veelpleger".
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de relevantie van de toevoeging van de door de raadsman bedoelde processen-verbaal aan het dossier voor de onderhavige strafzaak hem ontgaat. De toevoeging van de justitiële documentatie en informatie over het geregistreerd staan als "veelpleger" stuit volgens de officier van justitie af op het privacybelang van de medeverdachte.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van deze onderzoeksvragen niet is gebleken van enig belang in deze strafzaak in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. Deze verzoeken zullen daarom als niet in strijd met het verdedigingsbelang worden afgewezen.
Onderzoek auto [verdachte B] (onderzoeksvraag 9)
De raadsman wil de auto van [verdachte B] onderzocht zien met betrekking tot de vraag wat voor een uitzicht achterin zittende passagiers hebben gehad, gelet op de donker gemaakte achterruiten, op het tijdstip en weergesteldheid gelijk aan die van de 9e mei 2010.
De rechtbank is van oordeel dat op dit punt vooralsnog kan worden volstaan met het door de politie laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal over het zicht vanaf de achterbank van de personenauto van [verdachte B], de Honda Civic Coupe 1.5 met het kenteken [kenteken], naar buiten.
Foto's van doorgenummerde dossierpagina's 120-126 (vraag 10)
De officier van justitie heeft toegezegd de door de raadsman gevraagde kopieën van de foto's in kleur aan de raadsman te zullen doen toekomen, zodat dit punt verder geen beslissing meer behoeft.
Open verwijzing naar de rechter-commissaris (onderzoeksvraag 11)
De raadsman heeft verzocht om een open verwijzing naar de rechter-commissaris voor mogelijke verdere onderzoeksvragen van de verdediging, aangezien de verdediging onvoldoende tijd had voor bestudering van het volledige proces-verbaal.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verzoek een duidelijke en expliciete onderbouwing mist en derhalve moet worden afgewezen, temeer waar de raadsman ten tijde van de voorgeleiding al de beschikking had over een substantieel gedeelte van het dossier.
Bij de huidige stand van het onderzoek is de rechtbank van oordeel dat een open verwijzing naar de rechter-commissaris niet in het belang is een doelmatige procesvoering. De rechtbank wil zelf de regie in handen houden, mede gericht op haar van belang voorkomende vraagstellingen en andere mogelijke onderzoekshandelingen.
De rechtbank zal in dat verband - op voorstel van de officier van justitie - bepalen dat een nadere (regie)zitting zal worden gehouden, ten behoeve van mogelijke (nadere) onderzoeksvragen.
Vooralsnog zal de rechtbank het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd, in afwachting van de naar verwachting medio oktober 2010 voorhanden zijnde NFI-rapportage en het definitieve sectierapport.
Verzoek opheffing bevel voorlopige hechtenis danwel wijziging van de schorsingsvoorwaarden
De raadsman heeft aangevoerd dat nu naar verwachting de strafzaak pas eind oktober, begin november 2010 weer op de terechtzitting zal worden aangebracht, het niet zo mag zijn dat verdachte gedurende die tijd nog onder het juk van de haar opgelegde schorsingsvoorwaarden moet leven.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om wijziging van de door de rechtbank bij beslissing van 1 juli 2010 opgelegde schorsingsvoorwaarden aldus, dat de onder 5 opgelegde voorwaarde van volledige medewerking aan nadere rapportages door het NIFP, reclassering en Raad voor de Kinderbescherming zal komen te vervallen, temeer waar dit - kort gezegd - niet strookt met de ontkennende proceshouding van verdachte.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen een opheffing van het bevel voorlopige hechtenis, aangezien de ernstige bezwaren en de grond (geschokte rechtsorde) onverkort aanwezig zijn.
Het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden moet volgens de officier van justitie worden afgewezen, temeer nu de voorwaarden ook in het belang van verdachte zijn opgelegd. In het dossier zijn in de visie van de officier van justitie aanwijzingen dat verdachte niet de waarheid spreekt, terwijl de rapportages ook van belang zijn voor een inschatting van haar toerekeningsvatbaarheid.
Indien de bedoelde voorwaarde komt te vervallen, dient in de visie van de officier van justitie de schorsing als zodanig te worden opgeheven.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af, nu de situatie in wezen niet anders is dan op de dag waarop de schorsing werd toegestaan.
De ernstige bezwaren en de grond voor voorlopige hechtenis (zoals aangegeven in het bevel gevangenhouding) zijn nog onverkort aanwezig.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de beslissing tot schorsing wijziging te brengen. Ook hier geldt dat de situatie niet wezenlijk anders is dan ten tijde van de behandeling in raadkamer van 1 juli 2010, waarbij verdachte zich bereid heeft verklaard tot naleving van de door de officier van justitie voorgestelde voorwaarden. Dit verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
Ambtshalve beslissing met betrekking tot de getuigenverhoren
Om redenen van een doelmatige procesvoering zal de rechtbank bepalen dat de processen-verbaal van de in de zaak van deze verdachte te houden getuigenverhoren worden gevoegd in de dossiers van de medeverdachten [verdachte A] en [verdachte B]. In de zaken van die medeverdachten wordt bij tussenbeslissing van heden bepaald dat de processen-verbaal van de in die zaken te bevelen getuigenverhoren worden gevoegd in het dossier van verdachte [verdachte C].
Deze beslissing brengt mee dat de rechter-commissaris verzocht wordt te bevorderen dat de raadslieden van de medeverdachten in de gelegenheid worden gesteld de in de zaak van deze verdachte opgedragen verhoren bij te wonen en die getuigen zonodig vragen te stellen, terwijl de raadsman van verdachte in de gelegenheid zal worden gesteld de verhoren in de zaken van die medeverdachten bij te wonen en vragen te stellen.
Beslissing
De rechtbank:
* stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, opdat als getuige worden gehoord de medeverdachten
[verdachte A], thans gedetineerd in het JPC 'De Sprengen' te Zutphen,
en [verdachte B], thans gedetineerd in het huis van bewaring 'De Kruisberg' te Doetinchem (onderzoeksvraag 4);
- bepaalt dat de processen-verbaal van deze verhoren worden gevoegd in de dossiers van deze medeverdachten;
- bepaalt dat de bij de rechter-commissaris afgelegde (getuigen)verklaringen in de zaken van de medeverdachten worden gevoegd in de onderhavige zaak;
* stelt de stukken in handen van de officier van justitie opdat:
- door de gedragsdeskundige die het verhoor van verdachte heeft bijgewoond op het politiebureau te Apeldoorn een verslag zal worden opgemaakt over zijn/haar waarnemingen tijdens het verhoor van verdachte, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de vraag of en zo ja in welke mate de verhooromstandigheden en de (fysieke en psychische) toestand van verdachte van invloed (kunnen) zijn geweest op de door verdachte afgelegde verklaringen (onderzoeksvraag 3);
- een ambtsedig proces-verbaal zal worden opgemaakt door het rechercheteam "SANSA" omtrent het zicht vanaf de achterbank van de auto van medeverdachte [verdachte B], naar buiten (onderzoeksvraag 9);
* wijst de overige door de raadsman gedane onderzoeksvragen/verzoeken af;
* schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd en beveelt de oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen (regie)terechtzitting, met kennisgeving daarvan aan haar raadsman;
* beveelt voorts de oproeping van de ouders van verdachte;
* wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af;
* wijst het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Kleinrensink, voorzitter tevens kinderrechter, Van Valderen en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2010. Mr. Van der Mei voornoemd is buiten staat mede te ondertekenen.
Eindnoten
1 Pleitnotities raadsman inzake [verdachte C] / OM
2 Conclusie OM inzake beroepschrift [verdachte C] d.d. 22 juni 2010