Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 03-12-1993, AW3761, 2030/92

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 03-12-1993, AW3761, 2030/92

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 december 1993
Datum publicatie
4 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:1993:AW3761
Zaaknummer
2030/92
Relevante informatie
32 IW 1990

Uitspraak

Vordering

Eiser vordert dat het de rechtbank behage bij vonnis te verklaren voor recht:

a. dat gedaagde 2 aansprakelijk is voor de omzetbelasting die Swinkels Transporten BV

verschuldigd is aan eiser;

b. dat gedaagde 2 aansprakelijk is voor een bedrag van f 120.965, zijnde het totaal van de in het lichaam van de dagvaarding onder punt 1 genoemde bedragen (met dien verstande dat de hoogte van de aldaar genoemde bedragen nog tussen gedaagden en de inspecteur ter discussie staat in verband met het door gedaagden op de voet van art. 50, lid 1, Invorderingswet 1990 gemaakte bezwaar);

c. dat gedaagde 2 met ingang van 26 juli 1992 de invorderingsrente, althans de wettelijke rente verschuldigd is over f 120.965 (met dien verstande dat de hoogte van dit bedrag nog tussen gedaagden en de inspecteur ter discussie staat in verband met het door gedaagden op de voet van art. 50, lid 1, Invorderingswet 1990 gemaakte bezwaar); kosten rechtens.

Beoordeling

Uit het voorgaande blijkt, dat de rechtbank de vordering jegens gedaagde 1 geheel ingetrokken beschouwt. Wanneer hierna over gedaagde wordt gesproken dan wordt daarmee derhalve gedaagde sub 2 bedoeld.

Het verweer van gedaagde met betrekking tot de nietigheid van de dagvaarding respectievelijk de niet-ontvankelijkheid van eisers vordering verwerpt de rechtbank. Het is gedaagde blijkens het overige door haar aangevoerde volkomen duidelijk tegenover wie zij zich heeft te verweren. Enig misverstand omtrent eisers identiteit bestaat derhalve geenszins.

Wel zal - wegens gegrondheid van het verweer van gedaagden omtrent de positie van gedaagde 1 - bij gebreke van persistit de vordering van eiser jegens gedaagde 1 worden afgewezen.

De door eiser gepretendeerde aansprakelijkheid steunt onder meer op de stelling, dat zij gedurende de tijdvakken waarin aanslagen omzetbelasting werden opgelegd aan Swinkels Transporten BV (19 december 1990, 20 december 1990 en 26 januari 1991) bestuurster was van die vennootschap.

Het verweer van gedaagde dienaangaande verwerpt de rechtbank wegens onvoldoende motivering en documentering. Bovendien blijkt het gelijk van eiser mede uit een overgelegd uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel en fabrieken voor Zuidoost Brabant, gedateerd 15 april 1991. De lezing van gedaagde - zoals de rechtbank deze begrijpt -, dat zij in casu wegens haar toenmalige gezondheidstoestand (rechtbank: al aangenomen, dat dit juist zou zijn) niet als formeel bestuurster mag worden aangemerkt vindt geen steun in het recht.

Zo kan na al het voorgaande de vraag aan de orde komen waarom het in dit geding in de kern was te doen. Dit betreft de vraag of gedaagde persoonlijk aansprakelijk mag worden gehouden voor de aan Swinkels Transporten BV opgelegde aanslagen omzetbelasting, zoals in casu aan de orde.

Eiser stelt dienaangaande, dat het niet betalen van die aanslagen het gevolg is van aan haar te verwijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren voorafgaande aan het moment waarop de bedoelde vennootschap in gebreke bleef met betaling. Het kennelijk onbehoorlijk bestuur blijkt volgens eiser onder meer uit het feit dat over de jaren tot en met 1989 geen deugdelijke administratie voorhanden is.

In dit verband heeft gedaagde aangevoerd, dat het achterwege blijven van een deugdelijke administratie een gevolg is van de omstandigheid, dat die administratie zich bevindt onder de weduwe van de boekhoudkundige die dit werk voor Swinkels BV verzorgde. De betrokken weduwe weigert, zo gedaagde, de administratie af te geven op grond van onbetaalde declaraties. Deze weduwe weigert dit op onterechte gronden volgens gedaagde. Gelet op deze stand van zaken had het in de visie van gedaagde op de weg van eiser gelegen om op grond van de redelijkheid pogingen te ondernemen om de litigieuze administratie onder zich te krijgen. Dit argument van gedaagde acht de rechtbank niet valabel. Gedaagde mag haar verantwoordelijkheid voor het volgens het vigerende wettelijke systeem ter beschikking dienen te stellen van financiële gegevens op grond waarvan door eiser tot behoorlijk fiscaal inzicht kan worden gekomen niet en passant willen ontstaan met een - zoals gedaagde dit noemt - suggestie aan eiser om zelf die omstreden administratie maar boven tafel te krijgen.

De aanslag ad f 9.027 was invorderbaar op 7 januari 1991, die ad f 50.000 per 3 januari 1991 en die ten bedrage van f 61.938 per 10 juli 1991. De periode van kennelijk onbehoorlijk bestuur zou derhalve ingevolge art. 36, lid 3, van de Invorderingswet 1990 de tijdvakken januari 1988/januari 1991 respectievelijk juli 1988/juli 1991 dienen te betreffen.

Gedaagde heeft aangevoerd, dat zij in redelijkheid niet kan worden geacht zorg te hebben kunnen dragen voor een behoorlijk bestuur, daarin bestaande, dat over de betrokken jaren een deugdelijke administratie aanwezig was. Gedaagde voert aan in april 1989 (tezamen met haar man, gedaagde 1) te zijn getroffen door een ernstig verkeersongeval. Tengevolge van dit ongeval en verdere privéomstandigheden was gedaagde jaren onder behandeling vanwege ernstige psychische problemen.

De rechtbank is van oordeel, dat dergelijke omstandigheden in de risicosfeer van gedaagde liggen.

Bestuurdersverantwoordelijkheid komt daardoor althans niet te vervallen. Een bestuurder die zich niet in staat acht behoorlijk te kunnen besturen moet aftreden of dient zodanige voorzieningen te treffen dat de bestuurdersverantwoordelijkheid niet in de knel komt.

Niet, althans onvoldoende werd weersproken, dat de administratie over de jaren 1987 en volgende vrijwel volledig ontbrak, evenals de jaarverslagen over 1987 en volgende, dat geen aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 1988 en volgende werd gedaan en dat in het kader van de liquidatie van bedoelde vennootschap de regels van de vereffening - ten nadele van de fiscus - niet in acht werden genomen. Evenmin werd voldoende verweer gevoerd tegen eisers stelling, dat een tweetal personenauto's (een Mercedes 250D en een Ford Sierra 2.3 DL) in eigendom toebehorend aan Swinkels Transporten BV, werden overgeheveld naar gedaagden in privé, terwijl uit de boeken niet blijkt op welke wijze dit financieel werd afgewikkeld. Deze stelling van eiser wordt bevestigd door een mededeling van J.A.F. van R van het accountantskantoor Witlox te Breda, welk kantoor sedert april/mei 1990 als accountant voor de vennootschap optrad (zie productie 3 bij repliek).

Gedaagde voert bij dupliek wel aan, dat er auto's aan de kinderen van gedaagden werden overgedragen tegen reële taxaties, maar mededeling of overlegging terzake van enigerlei steekhoudende gegevens waaruit deze transacties inzichtelijk zouden kunnen worden en ook op hun fiscale merites zouden kunnen worden beoordeeld vond niet plaats, hoewel dit bepaald op de weg van gedaagde had gelegen, terwijl de opmerking van gedaagde overigens kennelijk betrekking heeft op vrachtauto's in plaats van de door eiser genoemde personenauto's.

Gedaagde is naar het oordeel van de rechtbank derhalve tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen, welke van haar als bestuurster in casu mochten worden verlangd en wel zodanig, dat kan worden gesproken van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dit oordeel wordt niet anders op grond van het verweer van gedaagde (dupliek, laatste bladzijde, onderstreepte voorlaatste alinea), erop neerkomend, dat het ontbreken van financiële middelen bij de vennootschap het voltooien van de boekhouding 1985-1986 de financiële positie van deze vennootschap alleen maar had verslechterd.

Dit verweer vindt geen steun in het recht. Een juridische invalshoek, dat aan boekhoudkundige en daarmee verband houdende fiscale verplichtingen kan worden ontkomen vanuit de visie dat de financiële positie van een vennootschap daardoor zou (kunnen) verslechteren is de rechtbank althans niet bekend.

Eisers vordering kan derhalve wat gedaagde sub 2 betreft worden toegewezen.

De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren als na te melden.

Beslissing

De rechtbank:

- wijs af de vordering jegens gedaagde sub 1;

- verklaart voor recht, dat gedaagde sub 2 aansprakelijk is voor de omzetbelasting, welke Swinkels Transporten BV aan eiser verschuldigd is en belopend de somma van f 120.965; enz.