Home

Rechtbank Zutphen, 14-07-2010, BN1007, 10/231, 10/233 en 10/238

Rechtbank Zutphen, 14-07-2010, BN1007, 10/231, 10/233 en 10/238

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
14 juli 2010
Datum publicatie
14 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1007
Formele relaties
Zaaknummer
10/231, 10/233 en 10/238

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft de beroepen tegen het projectbesluit voor het realiseren van 61 woningen in Ulft (Biezenakker-Bomenbuurt) ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nrs.: 10/231, 10/233 en 10/238

Uitspraak in de gedingen tussen:

1. [eiser 1]

2. V.V. Ulftse Boys

te Ulft,

eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek

verweerder.

[naam bedrijf].

te Dinxperlo,

derde-partij.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2010 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag van de derde-partij om een reguliere bouwvergunning voor het bouwen van 61 woningen aan de Biezenakker te Ulft (hierna: het perceel):

- op grond van artikel 3:10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een projectbesluit genomen voor het bouwrijp maken van het plangebied en het bouwen van 61 woningen aan de Biezenakker in Ulft (bouwplan Bomenbuurt), inclusief de aanleg van (ontsluitings)wegen en de openbare ruimte;

- op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Wro besloten dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld;

- op grond van artikel 40 van de Woningwet, met toepassing van voormeld projectbesluit, bouwvergunning verleend, overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bescheiden.

Bij besluit van 10 februari 2010 heeft verweerder aan de gemeente Oude IJsselstreek op grond van artikel 3.22 van de Wro ontheffing verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor het aanleggen van een tijdelijke bouwweg aan de Biezenakker – Oude IJsselweg/Hoofdstraat te Ulft.

Eisers 1. en 2. hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 2 februari 2010. Eisers 1. hebben voorts beroep ingesteld tegen het besluit van 10 februari 2010. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Bij besluit van 11 mei 2010 heeft verweerder het besluit van 2 februari 2010 ter herstel van een aan dat besluit klevend bevoegdheidsgebrek bekrachtigd, onder aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing.

Het beroep is ambtshalve versneld behandeld ter zitting van 24 juni 2010, waar voor eisers S. Tichelaar en M. Gebbinck zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H.M. Harbers en mr. B.J.M. van Meer, beiden advocaat te Arnhem. Namens de derde-partij is [naam], directeur, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting is namens eisers 1. bevestigd dat de bij de beroepschriften gevoegde handtekeningenlijst moet worden aangemerkt als een lijst met steunbetuigingen aan de door hen ingestelde beroepen. De op de handtekeningenlijst vermelde personen moeten derhalve zelf niet worden aangemerkt als instellers van beroep tegen de besluiten van 2 en 10 februari 2010.

2.2. De beroepen tegen het besluit van 2 februari 2010 zijn van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 11 mei 2010. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 5.3 van de op 31 maart 2010 in werking getreden Crisis- en herstelwet met zich dat de artikelen 1.4 en 1.6 tot en met 1.9 van die wet niet van toepassing zijn op de reeds aanhangige beroepen, te meer nu het besluit van 11 mei 2010 enkel voorziet in bekrachtiging – en niet in inhoudelijke wijziging – van het besluit van 2 februari 2010. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen het door verweerder wegens het ontbreken van een geldig delegatiebesluit onbevoegd genomen besluit van 2 februari 2010, zijn ze niet-ontvankelijk, nu niet gebleken is dat eisers in zoverre nog een (proces)belang hebben bij behandeling van hun beroepen.

2.3. Het thans in geding zijnde project “Bomenbuurt” is onderdeel van het “Masterplan Vogelbuurt-Biezenakker” en voorziet in de bouw van 61 energiezuinige woningen. Het gaat daarbij om 39 in opdracht van wooncorporatie “Wonion” te realiseren huurwoningen en 22 koopwoningen.

2.4. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.

Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.

2.4.1. Ingevolge artikel 5.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – voor zover thans van belang – pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een projectbesluit daarbij overleg met de besturen van betrokken waterschappen en met die diensten van de provincie die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het projectbesluit in het geding zijn.

Ingevolge het tweede lid – voor zover thans van belang – kunnen gedeputeerde staten bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, van het Bro bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin zijn neergelegd:

a. een verantwoording van de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;

b. een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;

c. de uitkomsten van het in artikel 5.1.1 bedoelde overleg;

d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het projectbesluit zijn betrokken;

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.

2.5. De ruimtelijke onderbouwing van het in geding zijnde projectbesluit is neergelegd in het rapport “Projectbesluit Oude IJsselstreek 2009; Vogelbuurt-Biezenakker, deelplan Bomenbuurt” van november 2009 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing).

2.6. Voor zover eisers betogen dat het project in strijd is met nationaal beleid, zoals dat is neergelegd in de Nota Ruimte, dan wel provinciaal beleid, zoals dat is neergelegd in het streekplan en het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) van de provincie Gelderland, wordt het volgende overwogen. De woningen worden naar het oordeel van de rechtbank gerealiseerd in bestaand bebouwd gebied. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het project in overeenstemming is met de op 27 februari 2006 in werking getreden Nota Ruimte. In de op 12 december 2006 door de provincie Gelderland vastgestelde streekplanuitwerking “Zoekzones stedelijke functie en landschappelijke versterking” is de locatie van de Biezenakker, waarbinnen het in geding zijnde project zal worden gerealiseerd, aangewezen als zoekzone “wonen”. Aan de daarbij behorende doelstelling van realisering van ten minste 30% binnenstedelijke ontwikkeling kan ruimschoots worden voldaan. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het project in overeenstemming is met (de uitwerking van) het streekplan, wat er ook zij van het uit het streekplan voortvloeiende algemene uitgangspunt van ‘inbreiding’ vóór ‘uitbreiding’.

Het project is voorts uitdrukkelijk opgenomen in het KWP3. Op p. 35 staat vermeld: “In het kader van het provinciale klimaatprogramma heeft de provincie Gelderland afspraken gemaakt met de gemeente Oude IJsselstreek om een energiezuinige wijk te gaan bouwen. Deze nieuwe wijk zal minimaal 60% energiezuiniger worden dan bestaande wijken. Wonion werkt hieraan mee.” Bij brief van 10 juni 2010 hebben gedeputeerde staten aan verweerder bevestigd dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden met betrekking tot het project, dat zij instemmen met het projectbesluit en de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing en dat het project specifiek is benoemd in het KWP3. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het project in overeenstemming is met het KWP3.

Ook anderszins heeft de rechtbank in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het project in strijd met nationaal of provinciaal beleid te achten. Het betoog van eisers faalt.

2.7. Voor zover eisers betogen dat onvoldoende overleg is gevoerd met de bij het projectbesluit betrokken personen of instanties, althans dat daarvan onvoldoende inzicht is gegeven in de ruimtelijke onderbouwing, wordt het volgende overwogen.

In de ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar een mail van 21 juli 2009 van het waterschap aan de gemeente, waarin staat dat de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing akkoord is bevonden, dat voor de uitvoering van het bouwplan geen belemmeringen op het gebied van water aanwezig zijn en dat wordt voldaan aan wat in de waterparagraaf is beschreven. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de ruimtelijke onderbouwing daarmee voldoende zicht op de uitkomsten van het in artikel 5.1.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro bedoelde overleg met het waterschap. Dit wordt overigens bevestigd door de brief van het Waterschap Rijn en IJssel van 9 april 2010, waarbij het waterschap heeft meegedeeld geen op- of aanmerkingen te hebben met betrekking tot het projectbesluit en de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen waterparagraaf.

Wat betreft het overleg met de provincie verwijst de rechtbank naar de in rechtsoverweging 2.6. genoemde brief van gedeputeerde staten van 10 juni 2010. Daaruit is af te leiden dat het projectbesluit een project met enkel lokale belangen is. In de brieven van gedeputeerde staten van 5 juni 2008 en 22 oktober 2009 – waarmee invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 5.1.1, tweede lid, van het Bro – staat vermeld dat, indien daarvan sprake is, vooroverleg niet is vereist. In de brief van 10 juni 2010 staat overigens vermeld dat niettemin veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden. Aldus is van strijd met artikel 5.1.1, in samenhang met artikel 5.1.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro geen sprake.

Het betoog van eisers dat onvoldoende overleg is gevoerd met de bij het projectbesluit betrokken personen of instanties, dan wel dat daarvan onvoldoende inzicht is gegeven in de ruimtelijke onderbouwing, faalt.

2.8. Eisers hebben voorts betoogd dat het project financieel-economisch en maatschappelijk onuitvoerbaar is, althans dat onvoldoende inzicht is gegeven in de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project. De raad van verweerders gemeente heeft op 21 januari 2010 ingestemd met de grondexploitatie voor het (deel)project “Bomenbuurt” en heeft een krediet beschikbaar gesteld van € 3.328.198,- als benodigde investering voor uitvoering van het project. Daarbij is rekening gehouden met de kosten van verwerving, bouw- en woonrijpmaken, plankosten, reservering voor planschade, kostenstijging en te betalen rente. De 39 voor Wonion te realiseren huurwoningen dienen onder meer ter compensatie voor de sloop van een (groot) aantal woningen in de Vogelbuurt. Per saldo vindt een verdunning plaats van woningen in de Vogelbuurt, waarvoor elders moet worden gecompenseerd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat, mede gelet op de grote vraag naar huurwoningen in Ulft, het in voldoende mate zeker is dat de 39 huurwoningen daadwerkelijk worden gerealiseerd en afgenomen. Waar het de 22 koopwoningen betreft, is door verweerder aangenomen bij de grondexploitatieberekening dat in de jaren 2011, 2012 en 2013 de verkoop van respectievelijk 8, 7 en 7 woningen zal plaatsvinden. Bovendien worden volgens verweerder de effecten van de bevolkingskrimp in de regio op de woningbehoefte gedeeltelijk gecompenseerd door de afname van de gemiddelde huishoudengrootte. Van belang hierbij is volgens verweerder bovendien dat het bij de te realiseren twee-onder-een-kapwoningen gaat om ‘instap’ twee-onder-een-kapwoningen die de doorstroming op de woningmarkt bevorderen, waardoor woningen voor kleinere huishoudens beschikbaar komen. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico van leegstand van de onderhavige woningen of van woningen elders als gevolg van realisering van het onderhavige project, binnen aanvaardbare grenzen blijft. De rechtbank heeft in wat eisers in dit verband hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het project financieel-economisch en maatschappelijk onuitvoerbaar is, dan wel dat onvoldoende inzicht is gegeven in de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project. Het betoog faalt.

2.9. Voor zover eisers betogen dat de vleermuizeninventarisatie niet volgens het protocol van 2 april 2009 tot stand is gekomen, met name door niet zowel in voorjaar als najaar te observeren, wordt het volgende overwogen. De vragen of voor de realisering van het project ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig zijn, en zo ja, of deze ontheffingen en vergunning kunnen worden verleend, komen aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet, respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998. Dat doet er niet aan af dat verweerder geen projectbesluit voor het project had kunnen nemen indien en voor zover hij op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en Faunawet of de Natuurbeschermingswet 1998 aan de realisering van het project in de weg staat. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 mei 2004 (LJN AO9200) en 17 oktober 2007 (LJN BB5839).

Uit het rapport "Quick scan flora en fauna" van Ecoconsultancy B.V. van 5 juni 2009 is af te leiden dat het onderzoek beperkt kon zijn, omdat de onderzoekslocatie grotendeels onbebouwd is en er geen sprake is van aantasting van bomen of sloop van gebouwen. Daardoor kan worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Evenmin is aannemelijk dat er in de directe invloedssfeer van het projectgebied verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Het projectgebied betreft thans een open agrarisch gebied en is daardoor minder geschikt voor foeragerende vleermuizen. Wel wordt door het bebouwen van het noordelijk terreindeel de verbinding van west naar oost en daarmee een mogelijke vliegroute voor vleermuizen verstoord. De toekomstige ontsluitingsweg volgt grotendeels de mogelijke vliegroute. Daardoor kan worden volstaan met eenvoudige maatregelen ter voorkoming van mogelijke negatieve effecten. Wat eisers in dit verband – zonder overlegging van een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie – betogen biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet 1998 aan realisering van het project in de weg staat. Het betoog slaagt dan ook niet.

2.10. Eiseres 2. heeft voorts betoogd dat het onderhavige project haar onaanvaardbaar beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden als voetbalvereniging door de geluidsbelasting van haar activiteiten op de te realiseren woningen. De afstand van de kantine van de voetbalvereniging tot de te realiseren woningen bedraagt ongeveer 245 m. De afstand van het hoofdveld (met tribune) tot de te realiseren woningen bedraagt ongeveer 138 m. De afstand van de dichtstbijzijnde woning in het project tot een voetbalveld zonder verlichting bedraagt 43,3 m. De afstand van een trainingsveld met verlichting tot de bestaande woningen aan het Mezenpad bedraagt echter minder dan 30 m. Uit dit laatste gegeven leidt de rechtbank af dat het niet aannemelijk is te achten dat het te realiseren project de eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de voetbalvereniging verdergaand beperkt dan de bestaande woningen aan het Mezenpad. In het (herziene) geluidsonderzoek is uitgegaan van overschrijding van de toegestane geluidsnormen gedurende 12 maal per jaar op grond van artikel 2.21 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), bezien in samenhang met artikel 4.3 van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de Apv). Dat eiseres 2. naar eigen zeggen vaker dan 12 maal per jaar activiteiten organiseert waarbij de geluidsnormen worden overschreden, neemt niet weg dat eiseres 2. ook in de bestaande situatie gebonden is aan de in het Activiteitenbesluit en de Apv neergelegde regelgeving met betrekking tot geluid van activiteiten. De rechtbank heeft in het betoog van eiseres 2. dan ook geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het onderhavige project haar onaanvaardbaar beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden als voetbalvereniging.

2.11. Het betoog van eisers dat verweerder een exploitatieplan had moeten vaststellen, moet buiten beoordeling blijven, omdat eisers niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor het onderhavige project. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009 (LJN BK5082).

2.12. Voor zover eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, wordt het volgende overwogen. De gemeentelijke welstandsnota geeft geen inhoudelijke criteria voor het ontwikkelen van het in geding zijnde project. Hoofdstuk 2.3 van de welstandsnota geeft wel aan hoe de stedenbouwkundige kwaliteitsborging bij nieuwe ontwikkelingen moet plaatsvinden. Door verweerder zijn bij besluit van 1 september 2009 stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het (deel)project “Bomenbuurt” vastgesteld, die zijn afgeleid uit het door de gemeenteraad vastgestelde “Masterplan Vogelbuurt-Biezenakker”. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze wijze voldaan aan de in de welstandsnota neergelegde stedenbouwkundige kwaliteitsborging. In wat eisers – zonder overlegging van een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie – hebben aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder het positieve welstandsadvies van 7 oktober 2009, waarbij beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van genoemde stedenbouwkundige randvoorwaarden, niet aan zijn welstandsbeoordeling van het bouwplan ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog van eisers faalt.

2.13. Eisers hebben ten slotte betoogd dat het besluit van 10 februari 2010, waarbij voor een periode van twee jaar ontheffing is verleend voor de aanleg van de tijdelijke bouwweg, in rechte geen stand kan houden. De ontheffing heeft betrekking op de aanleg van een tijdelijke bouwweg. De tijdelijke bouwweg kan niet los worden gezien van het project waarvoor die bouwweg zal worden aangelegd. De bouwweg zal niet worden aangelegd, indien er niet gebouwd zou mogen worden. De rechtbank heeft in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de ontheffing niet is verleend met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte als bedoeld in artikel 3.22 van de Wro, dan wel dat het besluit van 10 februari 2010 op andere gronden in rechte geen stand kan houden. Dat is voorzien dat de loop van deze bouwweg voor een klein gedeelte gelijk zal zijn aan die van de uiteindelijke ontsluitingsweg, doet aan de tijdelijke behoefte aan deze bouwweg niet af. Het betoog faalt.

2.14. Hetgeen eisers verder in beroep hebben aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.

2.15. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.16. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, voor zover betrekking hebbend op het besluit van 2 februari 2010;

- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. J. Robbe, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.