Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-10-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:4662 BO1970, 22-006692-08

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-10-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:4662 BO1970, 22-006692-08

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 oktober 2010
Datum publicatie
29 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO1970
Formele relaties
Zaaknummer
22-006692-08

Inhoudsindicatie

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de bevindingen van het NFI inzake de op de kleding van de verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes voor het bewijs zijn gebezigd. Het hof bevestigt voor het overige, met aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep. 12 jaar gevangenisstraf voor doodslag.

Uitspraak

rolnummer 22-006692-08

parketnummer 09-650032-07

datum uitspraak 28 oktober 2010

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 december 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 oktober 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.

Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij, op of omstreeks 09 april 2007 te Rijswijk (Zuid-Holland), opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar en/of in (de richting van) de hals en/of nek en/of keel, althans het lichaam, van [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 09 april 2007 te Rijswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 09 april 2007 te Rijswijk (Zuid-Holland), aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotverwonding door de hals met als gevolg een hoge dwarslaesie), heeft toegebracht, door opzettelijk met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) op en/of naar en/of in de richting van die [slachtoffer] af te vuren, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het primair, impliciet primair, tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van [de benadeelde partij I] is toegewezen tot een bedrag van € 4.693,00; voor het overige is [de benadeelde partij I] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. De [benadeelde partij II] is in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Voorts zijn de inbeslaggenomen twee stuks munitie van het merk Browning onttrokken aan het verkeer. Tot slot is de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen kledingstukken en schoenen gelast.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

Ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdediging betoogd dat de verdachte van het - in alle varianten – tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de – door de rechtbank voor het bewijs gebezigde – bekennende verklaring van de verdachte afgelegd tegenover de politie op 10 april 2007 om redenen als nader in de pleitnotitie omschreven onvoldoende betrouwbaar is en mitsdien van het bewijs dient te worden uitgesloten. Indien de bekennende verklaring van de verdachte als bewijsmiddel wordt uitgesloten, resteert er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het – in alle varianten – tenlastegelegde, aldus de raadsman.

Met betrekking tot de door de verdachte afgelegde bekennende verklaring merkt het hof op, dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet langer het verweer heeft gevoerd dat hij voorafgaand aan het verhoor, waarbij hij deze verklaring heeft afgelegd, onder druk is gezet en is geïntimideerd door de recherche. Hij stelt slechts nog, dat deze verklaring onjuist is geweest en niet de waarheid behelst en dat hij deze alleen heeft afgelegd om hem moverende redenen, zijn persoonlijke omstandigheden betreffende.

Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat de bekennende verklaring van de verdachte geloofwaardig is en dan ook kan worden gebruikt voor het bewijs.

Voor wat betreft de – in essentie – geloofwaardigheid en daarmee de bruikbaarheid van genoemde verklaring voor het bewijs onderschrijft het hof de overwegingen dienaangaande van de rechtbank (bestreden vonnis, pagina’s 7 (midden) tot en met 9).

Anders dan de rechtbank is het hof overigens van oordeel dat de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inzake de op de broek van de verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes niet direct de bekennende verklaring van de verdachte ondersteunen; zij zijn daarmee echter evenmin in strijd en staan derhalve aan gebruik voor het bewijs van de bekennende verklaring van de verdachte niet in de weg. Het hof acht die verklaring dan ook – net als de rechtbank – voor het bewijs bruikbaar voor zover de verklaring steun vindt in andere - van die verklaring onafhankelijke - bewijsmiddelen.

Het hof wijst er voorts op dat blijkens de verklaring van de ter terechtzitting van het hof gehoorde deskundige

ing. S.B.C.G. Chang en gelet op de vakbijlage Schotrestenonderzoek van het NFI (zie voetnoot 12 bij voormeld vonnis van de rechtbank) de omstandigheid dat geen relatie kan worden aangetoond tussen een verdachte en een schietproces niet betekent, dat deze verdachte niet betrokken kan zijn geweest bij een schietproces.

Het hof zal de bevindingen van het NFI met betrekking tot de schotrestdeeltjes niet voor het bewijs gebruiken en laat het bestreden vonnis op dit punt derhalve niet in stand.

Voor wat betreft hetgeen de raadsman overigens in hoger beroep – opnieuw – heeft aangevoerd sluit het hof zich aan bij hetgeen daaromtrent door de rechtbank in het bestreden vonnis is overwogen. Die overwegingen worden dan ook door het hof bekrachtigd.

Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het waarheidsgehalte van verdachtes bekennende verklaring voor het eerst heeft aangevoerd, doet evenmin af aan het oordeel van de rechtbank, dat de bekennende verklaring van de verdachte – in essentie – geloofwaardig is.

Immers geen van de door de verdediging aangevoerde (veronder)stellingen leidt tot de conclusie dat de verdachte het hem tenlastegelegde niet kan hebben gepleegd of dat dat – gelet op de bewijsmiddelen – zodanig onaannemelijk zou zijn dat verdachtes verklaring dat hij het dodelijke schot heeft gelost daardoor aan geloofwaardigheid zou inboeten.

Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis voor wat betreft het gebruik voor het bewijs van de bevindingen van het NFI aangaande de op de kleding van de verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes zal worden vernietigd en voor het overige zal worden bekrachtigd met aanvulling van gronden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de bevindingen van het NFI inzake de op de kleding van de verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes voor het bewijs zijn gebezigd.

Bevestigt voor het overige, met aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep.

Dit arrest is gewezen door mr. A.H. de Wild,

mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2010.