Home

Rechtbank Rotterdam, 14-03-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2002, ROT 17/5601

Rechtbank Rotterdam, 14-03-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2002, ROT 17/5601

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
14 maart 2018
Datum publicatie
17 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:2002
Zaaknummer
ROT 17/5601

Inhoudsindicatie

Woonkostentoeslag. Verhuisplicht.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 17/5601

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Bel.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2017 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2017 afgewezen.

Bij besluit van 11 mei 2017 (primair besluit II) heeft verweerder de ingebrekestelling van eiseres afgewezen onder de overweging dat deze prematuur is.

Bij besluit van 8 augustus 2017 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen primair besluit I ongegrond verklaard.

Bij besluit van 9 augustus 2017 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt bijstand. Bij besluit van 9 juni 2015 is aan eiseres voor de periode 17 juli 2013 tot 31 december 2015 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toegekend. In dat besluit is aan eiseres op grond van artikel 55 van de Participatiewet (Pw) een verhuisplicht opgelegd. Twee aanvragen voor een woonkostentoeslag voor het jaar 2016 zijn afgewezen. In de daartegen gerichte beroepsprocedures heeft de rechtbank op 10 mei 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3502 en op 5 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9545 uitspraak gedaan en beide beroepen ongegrond verklaard.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om goedkopere woonruimte te vinden, terwijl zij zich al geruime tijd in een uiterst nijpende financiële situatie bevindt. Daarnaast heeft eiseres in oktober 2016 twee executoriale verkopen van haar woning weten te voorkomen, terwijl zij in die periode geen woonkostentoeslag ontving. Het is verweerder niet bekend hoe eiseres deze executieverkopen heeft weten te voorkomen. Gelet op alle feiten en omstandigheden heeft eiseres onvoldoende voldaan aan de bij haar situatie behorende inspanningsverplichting die haar bij besluit van 9 juni 2015 is opgelegd. Dit betekent dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), de woonkosten van eiseres niet aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt artikel 35, eerste lid, van de Pw geen ruimte biedt voor de beoordeling en sanctionering van verwijtbaar gedrag. Het niet nakomen van een verhuisplicht is namelijk een maatregelwaardige gedraging en dient ook in dat verband te worden beoordeeld. Subsidiair stelt eiseres dat de motivering van de afwijzing van haar aanvraag niet eerder bekend is gemaakt dan bij het bestreden besluit. Verweerder heeft volgens eiseres geweigerd de onderzoeksbevindingen aan het dossier toe te voegen. Er heeft in bezwaar geen volledige heroverweging plaatsgevonden. De eerder aan eiseres opgelegde verhuisverplichting is volgens eiseres niet op enig rechtsgevolg gericht. De afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag is volgens eiseres in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Sociaal Handvest.

4.1.

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

4.2.

Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

5.1.

De bij besluit van 9 juni 2015 aan eiseres opgelegde verhuisplicht staat in rechte vast. Niet in geschil is dat eiseres niet aan die plicht heeft voldaan. Gelet op vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1277 en de uitspraak van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:692) kunnen onder deze omstandigheden de woonkosten van eiseres voor zover die niet uit haar reguliere inkomen kunnen worden voldaan niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. Dat verweerder aan eiseres ook een maatregel had kunnen opleggen voor het niet nakomen van de verhuisplicht, betekent niet dat de woonkosten wel als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan hadden moeten worden aangemerkt. Maar ook als verweerder wel een maatregel aan eiseres zou hebben opgelegd zou verweerder tot een gelijkluidende afwijzing van de woonkostentoeslag hebben kunnen besluiten. Anders dan eiseres veronderstelt, hebben noch een maatregel noch een afwijzing van een aanvraag om woonkostentoeslag een bestraffend karakter zodat in dat geval geen sprake zou zijn geweest van dubbele bestraffing. Het standpunt van eiseres dat verweerder een buitenwettelijke toepassingsvoorwaarde heeft gecreëerd is onjuist nu verweerder de afwijzing heeft gebaseerd op het criterium van artikel 35 van de Pw.

5.2.

De beroepsgrond dat verweerder de motivering voor de afwijzing van de aanvraag niet eerder dan bij het bestreden besluit heeft kenbaar gemaakt, mist feitelijke grondslag. Het primaire besluit bevat naar wel degelijk een motivering voor de afwijzing nu daarin staat dat de aanvraag wordt afgewezen, omdat de woonkosten niet meer kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarbij is door verweerder tevens verwezen naar een eerder besluit van 25 oktober 2016 waarin is aangegeven dat eiseres niet heeft voldaan aan de verhuisplicht, die met het verstrekken van de woonkostentoeslag op 9 juni 2015 is opgelegd.

5.3.

De beroepsgrond dat verweerder heeft geweigerd de onderzoeksbevindingen aan het dossier toe te voegen, slaagt evenmin nu eiseres niet duidelijk heeft gemaakt welke stukken verweerder heeft geweigerd aan het dossier toe te voegen.

5.4.

De beroepsgrond dat er geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden, heeft eiseres evenmin nader onderbouwd. Het primaire besluit is op basis van het bezwaar van eiseres beoordeeld door de Adviescommissie bezwaarschriften die een advies heeft uitgebracht dat vervolgens integraal is opgenomen in het bestreden besluit. Eiseres is tevens door deze adviescommissie gehoord op haar bezwaarschrift. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat er geen volledige heroverweging zou hebben plaatsgevonden.

5.5.

De beroepsgrond dat het weigeren van de woonkostentoeslag in strijd is met de Grondwet, het EVRM en het Europees Sociaal Handvest slaagt evenmin. Anders dan eiseres veronderstelt, bevatten de Grondwet en de genoemde verdragen geen onbeperkt en onvoorwaardelijk recht op bijstand voor te hoge woonkosten.

6. De beroepsgrond dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ingebrekestelling prematuur was, slaagt niet. Niet in geschil is dat de beslistermijn is aangevangen op 14 februari 2017. Uit de brief van 14 maart 2017 (ontvangstbevestiging) van verweerder blijkt dat de behandeling van het ingediende bezwaar van 9 maart 2017 door verweerder is overgedragen aan de Commissie voor de bezwaarschriften met het verzoek advies uit brengen. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedraagt de beslistermijn in het geval van overdracht aan de Commissie voor de bezwaarschriften geen zes maar twaalf weken. Dit betekent dat de beslistermijn in beginsel is geëindigd op

9 mei 2017. Zelfs afgezien van de opschortingen van de beslistermijn die hebben plaatsgevonden in verband met op verzoek van de gemachtigde van eiseres verleend uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de op 2 mei 2017 door verweerder ontvangen ingebrekestelling prematuur was omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Verweerder heeft het verzoek om een dwangsom toe te kennen bij niet tijdig beslissen, terecht afgewezen.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Goedhart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel