Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-03-2008, BD9494, AWB 07/16962

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-03-2008, BD9494, AWB 07/16962

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 maart 2008
Datum publicatie
7 augustus 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9494
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/16962

Inhoudsindicatie

Minderjarige vreemdeling / Afghaanse nationaliteit / Ten onrechte is art. 31 lid 2 Vw tegengeworpen

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 07 / 16962

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 maart 2008

in de zaak van:

[Eiser],

geboren op [juli 1991], van Afghaanse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde: mr. G.A. Warris, advocaat te Haarlem,

tegen:

de staatssecretaris van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. C. de Jongh, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te

’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Eiser heeft op 18 september 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 22 maart 2007 afgewezen. Bij dat besluit is eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling verleend. Eiser heeft tegen het besluit, voor zover dat ziet op de afwijzing van zijn asielaanvraag, op 19 april 2007 beroep ingesteld.

1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Bij brief van 1 november 2007 heeft de gemachtigde van eiser laten weten dat hij noch eiser ter zitting zullen verschijnen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.

2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.

2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.

2.4 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.

2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Tadjieken en is moslim. Eisers beide ouders zijn tijdens de oorlog bij een raketaanval om het leven gekomen. Eiser was toen zes of zeven jaar oud. Een buurman zorgde voor eiser tot hij ongeveer tien jaar oud was. Zij vertelden hem op een dag dat ze hem niet langer konden verzorgen, omdat ze weg zouden gaan. Daarna verbleef eiser in het beschadigde ouderlijk huis en bleef hij naar school gaan. Eiser verdiende wat bij door de verkoop van snoep en limonade. Enkele dagen nadat eiser op zichzelf ging wonen kwamen er drie of vier mannen zijn huis binnen. Zij wilden hem meenemen. Eiser schreeuwde heel hard om hulp. De mannen zijn daarna weggegaan. Eiser ging na enkele dagen weer naar school. Op een gegeven moment kwam hij in de ochtend weer de mannen tegen die hem eerder wilden meenemen. Zij hebben hem in de auto geduwd en hem meegenomen. Eiser verloor het bewustzijn. Toen hij bijkwam waren zijn handen op zijn rug gebonden. Eiser vroeg wat de mannen van hem wilden. Hij kreeg te horen dat hij stil moest zijn. Inmiddels was de auto in een woestijn met bergen aangekomen. Eiser vroeg of de mannen zijn handen los konden maken, zodat hij zijn behoefte kon doen. Eiser werd door één persoon die hem bij de hand hield begeleid. Eiser schopte deze man en wist zo te ontsnappen. Hij rende tot hij bij ruïnes aankwam, waar hij zich wist te verstoppen. De mannen hebben eiser gezocht, maar niet gevonden. Na enige tijd verliet eiser zijn schuilplaats en kon hij op de laadbak van een vrachtwagen klimmen. Bij een stad is eiser uitgestapt. Bij een bushalte heeft hij een bus genomen in de richting van zijn woonplaats. Eiser heeft de rest van de weg gelopen. Eiser verschool zich in zijn huis voor een aantal dagen. Toen hij zijn huis eindelijk verliet om brood te halen, kwam hij zijn vroegere buurman tegen. Aan hem heeft eiser verteld wat hem was overkomen. De buurman heeft daarop het huis en de grond van eiser aan een reisagent kunnen geven, in ruil voor diens hulp aan eiser om Afghanistan te verlaten.

2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Het ontbreken van identiteitsdocumenten wordt niet aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft echter verwijtbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn reisroute. Hij heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute, nu hij zijn reis niet heeft onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsdocument of andere reisbewijzen. Daarnaast heeft eiser geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen afgelegd omtrent zijn reis. Van het relaas van eiser gaat geen positieve overtuigingskracht uit, nu hij vage en summiere verklaringen heeft afgelegd en er ongerijmde wendingen voorkomen in zijn relaas. Er kan geen geloof worden gehecht aan het relaas van eiser. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het gestelde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, Vw. Hetgeen eiser in zijn zienswijze van 19 maart 2007 naar voren heeft gebracht, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu deze zienswijze niet afwijkt van de zienswijze van 26 januari 2006, waarop in het voornemen van 22 februari 2007 reeds is ingegaan. Aan eiser wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ met ingang van 18 september 2005, geldig tot 18 september 2006, onder gelijktijdige verlenging tot 18 september 2007.

2.7 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de in de zienswijze aangevoerde argumenten. Verweerder spreekt van toerekenbare ongedocumenteerdheid en baseert het gehanteerde toetsingskader hier op. Eiser doet een beroep op de invoering van een categoriaal beschermingsbeleid, gelet op de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, zoals deze onder meer blijkt uit het ambtsbericht van de ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 april 2007. Verweerder staakt alle pogingen tot uitzetting naar Afghanistan en ontslaat om die reden Afghanen uit vreemdelingenbewaring. Dit wijst er op dat verweerder van mening is dat Afghanen niet naar hun land van herkomst kunnen worden teruggestuurd. Handhaving van het bestreden besluit zou daarom ook onzorgvuldig zijn. Het besluit is kennelijk onvoldoende en onzorgvuldig gemotiveerd.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.8 Eiser kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat verweerder niet is ingegaan op de in de zienswijze naar voren gebrachte argumenten. Verweerder heeft terecht betoogd dat wat eiser in zijn zienswijze van 19 maart 2007 naar voren heeft gebracht niet afwijkt van de inhoud van de zienswijze van 26 januari 2006. Hierop is verweerder in het in het bestreden besluit herhaalde en ingelaste voornemen van 22 februari 2007 ingegaan.

2.9 Voorts begrijpt de rechtbank het beroep van eiser aldus dat hij stelt dat verweer ten onrechte het ontbreken van (reis) documenten heeft tegengeworpen en daarom van een onjuist toetsingskader is uitgegaan. Hierover wordt het volgende overwogen.

2.10 Verweerder heeft in C14/3 (voorheen genummerd: C1/3.2) Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 (voorheen genummerd: C1/3.2.3) Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:

Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.

2.11 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Bij de beoordeling hiervan betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden.

2.12 In hoofdstuk C4/3.6.3 Vc is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Zodra is vastgesteld dat op één of meer elementen op grond waarvan de beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt documenten ontbreken, wordt onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de betreffende asielzoeker is toe te rekenen. In het kader van deze beoordeling worden steeds de volgende vragen beantwoord:

a. zijn de verklaringen omtrent het betreffende element en het ontbreken van de betreffende documenten consistent en geloofwaardig?

b. komen de verklaringen overeen met hetgeen overigens bekend is?

Is het antwoord op één van deze vragen ‘nee’, dan is het aannemelijk dat het ontbreken van deze documenten aan de asielzoeker is toe te rekenen. Hierbij gelden de volgende aandachtspunten.

Indien de asielzoeker verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent geldt het volgende. Het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De asielzoeker vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de asielzoeker om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.

Het is in beginsel niet geloofwaardig dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen. Zowel bij een reis over land als een reis per vliegtuig is het onaannemelijk dat een asielzoeker niets aan indicatief bewijs in diens bezit heeft. Zelfs buitenlands geld of suikerzakjes van een luchtvaartmaatschappij en dergelijke kunnen als indicatie dienen. In dit verband is relevant dat men bij een reis per vliegtuig vrijwel altijd in het bezit is van een (al dan niet vals of vervalst) officieel reisdocument moet zijn geweest. Na een reis per vliegtuig naar de EU moet in ieder geval het vluchtnummer kunnen worden vastgesteld, op grond van het vliegticket of de instapkaart. In het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.

2.13 Eiser heeft tijdens zijn eerste gehoor verklaard dat hij met behulp van een reisagent naar Nederland is gereisd. Hij heeft niet zelf de reis geregeld. Zijn buurman, die gedurende enige tijd voor eiser heeft gezorgd, heeft de reisagent geregeld en in ruil voor de reis van eiser grond van eiser aan hem gegeven. Eiser heeft verklaard dat hij niet weet wat de buurman heeft geregeld, maar dat hij de hand van eiser in de hand van de reisagent plaatste en dat eiser mee moest. De vliegtickets zijn bij de reisagent gebleven (pagina zes, rapport van eerste gehoor).

2.14 In een geval als het onderhavige kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgehouden aan de algemene beleidsregel dat het aan de vreemdeling is toe te rekenen indien hij zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan. Blijkens het beleid gaat het hier immers om een uitgangspunt, hetgeen inhoudt dat, in voorkomende gevallen, van deze regel kan worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in het onderhavige geval niet van het uitgangspunt behoeft te worden afgeweken. Hierbij is van belang dat eiser ten tijde van zijn reis 13 of 14 jaar was. Het is naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet onaannemelijk te achten dat een persoon van dergelijk jonge leeftijd, voor wie de reis door een derde is geregeld, zodanig afhankelijk is van de reisagent dat niet van hem kan worden verlangd dat hij de reisagent om afgifte van de gebruikte reisdocumenten vraagt. Daarnaast is evenmin onaannemelijk te achten dat zo iemand, die blijkens zijn verklaringen niet betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor zijn reis, geen verdere verklaringen over eventueel gebruikte documenten heeft kunnen afleggen en zich met documenten, die hij blijkens zijn verklaringen niet tijdens de reis in bezit heeft gehad, meldt bij de autoriteiten van Nederland. Hierbij is van belang dat eiser door de reisagent vanaf de luchthaven naar een plaats daarbuiten is gebracht en aldaar is achtergelaten.

2.15 Verweerder heeft eiser niet zonder meer kunnen tegenwerpen dat hij onvoldoende coherente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn reisroute. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.

2.16 Over zijn reis heeft eiser verklaard dat hij per vliegtuig Afghanistan heeft verlaten, vanaf een vliegveld op ongeveer drie kwartier rijden vanaf het huis van eiser. Eiser heeft een tussenlanding gemaakt op een hem onbekende luchthaven. Na drie uur is hij verder gereisd. Eiser weet niet met welke luchtvaartmaatschappij hij is gereisd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in redelijkheid van eiser mogen verwachten dat hij de naam van het vliegveld in Afghanistan weet, gezien de, door verweerder niet ongeloofwaardig geachte, omstandigheden waaronder eiser geleefd heeft in een door gewapende conflicten geteisterd land. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet verwacht worden van een minderjarige in de leeftijd van eiser, die zijn vertrouwde omgeving verlaat, dat hij de naam van de luchthaven van tussenlanding kan noemen. Voorts, zo blijkt uit het verslag van eerste gehoor, is eiser slechts de naam gevraagd van de vliegtuigmaatschappij waarmee hij gevlogen is en zijn hem verder niet de gebruikelijke vragen gesteld ter vaststelling van die maatschappij, zoals vragen over de kleur van het vliegtuig of de stoelen ervan, dan wel de kleur van de uniformen van het personeel. Hiermee is eiser de gelegenheid onthouden om over de reisroute verifieerbare gegevens te verschaffen en daarmee blijk te geven van zijn wil tot medewerking aan vaststelling van die route.

2.17 Verder merkt de rechtbank op dat eiser tijdens het eerste gehoor ten onrechte is geconfronteerd met een door de gehoormedewerker geconstateerde (vermeende) tegenstrijdigheid. Zo zou eiser eerst verklaard hebben dat op de luchthaven van aankomst veel vliegtuigen waren, terwijl hij direct daarna verklaarde dat er niet zoveel vliegtuigen waren. Blijkens bedoelde passage van het eerste gehoor heeft eiser op de vraag hoe de luchthaven er uit zag verklaard dat er veel gebouwen waren en vliegtuigen. Op de vraag of er veel vliegtuigen waren, antwoordt eiser vervolgens dat er niet veel waren (pagina zeven, rapport van eerste gehoor). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het eerste gehoor, gelet hierop, niet op zodanig zorgvuldige wijze plaatsgevonden, dat op basis daarvan zonder meer geconcludeerd kan worden dat eiser onvoldoende coherente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn reisroute. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

2.18 Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, in het bestreden besluit ten onrechte de toetsingsmaatstaf als neergelegd in C14/3.3 Vc gehanteerd. Het besluit komt hierom voor vernietiging in aanmerking. De overige aangevoerde gronden behoeven geen nadere bespreking.

2.19 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.

2.20 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.

2.21 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op €322,- te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 26 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.

afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.