Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-12-2012, BZ0807, AWB 12/10962

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-12-2012, BZ0807, AWB 12/10962

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
6 februari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0807
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/10962

Inhoudsindicatie

Asiel, toetsingskader, positieve overtuigingskracht t.a.v. gebeurtenissen in het land van herkomst tegenover gebeurtenissen die zich in Nederland hebben voorgedaan.

Het door de Afdeling in haar uitspraak van 27 januari 2003 (r.o. 2.4.3 en 2.4.4, LJN AF5566) gegeven toetsingskader over de geloofwaardigheid van de verklaringen heeft betrekking op gebeurtenissen die zich in het buitenland hebben voorgedaan, waarvoor geldt dat ‘de asielzoeker veelal niet in staat (is), en van hem kan ook redelijkerwijs niet (kan) worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven’. Ten aanzien van gebeurtenissen die zich in Nederland hebben voorgedaan geldt dit in beginsel juist niet.

Dit neemt niet weg dat ook voor gebeurtenissen die zich hier te lande hebben voorgedaan als uitgangspunt dient te gelden dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt en dat de tegengeworpen omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling dienen te worden betrokken, in die zin dat nu deze omstandigheden zich voordoen op de vreemdeling een zwaardere bewijslast rust. In zoverre kan gezegd worden dat ook van het relaas omtrent deze gebeurtenissen een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft voor het gedeelte van het relaas dat zich in Nederland afspeelt de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 echter niet als consequentie dat een enkel(e) hiaat, vaagheid, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden reeds tot de conclusie kan leiden dat het relaas ongeloofwaardig is.

Verweerder zal daarom alle voor het bewijs relevante feiten en omstandigheden in aanmerking moeten nemen en moeten afwegen ter beantwoording van de vraag of aan de op eiseres rustende zwaardere bewijslast is voldaan. Een aldus tot stand gekomen oordeel van verweerder kan de rechtbank slechts met terughoudendheid toetsen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummer: AWB 12/10962

V-nr: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:

[eiseres],

geboren op [1980], van Iraanse nationaliteit, eiseres,

gemachtigde: mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht,

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

verweerder,

gemachtigde: S.Q. Sandifort MSc, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 15 oktober 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.

Op 2 april 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A. Afkari, tolk in de Perzische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het relaas ten grondslag gelegd dat zij vanwege haar politieke activiteiten (zoals het in bezit hebben van folders voor de campagne van Mousavi) in 2007, 2008 en 2009 is gearresteerd. Bij al deze drie arrestaties is eiseres zonder verdere voorwaarden na enkele uren weer vrijgelaten. Op 27 mei 2010 is eiseres opnieuw aangehouden en meegenomen naar een donkere kamer op een haar onbekende locatie, waar zij werd uitgescholden en mishandeld. Daarbij werden foto’s getoond van haar deelname aan demonstraties. Eiseres moest een verklaring ondertekenen waarin zij bekende dat zij had meegedaan aan demonstraties tegen het regime en dat zij contacten had met buitenlandse zenders. Nadat eiseres de verklaring had ondertekend en had beloofd met de Basij te zullen samenwerken om demonstranten te ontmaskeren, werd zij de volgende dag vrijgelaten. In plaats van met de Basij mee te werken, heeft eiseres een visum geregeld en is zij op 13 juli 2010 met haar eigen paspoort uit Iran vertrokken.

Daarnaast voert eiseres aan dat zij zich inmiddels in Nederland heeft bekeerd tot het christen¬dom.

2.1 Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft daarbij mede betrokken de omstandigheden, genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, d en f, van de Vw 2000.

2.2 Op grond van artikel 31 tweede lid van de Vw 2000 – voor zover van belang – wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat:

(…)

c. de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;

d. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteits¬papieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daarover onder¬vraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;

(…)

f. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.

2.3 Verweerder heeft bij de beoordeling van het asielrelaas betrokken dat eiseres pas tweeëneenhalve maand na binnen¬komst in Nederland de bescherming van de Nederlandse autoriteiten heeft ingeroepen en tegenstrijdig heeft verklaard over de datum van inreis in Nederland, dat zij voorts een vals gebleken Iraans rijbewijs heeft overgelegd en ten slotte dat zij geen paspoort heeft overgelegd en tegenstrijdig heeft verklaard over het kwijtraken daarvan en evenmin documenten ter onderbouwing van haar reisroute heeft overgelegd.

2.4 De rechtbank stelt vast dat eiseres de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, d en f, van de Vw 2000 niet heeft betwist.

Ten aanzien van het asielrelaas voor zover dat ziet op gebeurtenissen in Iran

3.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet van het relaas positieve overtuigingskracht uit te gaan. In haar uitspraak van 27 januari 2003 (LJN AF5566) heeft de Afdeling hieromtrent het volgende overwogen:

‘2.4.3 Bij de beoordeling door de minister van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven.

2.4.4 Om de asielzoeker, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voor¬schriften te kunnen verrichten, pleegt de minister blijkens het gestelde in paragraaf C1/1 sub 2 en paragraaf C1/3 sub 2.2. en 3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consis¬tent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a t/m f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoet.

2.4.5 Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (MvT, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de rele¬vante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigings¬kracht uitgaan.’

3.2 Nu eiseres de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, d en f, van de Vw 2000 niet heeft betwist dient gelet op het zojuist weergegeven toetsingskader van haar asielrelaas voor zover dit betrekking heeft op gebeurtenissen in Iran positieve overtuigings¬kracht in bovenvermelde zin uit gaan.

3.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat van het asielrelaas van eiseres ten aanzien van haar politieke activisme geen positieve overtuigingskracht uitgaat.

Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiseres door de Basij is opgepakt naar aanleiding van foto’s die in 2009 van demonstranten zijn gemaakt. Uit berichtgeving blijkt immers dat bij de manifestaties in 2009 enkele tienduizenden demonstranten betrokken waren. Eiseres heeft verklaard geen bijzondere rol te hebben vervuld bij de manifestaties en geen opvallende kleding te hebben gedragen. Uit rapporten van Amnesty International blijkt bovendien niet dat de autoriteiten foto’s maken bij demonstraties op grond waarvan later willekeurige personen worden opgepakt. Ook in dat licht bezien is het niet geloofwaardig dat juist eiseres op de foto zou zijn gezet en gearresteerd, maar zou het veeleer aannemelijk zijn dat van belangrijke personen, zoals oppositieleiders, foto’s worden genomen. Niet valt in te zien dat als eiseres daadwerkelijk van belang was voor de Basij en zij het op haar hadden voorzien, eiseres pas vijf maanden na de demonstraties waarbij zij is gefotografeerd wordt aangehouden en onder voorwaarden wordt vrijgelaten, terwijl zij bij eerdere arrestaties steeds zonder voorwaarden zou zijn vrijgelaten.

Voorts werpt verweerder tegen dat eiseres ten aanzien van de door haar gestelde activiteiten op een sociaalnetwerksite op internet tegenstrijdig heeft verklaard over de door haar gebruikte naam. In de correcties en aanvulling op het nader gehoor van 20 oktober 2010 heeft eiseres verklaard dat zij onder haar eigen naam actief was op deze website. Daaren¬tegen heeft zij in de correcties en aanvulling van 12 april 2011 verklaard dat zij een alias had gebruikt.

3.4 De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op grond van de in overweging 3.3 weer¬gegeven tegenwerpingen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas van eiseres voor zover dat betrekking heeft op gebeurtenissen die zich in Iran hebben voorgedaan geen positieve overtuigings¬kracht uitgaat en dat dit deel van het relaas om die reden niet geloofwaardig is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.

3.4.1 De stelling van eiseres dat de Basij heeft gewacht met de arrestatie van eiseres omdat kennelijk sprake was van een vooraf uitgestippeld plan om eiseres onder druk te laten infil¬treren in het internetverkeer tussen de aanhangers van de Groene Beweging, leidt niet tot een ander oordeel nu dit enkel een niet nader onderbouwd vermoeden van eiseres betreft. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de geringe positie van eiseres binnen de Groene Beweging, niet valt in te zien hoe juist eiseres zou kunnen helpen met het ontmaskeren van andere betrokkenen bij die beweging,

3.4.2 Ten aanzien van de geconstateerde tegenstrijdigheid in de verklaringen over het gebruik van een alias op de website die door veel leden van de Groene Beweging werd bezocht, voert eiseres aan dat dit het gevolg is van problemen met de tolk bij de gehoren en dat zij later nog extra correcties en aanvullingen heeft ingediend omdat de bespreking van het nader gehoor en de oorspronkelijke correcties en aan¬vullingen met haar vorige gemachtigde des¬tijds haastig is geschied. Eiseres had de correcties en aanvullingen ook niet zelf gezien en zij kon deze ook niet lezen.

De rechtbank overweegt dat de latere correcties en aanvullingen er niet aan afdoen dat verschillende verklaringen bestaan omtrent het gebruik van een alias op de betreffende website. Nu de correcties en aanvullingen in samenspraak met eiseres zijn opgesteld, dient het bestaan van verschillende verklaringen voor rekening en risico van eiseres te komen. Althans, zonder nadere onderbouwing ervan kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat de geconstateerde tegenstrijdigheden in de verschillende verklaringen te wijten zijn aan een fout van haar vorige gemachtigde. Bovendien is deze uitleg pas een half jaar na de oorspronkelijke correcties en aanvullingen van 20 oktober 2010 door eiseres aangevoerd.

Ten aanzien van de gestelde bekering tot het christendom in Nederland

4. Eiseres stelt dat zij zich in Nederland tot het christendom heeft bekeerd. Ter onder¬bouwing daarvan heeft eiseres een authentiek doop¬certificaat van de Perzische Kerk Kores te Apeldoorn overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 24 april 2011 in deze kerk is gedoopt. Tevens heeft eiseres een foto van een doopdienst overgelegd waarop zij als aanwezige is afgebeeld. Voorts heeft verweerder eiseres in een uitgebreid nader gehoor omtrent dit deel van haar relaas bevraagd.

5.1 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het asielrelaas voor zover dat ziet op de bekering in Nederland tot het christendom eveneens beoordeeld dient te worden op positieve overtuigingskracht volgens het bovenweergegeven toetsingskader. Dit impliceert dat zich ook in dit deel van het relaas op het niveau van de relevante bijzonderheden geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen of tegenstrijdig¬heden mogen voordoen.

5.2 Eiseres voert aan dat de bekering ten onrechte op positieve overtuigingskracht is beoordeeld. Bij toetsing aan de positieve overtuigingskracht moet een onderscheid worden gemaakt tussen asielmotieven die in het land van herkomst zijn ontstaan en asielmotieven die in Nederland zijn ontstaan, nu de laatste soort motieven beter van bewijs zijn te voorzien.

Zelfs als de bekering in het licht van de positieve overtuigingskracht moet worden bezien, dan nog moet verweerder voldoende motiveren waarom daarvan geen sprake is. In dit geval heeft verweerder dat nagelaten. Immers, de verklaringen van eiseres over het christendom merkt verweerder op zichzelf niet als vaag of ongerijmd aan. Verweerders standpunt ziet daarentegen enkel op de innerlijke overtuiging van eiseres, hetgeen verweerder juist niet kan toetsen.

5.3 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt over het toe te passen toetsings¬kader. Naar haar oordeel heeft het hierboven onder 3.1 weergegeven toetsingskader blijkens de overwegingen van de Afdeling betrekking op gebeurtenissen die zich in het buitenland hebben voorgedaan, waarvoor geldt dat ‘de asielzoeker veelal niet in staat (is), en van hem kan ook redelijkerwijs niet (kan) worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijs¬materiaal te staven’. Ten aanzien van gebeurtenissen die zich in Nederland hebben voor¬gedaan geldt dit in beginsel juist niet.

Dit neemt niet weg dat ook voor gebeurtenissen die zich hier te lande hebben voor¬gedaan als uitgangspunt dient te gelden dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat de tegen¬geworpen omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling dienen te worden betrokken, in die zin dat nu deze omstandigheden zich voor¬doen op eiseres een zwaardere bewijslast rust. In zoverre kan gezegd worden dat ook van het relaas omtrent deze gebeurtenissen een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft voor het gedeelte van het relaas dat zich in Nederland afspeelt de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 echter niet als consequentie dat een enkel(e) hiaat, vaagheid, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden reeds tot de conclusie kan leiden dat het relaas ongeloofwaardig is.

Verweerder zal daarom alle voor het bewijs relevante feiten en omstandigheden in aanmerking moeten nemen en moeten afwegen ter beantwoording van de vraag of aan de op eiseres rustende zwaardere bewijslast is voldaan. Een aldus tot stand gekomen oordeel van verweerder kan de rechtbank slechts met terughoudendheid toetsen.

6.1 Verweerder acht de verklaringen van eiseres over haar bekering niet geloof¬waardig omdat eiseres volgens verweerder geen blijk heeft gegeven van een oprechte inner¬lijke diep¬gewortelde geloofsovertuiging. De gestelde bekering dient aannemelijk te worden gemaakt met overtuigende verklaringen over het proces tot bekering en over de kennis die de betrok¬kene over het christendom heeft. Daarin is eiseres volgens verweerder niet geslaagd.

Verweerder heeft in aanmerking genomen dat eiseres de gestelde bekering eerder naar voren had kunnen brengen dan na het voornemen van 18 mei 2011, nu zij gedoopt is op 24 april 2011. Volgens verweerder blijkt evenmin van een duidelijke keuze voor het christelijk geloof aangezien eiseres doorgaans de Pinksterkerkgemeente bezoekt, maar zich heeft laten dopen in de Koreskerk, die behoort tot een andere christelijke stroming, en waar zij slechts een doopgelofte hoefde af te leggen. Verder wijst verweerder op de zijn inziens ongerijmde verklaring van eiseres dat zij haar familie over haar bekering heeft ingelicht terwijl ze nog in de asielprocedure zat, en dat zij haar vriendin [A] bij terugkeer heeft geadviseerd om de bekering zoveel mogelijk te verzwijgen.

Ten slotte heeft verweerder ter zitting betoogd dat de verklaring die eiseres in het aanvullend nader gehoor heeft afgelegd weliswaar niet in het besluit is genoemd, maar dat deze wel is meegewogen, in die zin dat ook daaruit niet blijkt van een diepgeworteld bekeringsproces.

6.2 De rechtbank oordeelt als volgt. Ter onderbouwing van haar gestelde bekering heeft eiseres een authentiek doop¬certificaat van de Perzische kerk Kores te Apeldoorn overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 24 april 2011 in deze kerk is gedoopt. Tevens heeft eiseres een foto van de doopdienst overgelegd waarop zij als aanwezige is afgebeeld.

In het aanvullend nader gehoor van 31 oktober 2011 heeft eiseres verklaard over de wijze waarop haar geloofsover¬tuiging zich heeft ontwikkeld in een periode van vier maan¬den. De eerste keer dat zij met het christendom in aanraking kwam, was via een vriendin in Ter Apel. Later leerde eiseres een Iraans gezin in Heerlen kennen dat thuisdiensten organi¬seerde. Eiseres is zich in het christen¬dom is gaan verdiepen middels Bijbelstudie en omgang met christenen. Pas in april 2011 voelde eiseres zich zover om te worden gedoopt.

Verder heeft eiseres verklaard over de redenen waarom zij is bekeerd tot het chris¬tendom. Zo verklaart eiseres op pagina 3 en 4 van het aanvullend nader gehoor dat zij van huis uit niet godsdienstig was, maar dat zij geen aantrekkingskracht in de islam kon vinden vanwege de moeilijke voorschriften en de strenge straffen die op overtreding ervan staan. Ook heeft eiseres uitgebreid en specifiek aangegeven wat (voor haar) de kern van het christe¬lijk geloof vormt en welk verhaal uit de Bijbel haar het meest aanspreekt. Eiseres heeft daar¬naast vragen kunnen beantwoorden over de betekenis van Pasen, over welke discipel Jezus heeft verraden en wat het eerste boek van het Oude Testament is.

6.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door de verklaringen van eiseres in het aanvullend nader gehoor niet kenbaar in de afweging te betrekken, zijn stand¬punt dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is, onvoldoende voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.3 omtrent het toetsingskader heeft overwogen, had verweerder kenbaar dienen aan te geven welke bewijswaarde hij aan de in het aanvullend gehoor afgelegde verklaringen omtrent het bekeringsproces en de kennis van het christendom toekent en waarom deze niet opwegen tegen de onderdelen van het relaas die hij aan eiseres tegenwerpt.

6.4 Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond.

7.1 Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat ook indien sprake is van een oprechte bekering, van eiseres mag worden verlangd dat zij zich in Iran terughoudend opstelt qua geloofsbelijdenis. Artikel 9 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strekt namelijk niet ertoe bescherming te bieden omdat men in het land van herkomst zijn godsdienst niet op gelijke wijze kan uitoefenen als in de verdragsstaat. Verweerder verwijst daarbij naar het beleid van paragraaf C24/12.2.2 van de Vc 2000 en naar de Afdelingsuitspraken van 4 oktober 2010 (200902318/1/V2) en 19 januari 2011 (201007538/1/V2).

7.2 De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te volgen in zijn subsidiaire stand¬punt, voor zover verweerder daarmee heeft willen betogen tot instandlating van de rechtsgevolgen. Uit het dossier blijkt immers niet dat op dit punt nader onderzoek is verricht, bijvoorbeeld door eiseres te horen, mede bezien in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 september 2012 in het arrest Duitsland tegen Y en Z (gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, LJN BX7395).

8.1 De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inacht¬neming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

8.2 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).

8.3 Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechts¬bijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012.