Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-12-2008, BG6264, 09/650032-07 (eindvonnis)

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-12-2008, BG6264, 09/650032-07 (eindvonnis)

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 december 2008
Datum publicatie
9 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG6264
Formele relaties
Zaaknummer
09/650032-07 (eindvonnis)

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte is naar een feest gegaan in partycentrum Event Plaza en is betrokken geraakt bij een vechtpartij en heeft op het moment dat een man die verder niets met het conflict te maken had, cateringmedewerker op het feest, maar de situatie wilde sussen, een vuurwapen uit zijn zak gehaald en gericht op deze man geschoten. Het slachtoffer is als gevolg van het schot van verdachte overleden. Verdachte heeft geen andere verklaring voor zijn gedrag gegeven dan dat hij dacht dat hij door de man werd aangevallen. De rechtbank stelt vast dat verdachte geen maat kan houden bij de oplossing van een ruzie en merkt de daad van verdachte aan als een van volstrekt zinloos geweld. Deze zaak illustreert waarom tegen verboden wapenbezit krachtig moet worden opgetreden. Wapenbezit brengt het risico van wapengebruik mee en dat risico heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek.

Zie ook tussenvonnis LJN BC2220

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/650032-07

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1982,

adres: [adres],

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland" te Alphen aan den Rijn.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 juli 2007, 8 oktober 2007 en 4 januari 2008 en, na tussenvonnis van 18 januari 2008, ter terechtzitting van 25 maart 2008, 16 juni 2008, 9 september 2008 en 25 november 2008.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.B. Mos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G. Szegedi, advocaat te Rotterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.

Ter terechtzitting van 4 januari 2008 heeft [A] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Hij op of omstreeks 9 april 2007 te Rijswijk (Zuid-Holland) opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar en/of in (de richting) van) de hals en/of nek en/of keel, althans het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Art 289 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

Hij op of omstreeks 9 april 2007 te Rijswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar en/of in (de richting) van) de hals en/of nek en/of keel, althans het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Art 289 Wetboek van Strafrecht

Art 45 lid I Wetboek van Strafrecht

meer subsidiair indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

Hij op of omstreeks 9 april 2007 te Rijswijk (Zuid-Holland), aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotverwonding door de hals met als gevolg een hoge dwarslaesie), heeft toegebracht, door opzettelijk met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar e/of in de richting van die [slachtoffer] af te vuren, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;

Art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Art 302 lid 2 Wetboek van Strafecht

3. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. Het bewijs

4.1 Vaststaande feiten

De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden(1):

In de nacht van 8 op 9 april 2007 vond in partycentrum Event Plaza in Rijswijk een Hindoestaans feest plaats. Verdachte was op dat feest aanwezig. Bij het uitgaan van het feest, rond 4:30 uur, bevond zich op het parkeerterrein voor de ingang van het partycentrum een grote mensenmassa.(2) Verdachte raakte daar betrokken bij een vechtpartij. Op een gegeven moment zijn er twee pistoolschoten gevallen en werd [slachtoffer] door een kogel geraakt. Getuigen zagen kort daarvoor een jongeman, van Hindoestaanse afkomst, met een horizontaal gestreepte trui en het haar in een staartje, met een pistool in zijn hand dat hij richtte op het slachtoffer.(3)

Rond het tijdstip waarop de schoten vielen, kwam een motoragent ter plaatse. De motoragent werd bij de ingang van het parkeerterrein van Event Plaza door meerdere mensen gewezen op de vechtpartij nabij de ingang van het partycentrum en hem werd verteld dat er zojuist een man was neergeschoten. Een onbekend gebleven man wees daarbij een jongeman die hem tegemoet kwam lopen aan als dader. Deze jongeman was verdachte. De motoragent sprak verdachte aan, die zijn zakken binnenstebuiten keerde en zijn shirt omhoog deed. Om er zeker van te zijn dat hij geen vuurwapen droeg, fouilleerde de motoragent verdachte. Hij trof geen vuurwapen aan.(4)

Vervolgens begaf de motoragent zich naar de neergeschoten man, [slachtoffer] voornoemd. Hij constateerde dat de man zwaar gewond was en riep een ambulance op. [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis met zeer ernstig letsel aan het ruggenmerg, ter hoogte van de hals, tengevolge van een kogel. Dit letsel heeft er toe geleid dat [slachtoffer] een week later, op 16 april 2007, is overleden.(5)

In de buurt van het slachtoffer werd de motoragent aangesproken door drie personen (getuigen [1], [2] en [3]). Zij vertelden hem dat zij getuige waren geweest van de schietpartij en dat de dader van de schietpartij een jongeman was van Hindoestaanse afkomst, 1.80 m lang, mager postuur met strak achterover gekamd lang haar dat met een elastiek in een staartje was gebonden. Hij droeg een blauwe broek en een shirt met horizontale bruine en beige strepen. Terwijl de motoragent de gegevens van deze getuigen noteerde, hoorde hij de getuigen zeggen dat zij de vermoedelijke schutter langs de Lange Kleiweg zagen staan. De motoragent is hierop direct richting de Lange Kleiweg gelopen en zag daar een jongeman staan die exact aan het door de getuigen opgegeven signalement voldeed. De motoragent herkende deze man als de man die hij kort tevoren had gefouilleerd, te weten verdachte. Verdachte is daarop aangehouden.(6) Verdachte voldeed inderdaad aan het signalement van de getuigen.(7)

De technische recherche is op 9 april 2007 omstreeks 5:40 uur 's ochtends een onderzoek gestart. Het vuurwapen waarmee het fatale schot werd gelost troffen zij niet aan, niet op het terrein voor het partycentrum en ook niet bij verdachte. Op het terrein vonden zij wel twee hulzen, één in de directe nabijheid van de plaats waar het slachtoffer was neergeschoten en één in een plantenbak verderop.(8) Bij sectie werd uit het hoofd van het slachtoffer een kogel verwijderd. Onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de beide hulzen afkomstig zijn van patronen kaliber 6,35 mm Browning, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een omgebouwd gas-/alarmpistool van het merk Tanfoglio. Dit is een pistool van geringe omvang dat makkelijk in de hand past en dan moeilijk te zien kan zijn.(9) De kogel is zeer waarschijnlijk van het kaliber 6.35 mm Browning. De systeemsporen in de kogel passen bij de loop van een omgebouwd gas-alarmpistool.(10) De rechtbank leidt hieruit af - evenals de officier van justitie - dat de nabij het slachtoffer aangetroffen huls behoort bij de in zijn hoofd aangetroffen kogel.

De politie heeft omstreeks 7:00 uur "schiethanden" bij verdachte afgenomen en nadien tevens zijn trui en broek onderzocht op schietresten. Het schiethandenonderzoek leverde geen directe relatie op tussen een schietincident en de verdachte.(11) Volgens het NFI hoeft het ontbreken van een aantoonbare relatie tussen de verdachte en een schietproces niet te betekenen dat de verdachte niet betrokken is geweest bij een schietproces. Het gebruikte wapen kan bijvoorbeeld in combinatie met de munitie weinig tot geen schotresten afzetten op de handen van de verdachte en de schotresten kunnen door normaal gebruik van de handen verdwenen zijn. Er zijn vele factoren die invloed kunnen hebben op het wel of niet achterblijven van schotresten op de handen.(12) Op de trui van verdachte zijn geen schotresten aangetroffen. Uit onderzoek aan de broek van verdachte zijn sporen aangetroffen die kunnen wijzen op het dragen van een met schotresten besmet voorwerp (zoals bijvoorbeeld een vuurwapen) in de rechterzak en/of broeksband van de broek.(13)

Er waren op de bewuste avond op het feest in het partycentrum meerdere personen die een vest droegen, zoals verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding. Geen van de getuigen heeft ten tijde van het schietincident meer dan één persoon gezien die een soortgelijk vest droeg én lang haar had. Verdachte zelf heeft op het parkeerterrein niemand met een geel/bruin streepjesvest en een staart gezien.(14)

4.2. Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte degene is geweest die op 9 april 2007 op het parkeerterrein voor het partycentrum Event Plaza op korte afstand met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten. Het bewijs laat zich uitsplitsen in drie delen: a) het forensisch-technische bewijs en b) het getuigenbewijs (zoals o.m. hierboven onder 4.1. weergegeven) en voorts c) de bekennende verklaring van verdachte van 10 april 2007 (zie hierna). Uit de diverse getuigenverklaringen moet worden afgeleid dat een Hindoestaanse jongen met lang haar in een staart en met een bruin/wit gestreepte trui het dodelijke schot heeft gelost. Geen van de getuigen heeft een verklaring afgelegd die erop zou kunnen duiden dat er nog iemand anders dan verdachte met een soortgelijk signalement ter plaatse is geweest en dat is ook niet uit andere onderzoekshandelingen naar voren gekomen. Bovendien spreken de getuigen over een klein wapen of een wapen dat zij eigenlijk niet of niet goed kunnen zien. Dit past bij de constatering van het NFI dat de schutter waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt van een Tanfoglio - een wapen dat makkelijk in de hand past en moeilijk te zien kan zijn. Er is op zich genoeg wettig en overtuigend bewijs in het dossier aan te wijzen dat moet leiden tot de veroordeling van verdachte zónder dat gebruik wordt gemaakt van de bekennende verklaring van verdachte. Deze bekennende verklaring van 10 april 2007 is echter rechtmatig verkregen en betrouwbaar voor wat betreft de inhoud, zodat deze ook als bewijsmiddel moet worden aangemerkt. De inhoud van de verklaring past bij de getuigenverklaringen en de andere bevindingen. Niets wijst er op dat verdachte op 10 april 2007 niet de waarheid heeft gesproken.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastgelegde feit heeft begaan, in die zin, dat verdachte wordt vrijgesproken van moord maar dat bewezen wordt verklaard doodslag.

4.3. De proceshouding van verdachte en het standpunt van de verdediging

De verdachte heeft in het derde politieverhoor, op 10 april 2007, bekend. Nadien heeft hij zich tegenover de politie en de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting van 4 januari 2008 heeft verdachte opnieuw een inhoudelijke verklaring afgelegd over hetgeen in de nacht van 8 op 9 april 2007 is voorgevallen en is hij op zijn bekennende verklaring teruggekomen. Hij heeft toen het tenlastegelegde ontkend. Hij heeft eveneens ontkend ter zitting van 25 november 2008.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het wettig en overtuigend bewijs zou ontbreken. De raadman heeft erop gewezen dat er geen foslo-confrontatie is gehouden en verdachte daarom niet als dader is aangewezen. Ook is er geen belastend forensisch bewijs. Verdachte is zeer kort na de schietpartij gefouilleerd door een politieman, waarbij geen wapen is aangetroffen. Verdachte had geen kruit op zijn handen en is zo kort na de schietpartij aangehouden dat hij geen gelegenheid had om bijv. zijn handen te wassen en zich op die manier van evt. schietresten te ontdoen. Het kan goed zijn dat de minieme schotrestdeeltjes die bij verdachte zijn aangetroffen, door de motoragent zijn overgedragen tijdens de fouillering. Er zijn op het feest in Event Plaza meerdere personen aanwezig geweest die aan hetzelfde signalement voldoen als verdachte. De dader kan dus goed een ander dan verdachte zijn geweest. Verdachte kan de dader ook niet zijn geweest omdat er in Event Plaza detectiepoortjes zijn en het niet aannemelijk is dat hij met een wapen in zijn schoen langs de detectiepoortjes is gekomen. Uit de videobeelden van het derde verhoor blijkt dat verdachte geen verstand heeft van wapens en "maar wat zit te verklaren". Verdachte is voorafgaand aan het verhoor onder druk gezet en geïntimideerd. Hij stond voor een "filosofisch probleem": aan de ene kant stond hij op het punt om vader te worden, aan de andere kant dacht hij dat het slachtoffer - die ten tijde van zijn bekennende verklaring nog in leven was - wel zou verklaren dat hij niet degene was geweest die hem had neergeschoten. Door te bekennen, dacht hij "van de zaak af te zijn en naar huis te kunnen". Verdachte is door de politie gevoed met informatie en zodoende tot een bekentenis gekomen.

4.4. De beoordeling van de tenlastelegging

Wie heeft er geschoten?

Zoals hierboven is vastgesteld, is [slachtoffer] overleden als gevolg van een kogelschot. De vraag waar het in deze zaak om draait, is of het verdachte is geweest die het dodelijk schot heeft gelost. Deze vraag moet op grond van de inhoud van de voorhanden bewijsmiddelen positief worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.

Verdachte is op 9 april 2007 om 5:08 uur aangehouden. Om 11:42 uur is het eerste verhoor afgenomen (opgenomen op voice-recorder en later woord voor woord uitgewerkt). Om 15:33 uur diezelfde dag is verdachte een tweede maal gehoord (dit verhoor is eveneens opgenomen en woord voor woord uitgewerkt). Tijdens die verhoren heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 8 op 9 april 2007 op een feest in partycentrum Event Plaza te Rijswijk was en dat hij daar betrokken raakte bij een ruzie van een vriend van hem, [B]. Verdachte heeft ontkend iets met een schietpartij van te doen hebben gehad; hij heeft ook verklaard geen schoten te hebben gehoord. Na het tweede verhoor heeft verdachte bijstand gekregen van een advocaat (een ander dan de huidige).

Op 10 april 2007 om 16:00 uur is verdachte voor de derde maal gehoord, ditmaal in een studio.(15) Dat verhoor is op dvd opgenomen en de rechtbank heeft de beelden van diverse gedeelten van dat verhoor ter zitting van 4 januari 2008 bekeken. Verdachte geeft in het begin van het verhoor aan dat hij zelf heeft gevraagd om het verhoor en dat hij niet wist of dit de verhoorders al duidelijk was. Een van de verhoorders antwoordt daarop: "we hadden van je advocaat begrepen dat je iets wezenlijks had te vertellen". Verdachte zegt hierop: "ja... zoals jullie natuurlijk eigenlijk al wisten en verwachten heb ik natuurlijk wel de trekker overgehaald. Precies ook wat je zei, ga maar goed erover nadenken...Mijn advocaat vroeg ook eerlijk van eh... weet je, is het wel iets waar je mee kan leven om.... En nee, dat is het niet. Kort gezegd dus eigenlijk gewoon, ik heb het wel gedaan. Het is precies het gat dat jullie missen." En: "Ik moest op één of andere manier proberen natuurlijk eronder uit te komen. Maar toch... hoe langer ik uiteindelijk stil zit en denk. ... Je wordt gewoon in een hoekje geschoven om na te denken". Vervolgens heeft verdachte van begin tot eind verteld wat hij zich van die avond kon herinneren; hij heeft verklaard dat hij [B] probeerde weg te halen bij de vechtpartij, dat er op dat moment een man was die de situatie probeerde te sussen, dat er sprake van een misverstand moet zijn geweest omdat de man kennelijk dacht dat verdachte [B] aanviel en hem - verdachte - daarop is aangevallen. Vervolgens heeft verdachte het pistool uit zijn broekzak gepakt en op de man geschoten. Hij zag de man vallen en is weggelopen, richting de motoragent.(16)

Verdachte is op 17 april 2007 opnieuw in de verhoorstudio gehoord. In dat verhoor geeft hij aan dat hij "wel wil meewerken, maar niet op dit moment", dat "als het aan mij lag had ik gewoon een heel normaal gesprek met jullie gehad", maar dat hij zich op advies van zijn advocaat - de huidige - op zijn zwijgrecht beroept.(17) Pas ter zitting van 4 januari 2008 heeft verdachte opnieuw een inhoudelijke verklaring afgelegd. Verdachte heeft toen verklaard dat hij op 9 april 2007 inderdaad op een Hindoestaans feest in Event Plaza te Rijswijk was en dat hij aan het einde van het feest buiten heeft geprobeerd om een ruzie, waarbij zijn vriend [B] betrokken was, te beëindigen. Verdachte heeft verklaard op een gegeven moment van de vechtpartij te zijn weggelopen; hij heeft ontkend iets met de schietpartij te maken te hebben gehad en hij heeft ook geen schoten gehoord.(18) Geconfronteerd met (de camerabeelden van) zijn verklaring van 10 april 2007 heeft verdachte aangegeven dat hij vóór het verhoor onder druk was gezet, dat hij het "hele verhaal verzonnen had" en de emoties had "gespeeld". Ter zitting van 25 november 2008 is verdachte op die laatste verklaring teruggekomen in die zin dat hij de emoties die hij tijdens het verhoor van 10 april 2007 toonde nu "levensecht" noemde; de emoties waren echt omdat hij "zich realiseerde wat hij ging verliezen", daarbij - zo heeft de rechtbank begrepen - doelend op zijn vriendin en jonge kind, aldus verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat de bekennende verklaring van verdachte rechtmatig is verkregen. De rechtbank heeft kennis genomen van de woord voor woord uitgetypte verslagen van de eerste vier verhoren van verdachte. Voorts heeft zij, zoals gezegd, ter zitting beelden bekeken van het verhoor van 10 april 2007, waarin verdachte de bekennende verklaring heeft afgelegd. Uit de verhoorverslagen en de beelden, en ook overigens, is niet gebleken van ontoelaatbare druk die de politie op de verdachte zou hebben uitgeoefend teneinde een bekennende verklaring van hem te verkrijgen, zoals door de raadsman is gesteld doch niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Integendeel, uit de start van het derde verhoor blijkt dat dit verhoor op initiatief van verdachte - kennelijk mede na overleg met zijn toenmalige raadsman - plaatsvond en dat verdachte zonder enige aansporing van de kant van de politie 'van wal steekt'.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de bekennende verklaring van verdachte juist en betrouwbaar is.

In dit verband is allereerst van belang dat op grond van de woordelijk uitgewerkte verslagen van de eerste twee verhoren kan worden vastgesteld dat er geen sprake is geweest van "voeding" door de politie van verdachte met daderinformatie, zoals de raadsman heeft betoogd (eveneens zonder daarvoor concrete voorbeelden te geven). Uit die verslagen blijkt dat het hoofdzakelijk verdachte is geweest die in de eerste twee verhoren aan het woord is geweest en dat de verbalisanten af en toe teruggrijpen op informatie die verdachte eerder in het verhoor zelf heeft prijsgegeven, doch dat zij niet zelf tactische informatie hebben weggegeven. De stelling van verdachte en zijn raadsman dat de politie hem in de voorafgaande verhoren heeft gevoed met daderinformatie, welke informatie hij vervolgens bij het derde verhoor aan de politie heeft 'teruggegeven', wordt dan ook verworpen.

Voorts stelt de rechtbank vast dat de bekennende verklaring van verdachte steun vindt in de inhoud van de overige bewijsmiddelen, met name de verklaringen van de diverse ooggetuigen en de bevindingen van het NFI.

Getuige [1] heeft verklaard dat hij het slachtoffer tegen een Hindoestaanse man met lang haar in een halve staart met een beige met bruin gestreepte trui of vest aan, heeft horen zeggen dat hij rustig aan moest doen. Deze getuige zag de man ineens met een pistool in zijn hand, dat hij met gestrekte arm in de richting van het slachtoffer hield. De afstand tussen de man en het slachtoffer was op dat moment ongeveer een halve meter tot een meter en [1] stond ongeveer 3 meter van hen vandaan. Hij zag dat het pistool op het bovenlichaam was gericht. Vervolgens hoorde hij een knal, zag een vonk bij het pistool en zag het slachtoffer achterover vallen.(19)

Ook getuige [3] heeft verklaard dat hij zag dat het slachtoffer een Hindoestaanse man wilde kalmeren. Ook deze getuige geeft een signalement van de man en noemt een trui met horizontale strepen, bruin en licht beige en zwart haar in een staartje. De man was verder ca. 1.80-1.85m lang en had een mager postuur. De getuige hoorde een klap en zag, van een afstand van ca. 2-3 meter, dat de Hindoestaanse man het slachtoffer neerschoot met een klein zwartkleurig vuurwapen. Hij zag de man samen met een ander persoon versneld weglopen. (20)

[getuige 4] heeft verklaard dat op een gegeven moment "pang" hoorde, zich omdraaide en zag dat een man met een trui met wat horizontaal gestreept beige met wit, een terugschok kreeg. De man had lang haar dat hij in een staart droeg. Hij stond op ongeveer 12 meter van de groep en heeft niet gezien of de persoon een pistool had. Hij heeft de man aangewezen aan de politie.(21)

[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat twee jongens werden tegengehouden door het slachtoffer. Eén van de jongens hield iets in zijn rechterhand vast, had zwart haar dat strak achterover was gekamd en hij droeg een beige bruin gestreept vest. Hij richtte met zijn hand op borst/hoofd hoogte van het slachtoffer. Hij hoorde een knal en zag het slachtoffer achterover vallen. Hij zag de man vervolgens weglopen. De getuige heeft verklaard de vermoedelijke schutter aan de politie te hebben aangewezen, die hem heeft meegenomen.(22)

Ook andere getuigen hebben verklaard over een Hindoestaanse man met wit/beige gestreepte trui en haar in een staart, die zou hebben geschoten.(23)

Genoemde getuigen hebben de schutter van dichtbij gezien en van hem een specifiek en bruikbaar signalement gegeven. Verdachte was ter plaatse aanwezig en voldeed precies aan dit signalement. De getuigen [1], [3] en [2] hebben verdachte direct na het schietincident, bij de plaats delict, aangewezen aan de politie als de dader. Gesteld noch gebleken is dat de waarnemingen van de genoemde personen, die zij direct na het schietincident aan de politie hebben kenbaar gemaakt, niet juist zijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat deze personen een motief zouden hebben om verdachte - die zij niet kennen - vals te beschuldigen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er voorafgaand of tijdens de schietpartij een persoon op het terrein voor het partycentrum aanwezig was die aan hetzelfde signalement voldeed.

Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij een klein wapen had (hetgeen past bij de bevindingen van het NFI en de getuigenverklaringen) en heeft hij aangegeven dat het slachtoffer dicht in zijn buurt was op het moment van het afvuren van het vuurwapen (hetgeen ook past bij de bevindingen van het NFI en de getuigenverklaringen). Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen na het schieten in zijn rechterbroekzak heeft gestopt, hetgeen overeenkomt met de bevindingen van het NFI. Ook heeft hij een verklaring gegeven voor het feit dat bij de fouillering door de motoragent niets werd aangetroffen; hij heeft die handeling beschreven als geen echte fouillering maar zegt dat hij "gepad" is, waarmee hij kennelijk bedoelt dat de agent met zijn handen vluchtig zijn kleding heeft bevoeld.

Verder is met betrekking tot de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte van belang dat de rechtbank ter zitting van 4 januari 2008 de beelden van het verhoor van 10 april 2007 heeft bekeken en heeft vastgesteld dat verdachte, zonder enige aansporing van de politie, van 'begin tot eind' vertelt wat er op de bewuste avond is voorgevallen, dat hij op diverse momenten zeer emotioneel is en uitdrukkelijk zijn spijt betuigt over hetgeen hij zegt te hebben gedaan. Verdachte verklaarde: "Ik zeg, het spijt me zo erg! ... Zomaar heb ik het gedaan! Wie ben ik om een ... leven af te nemen van iemand. Ik had het moeten weten. Ik weet ...zelf .. zou moeten kijken wat ik doe. Ik denk dan dat ik het recht heb om een leven te nemen omdat ik een leven kan maken."

De emoties die verdachte tijdens het verhoor heeft getoond komen de rechtbank oprecht voor en dragen derhalve bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verklaring op waarheid berust. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de uitleg die verdachte ter zitting van 4 januari 2008 en 25 november 2008 aan die emoties heeft gegeven, niet alleen omdat verdachte wisselend heeft verklaard over de achtergrond van die emoties maar ook omdat zij die (diverse) uitleg niet geloofwaardig acht.

De rechtbank is zich ervan bewust dat de verklaring van verdachte geen antwoord geeft op (bijvoorbeeld) de vraag waar het wapen is gebleven, dat immers na de zoekactie, ondanks de aanwijzingen van verdachte op 10 april 2007, niet is aangetroffen. Niet valt uit te sluiten dat een ander of anderen het wapen inmiddels onder zich heeft of hebben. In ieder geval vormen deze opengebleven vragen geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring in zijn geheel te twijfelen.

De verklaring van verdachte wordt derhalve tot bewijs van het tenlastegelegde gebezigd.

Opzet op de dood van [slachtoffer]?

Uit onder meer de verklaring van getuige [1] volgt dat verdachte zijn vuurwapen heeft gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer] en van zeer geringe afstand op [slachtoffer] heeft geschoten(24); volgens verdachte stond [slachtoffer] "op hem" toen hij schoot.(25) Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer].

Voorbedachte raad?

Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat die gelegenheid in de onderhavige zaak heeft bestaan, kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Echter, de rechtbank acht - evenals de officier van justitie - aannemelijk dat verdachte pas op het allerlaatste moment in een opwelling heeft besloten een schot te lossen. De rechtbank acht het bestanddeel voorbedachte raad daarom niet bewezen.

Conclusie

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde (doodslag) kan worden gevonden in de bekennende verklaring van verdachte, in combinatie met de bevindingen van het NFI en de verklaringen die de getuigen [1], [3], [2] en [getuige 4] tegenover de politie en bij de rechter-commissaris hebben afgelegd.

4.5. De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte op 9 april 2007 te Rijswijk (Zuid-Holland) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een kogel op en naar en in (de richting van) de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

5. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6. De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 januari 2008 bevolen dat verdachte, op de voet van artikel 317 Sv, ter observatie werd opgenomen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Psycholoog J.M. Oudejans en psychiater Th. Rinne van het NIFP hebben naar aanleiding van die observatie op

5 september 2008 een pro justitia rapport omtrent verdachte uitgebracht. Volgens de deskundigen is bij verdachte geen sprake van psychiatrische pathologie in engere zin. Wel is sprake van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistisch-afhankelijke, antisociale en paranoïde trekken, op basis van vroege emotionele en pedagogische verwaarlozing. Volgens de deskundigen heeft verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is hij, als gevolg van de genoemde problematiek, in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Verdachte wordt terzake van het hem tenlastegelegde, indien bewezen, in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.

De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en de conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. Verdachte is aldus strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7. De straf

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en heeft geen (subsidiair) standpunt ingenomen ten aanzien van een eventuele strafoplegging.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag.

Deze zaak illustreert waarom tegen verboden wapenbezit krachtig moet worden opgetreden. Wapenbezit brengt het risico van wapengebruik mee en dat risico heeft zich in deze zaak verwezenlijkt. Verdachte is naar een feest gegaan in partycentrum Event Plaza en heeft - afgaande op zijn eigen verklaring - een wapen meegenomen omdat hij dat "altijd doet" als hij naar Den Haag gaat; hij zou Hagenezen niet vertrouwen. Verdachte is betrokken geraakt bij een vechtpartij en heeft op het moment dat een man die verder niets met het conflict te maken had - slachtoffer [slachtoffer], cateringmedewerker op het feest - maar de situatie wilde sussen, een vuurwapen uit zijn zak gehaald en gericht op deze man geschoten. Verdachte heeft geen andere verklaring voor zijn gedrag gegeven dan dat hij dacht dat hij door de man werd aangevallen. De rechtbank stelt vast dat verdachte geen maat kan houden bij de oplossing van een ruzie en merkt de daad van verdachte aan als een van volstrekt zinloos geweld.

[slachtoffer] is als gevolg van het schot van verdachte overleden. Verdachte heeft door zijn handelwijze blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor het leven van anderen. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de ouders en de broer, onzegbaar en onherstelbaar veel leed berokkend, getuige onder meer de slachtofferverklaring die ter zitting is uitgesproken.

Het schietincident vond plaats rond sluitingstijd van een druk bezochte uitgaansgelegenheid. Bezoekers van dergelijke gelegenheden, alwaar zij voor plezier en ontspanning naar toe gaan, moeten gevrijwaard blijven van een bedreigende en risicovolle situatie zoals die zich door toedoen van verdachte heeft voorgedaan. De aanblik van de schietpartij en de gevolgen zijn voor de aanwezigen zeer angstwekkend en schokkend geweest.

Feiten als de onderhavige schokken ook ernstig de samenleving als geheel en dragen bij aan algemene gevoelens van onveiligheid.

De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk flagrant geweldsdelict niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf.

Verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 april 2007, eerder veroordeeld wegens geweldsmisdrijven; in 1999 is hem een PIJ-maatregel opgelegd naar aanleiding van een groot aantal straatroven (welke maatregel op 24 maart 2001 is beëindigd); in 2002 en 2005 heeft de politierechter verdachte veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens geweldsdelicten.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen de hiervoor vastgestelde mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum zijn van oordeel dat, nu er slechts sprake is van een beperkt verband tussen verdachte's pathologie en het tenlastegelegde, er vanuit gedragskundig oogpunt geen gefundeerde uitspraak kan worden gedaan over de kans op herhaling van vergelijkbare strafbare feiten. Verdachte moet in belangrijke mate in staat worden geacht om ondanks zijn verhoogde stressgevoeligheid strafbare feiten zoals ten laste gelegd te voorkomen. Hieruit vloeit voort dat er geen gronden zijn om een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen, aldus de deskundigen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken die straffen die in het recente verleden in soortelijke zaken aan anderen zijn opgelegd.

Gelet op het voorgaande, met name de ernst van het bewezenverklaarde feit - onder meer tot uitdrukking komend in het op doodslag gestelde strafmaximum - en de persoon van de verdachte, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

8. De vordering van de benadeelde partij [A]

8.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] (ad € 6.839,--) met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich over de vordering van de benadeelde partij niet uitgelaten nu hij uitsluitend vrijspraak heeft bepleit.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

De vader van het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding terzake van a) reiskosten, b) algemene kosten, c) inkomensderving,

d) notariskosten, e) uitvaartkosten en f) kosten van kaarten/postzegels ten behoeve van de uitvaart.

De rechtbank merkt de vordering terzake van de uitvaartkosten (incl. de kosten van kaarten en/postzegels) aan als een vordering ex artikel 6:108 lid 2 BW. De benadeelde partij kan zich terzake van deze vordering voegen in het strafproces op grond van artikel 51a lid 2 Sv. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering deugdelijk is onderbouwd. De vordering - die ook qua hoogte onbetwist is gebleven - zal worden toegewezen tot een bedrag van

€ 4.693,00.

De mogelijkheid tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel kent de wet voor een voeging ex artikel 51a lid 2 Sv niet. Dat betekent dat de maatregel niet kan worden opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij, die de kosten van lijkbezorging heeft gedragen als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW (zie gerechtshof 's-Gravenhage, 4-2-2008, LJN BC3394).

Voor het overige betreft de vordering geen vordering als bedoeld in artikel 51a lid 2 Sv. De vordering betreft evenmin rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51a lid 1 Sv. Van rechtstreekse schade is, op grond van de wetsgeschiedenis, slechts sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De schade die de benadeelde partij heeft gevorderd heeft hij niet geleden door een delict waarvan híj zelf rechtstreeks het slachtoffer was en dat zich tegen hém richtte (vgl. HR 10-6-1997, LJN ZD0752).

De benadeelde partij zal derhalve voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9. De vordering van de benadeelde partij [C]

9.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [C] (ad € 1.116,42) met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

9.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich over de vordering van de benadeelde partij niet uitgelaten nu hij uitsluitend vrijspraak heeft bepleit.

9.3. Het oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij, broer van het slachtoffer, heeft a) 'transportkosten' gevorderd (ten bedrage van € 516,42) en b) inschrijfkosten van een race waaraan hij niet heeft kunnen deelnemen (de internationale Transalp, ten bedrage van € 600). Door het overlijden en alles wat dat met zich bracht, heeft hij moeten afzien van deelname aan de reis.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet ziet op rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51a lid 1 Sv. Van rechtstreekse schade is, blijkens de wetsgeschiedenis, slechts sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De schade die de benadeelde partij heeft gevorderd heeft hij niet geleden door een delict waarvan hij zelf rechtstreeks het slachtoffer was en dat zich tegen hem richtte (vgl. HR 10-6-1997, LJN ZD0752).

De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10. De inbeslaggenomen goederen

10.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de blijkens de beslaglijst onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 (2 stuks munitie) zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de voorwerpen genummerd 2 t/m 5 zullen worden teruggegeven aan verdachte.

10.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen opmerkingen terzake gemaakt.

10.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

De overige voorwerpen kunnen worden teruggeven aan de verdachte.

11. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12. De beslissing

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair, impliciet primair, tenlastegelegde feit (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

doodslag

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

in verzekering gesteld op: 9 april 2007,

in voorlopige hechtenis gesteld op: 12 april 2007,

wijst de vordering van de benadeelde partij [A] toe tot een bedrag van € 4.693,00 en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;

verklaart de benadeelde partij [C] niet-ontvankelijk in zijn vordering;

verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 genummerd voorwerpen;

gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 2 t/m 5 genummerde voorwerpen.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. Poustochkine, voorzitter,

Bockwinkel en Lips, rechters,

in tegenwoordigheid van Coskun, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2008.

(1) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreft dit de pagina's van de doorgenummerde processen-verbaal startend met nummers LJN PL1561/2007/9163/ (blz. 1 - 535).

(2) Zie voor een luchtfoto van het terrein: Pv blz. 159.

(3) Pv blz. 111, getuige [getuige 4]; blz. 115/116, getuige [1]; blz. 117/118, getuige [3]; blz. 121/122, getuige [2]; blz. 124/125, getuige [5]; blz. 127/128, getuige [6].

Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 20 augustus 2007, processen-verbaal van verhoor van [3], [1], [2] bij de rechter-commissaris d.d. 11 december 2007. Niet al deze getuigen hebben het pistool gezien.

(4) Pv blz. 22-23, proces-verbaal van aanhouding en blz. 150/151 p-v van bevindingen van [7].

(5) Pv blz. 325, verslag betreffende een niet natuurlijke dood; blz. 361, voorlopig sectierapport van de arts- patholoog dr. R. Visser van het NFI, d.d. 18 april 2007; het definitieve sectierapport van 11 december 2007 (los stuk).

(6) Zie noot 4.

(7) Zie noot 4 en voorts: Pv blz. 176, verklaring verdachte; blz. 336/337, proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming; bijlage bij proces-verbaal technisch onderzoek, blz. 42 (foto van vest verdachte).

(8) Bijlage bij proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 86.

(9) Ter terechtzitting van 4 januari 2008 heeft de officier van justitie aan de rechtbank een pistool Tanfoglio getoond en heeft de rechtbank zich kunnen overtuigen van de geringe omvang van een dergelijk pistool.

(10) Pv blz. 415 en volgende, rapport munitieonderzoek van het NFI, d.d. 19 juli 2007.

(11) Bijlage bij proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 70; rapport schotrestenonderzoek NFI d.d. 7 juni 2007.

(12) Vakbijlage Schotrestenonderzoek van het NFI, versie 2, juni 2002, gevoegd als bijlage bij het aanvullend rapport van ing. S.B.C.G. Chang van het NFI d.d. 5 december 2007.

(13) Bijlage bij proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 68, rapport schotrestenonderzoek van het NFI d.d. 7 juni 2007.

(14) Verklaring verdachte ter zitting van 4 januari 2008.

(15) Pv blz. 276-302.

(16) Pv blz. 276, 279, 283.

(17) Pv blz. 320-323 en blz. 363-378 (woordelijk uitgewerkt), m.n. blz. 365, 373, 377.

(18) Proces-verbaal van de zitting van 4 januari 2008.

(19) Pv blz. 115 en 116 en RC-verklaring. De getuige verklaart bij de RC dat hij het pistool zelf niet heeft gezien, omdat het heel klein was, maar dat hij uit de beweging van verdachte en de wijze waarop hij het voorwerp vasthad, afleidde dat het om een pistool ging.

(20) Pv blz. 117 en RC-verklaring;

(21) Pv blz. 111 en RC-verklaring;

(22) Pv blz. 122 en RC-verklaring. De getuige spreekt bij de politie overeen klein pistool, maar zegt bij de RC gezegd dat hij het pistool zelf niet heeft gezien, maar wel dacht dat hij een pistool vasthield omdat de man was geraakt door een kogel.

(23) Getuige [5], pv blz. 125/126 en getuige [6], pv blz. 127/128.

(24) Zie noot 3.

(25) Pv blz. 284, verklaring verdachte.