Home

Rechtbank Rotterdam, 13-10-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:7659, ROT 14/8044

Rechtbank Rotterdam, 13-10-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:7659, ROT 14/8044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
13 oktober 2016
Datum publicatie
13 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:7659
Zaaknummer
ROT 14/8044

Inhoudsindicatie

ACM heeft in een eerste zaak bestuurlijke boetes opgelegd aan onderneming A en onderneming B wegens overtreding van artikel 6 Mw in de periode van 21 juli 2009 tot 1 maart 2011 en in een tweede zaak aan onderneming B wegens overtreding van artikel 6 Mw in de periode van 18 december 2007 tot 27 augustus 2010. In onderhavige zaak is een bestuurlijke boete opgelegd aan eiser, feitelijk leidinggevende van onderneming B. De rechtbank heeft de beroepen van de ondernemingen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten tot boeteoplegging aan beide ondernemingen herroepen. Nu de boetes, opgelegd aan onderneming B geen stand houden kan ook het bestreden en het primaire besluit tegen eiser geen stand houden. Ingeval de aan de rechtspersoon opgelegde boete niet in stand kan blijven omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de afbakening van de geografische markt, kan voor dezelfde gedraging ook geen boete worden opgelegd aan natuurlijke personen als feitelijk leidinggevenden binnen die rechtspersoon. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 14/8044

gemachtigde: mr. drs. M.G.A.M. Custers,

en

gemachtigden: mr. W.J.L. Verheul en mr. J.M. Strijker-Reintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2012 heeft ACM aan [onderneming 1] , [onderneming 2] , [onderneming 3] , [onderneming 4] , [onderneming 5] , [onderneming 6] (tezamen: [onderneming A] ) en aan de [onderneming B] bestuurlijke boetes opgelegd wegens overtreding van artikel 6, eerste lid van de Mededingingswet (Mw) van respectievelijk

€ 643.000,- en € 3.741.000,- [zaak naam 1]

Bij besluit van eveneens 20 november 2012 heeft ACM aan [onderneming B] een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 6, eerste lid van de Mw van € 4.564.000,- [zaak naam 2] .

Bij besluit van eveneens 20 november 2012 (primair besluit) heeft ACM aan eiser wegens het feitelijk leidinggeven aan deze overtredingen, een bestuurlijke boete opgelegd van

€ 120.000,-.

Bij besluiten van 6 oktober 2014 heeft ACM de bezwaren van [onderneming A] en [onderneming B] tegen de aan hen gerichte boetebesluiten van 20 november 2012 deels gegrond verklaard en de opgelegde boetes verlaagd tot een bedrag van € 628.000,- voor [onderneming A] en voor [onderneming B] tot een bedrag van

€ 3.726.000,- in de [zaak naam 1] en € 4.018.000,- in de [zaak naam 2] .

Bij besluit van 6 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft ACM de bezwaren van eiser deels gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen onder aanpassing en aanvulling van de motivering zoals in dit besluit aangegeven, en de boete vastgesteld op € 76.000,-.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

ACM heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 23 maart 2015 heeft ACM de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. ACM heeft ten aanzien van (gedeelten van) stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter medegedeeld dat uitsluitend hij daarvan kennis zal mogen nemen en verzocht met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.

In deze zaak en in de zaken met zaaknummers ROT 14/8039, 14/8040, 14/8041, 14/8042, 14/8043 en 14/8045 heeft de rechtbank op 18 januari 2016 een regiezitting gehouden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.L. Verheul en mr. A.S.M.L. Prompers.

Eiser en ACM hebben nadere stukken ingediend.

Bij beslissing van 13 mei 2016 heeft de rechter-commissaris ten aanzien van de stukken waarvoor ACM heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Awb, de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht, met uitzondering van een aantal in de beslissing opgesomde stukken. Van een aantal in de beslissing opgesomde stukken heeft nog geen of geen volledige beoordeling kunnen plaatsvinden. ACM wordt verzocht om uiterlijk 24 mei 2016 over deze stukken opheldering te verschaffen.

Bij brief van 24 mei 2016 heeft ACM een reactie ingezonden. Bij brief van 25 mei 2016 heeft ACM de stukken ingezonden waarvan de rechter-commissaris had beslist dat geen gewichtige redenen aanwezig zijn om beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten. Bij beslissing van 27 mei 2016 heeft de rechter-commissaris van de stukken die nog ter beoordeling stonden en die in de beslissing zijn opgesomd beslist dat de beperking van de kennisneming van die stukken gerechtvaardigd is.

Eiser heeft schriftelijk medegedeeld toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te geven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen, geregistreerd onder zaaknummers ROT 14/8039, 14/8040, 14/8041, 14/8042, 14/8043 en 14/8045. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank deze zaak van de overige zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1.1.

Op basis van na onderzoek door ACM opgestelde rapporten d.d. 28 april 2011 heeft ACM in de [zaak naam 1] bestuurlijke boetes opgelegd aan [onderneming A] en [onderneming B] wegens overtreding van artikel 6 van de Mw in de periode van 21 juli 2009 tot 1 maart 2011. Daarnaast heeft ACM in de [zaak naam 2] een bestuurlijke boete opgelegd aan [onderneming B] wegens overtreding van artikel 6 van de Mw in de periode van 18 december 2007 tot 27 augustus 2010.

1.2.

Eiser was in de genoemde periodes werkzaam bij [onderneming B] in de functie van algemeen directeur.

1.3.

Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is aan eiser eveneens een bestuurlijke boete opgelegd wegens het volgens ACM feitelijk leidinggeven aan de overtredingen.

1.4.

De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan op de beroepen van [onderneming A] en [onderneming B] in de zaken met zaaknummers ROT 14/8039, 14/8043 en 14/8042.

De rechtbank heeft in die zaken de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten tot boeteoplegging aan [onderneming A] en [onderneming B] herroepen.

Voor de overwegingen van de rechtbank wordt verwezen naar de betreffende uitspraken.

1.5.

Nu de boetes, opgelegd aan [onderneming B] , geen stand houden, kan ook het bestreden en het primaire besluit tegen eiser geen stand houden. Ingeval de aan de rechtspersoon opgelegde boete niet in stand kan blijven omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de afbakening van de geografische markt, kan voor dezelfde gedraging ook geen boete worden opgelegd aan natuurlijke personen als feitelijk leidinggevenden binnen die rechtspersoon.

1.6.

Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.

2. Ten aanzien van het verzoek van eiser om integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten overweegt de rechtbank het volgende.

2.1.

In de in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) neergelegde systematiek van vergoeding van kosten van rechtsbijstand geldt als uitgangspunt dat de hoogte van die vergoeding wordt bepaald op grond van het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, Bpb juncto de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire systeem. Op grond van het derde lid van artikel 2 van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van dit systeem van forfaitaire bedragen worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763, blz. 10) is de mogelijkheid tot afwijking bedoeld voor uitzonderlijke gevallen waarin strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken.

2.2.

Het verzoek tot integrale vergoeding van de proceskosten wijst de rechtbank af. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Bpb, die aanleiding geven tot een ruimere vergoeding dan de forfaitaire bedragen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

2.3.

De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiser stelt de rechtbank daarom vast op

€ 2.976,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting van 18 januari 2016 en 14 juni 2016 met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 2 (zeer zwaar).

3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat ACM aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

-

herroept het primaire besluit;

-

bepaalt dat ACM aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;

-

veroordeelt ACM in de proceskosten tot een bedrag van € 2.976,-, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en

mr. Y.E. de Muynck, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel