Rechtbank Rotterdam, 23-08-2012, BX5601, 10/741439-11; 10/732373-11 (eerder gevoegd met 10/652615-11)
Rechtbank Rotterdam, 23-08-2012, BX5601, 10/741439-11; 10/732373-11 (eerder gevoegd met 10/652615-11)
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2012
- Datum publicatie
- 23 augustus 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2012:BX5601
- Zaaknummer
- 10/741439-11; 10/732373-11 (eerder gevoegd met 10/652615-11)
Inhoudsindicatie
art 197 WvSr
Bewijsverweer: door implementatie van de Terugkeerrichtlijn bij wet van 15 december 2011 moet beslissing tot ongewenstverklaring worden gelijkgesteld met inreisverbod voor bepaalde duur van maximaal 5 jaar; beslissing tot ongewenstverklaring daterend van 4 augustus 2004 is hiermee van rechtswege geëxpireerd
Rechtbank verwerpt dit verweer. Daargelaten of ongewenstverklaring op grond van art 67.1 (0ud) Vw 2000 volledig gelijk gesteld dient te worden met inreisverbod, neemt de in artikel 66a Vw 2000 genoemde maximale periode van 5 jaar volgens het bepaalde in lid 4 van dat artikel eerst een aanvang op de datum dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Overigens is in de Terugkeerrichtlijn geen bepaling opgenomen waaruit volgt dat aan ongewenstverklaringen van voor inwerkingtreding richtlijn met terugwerkende kracht een dergelijke (maximale) termijn wordt toegevoegd.
Verweer feit niet strafbaar want Terugkeerrichtlijn had op 24 december 2010 geïmplementeerd moeten zijn en heeft vanaf die datum directe werking gekregen met als gevolg dat art. 197 WvSr onverbindend is geworden. (arrest Hof van justitie van de Europese Unie C-329/11 Zaak Achughbabian).
Rechtbank leidt uit overweging 50 van dat arrest af dat terugkeerrichtlijn zich niet in algemene zin verzet tegen strafbaar stelling van verblijf als ongewenst vreemdeling. Geen verweer dat de in genoemd arrest vermelde omstandigheden zich hier voor zouden doen. Algemeen verweer dat artikel 197 WvSr onverbindend is, verworpen.
Verdachte niet strafbaar gelet op psychische overmacht. Medische noodsituatie op korte termijn niet uit te sluiten bij achterwege blijven medische behandeling HIV infectie. In geboorteland Somalië zijn behandelmogelijkheden en medicatievoorziening vooralsnog niet gegarandeerd.
ISD maatregel voor illegalen sinds juli 2009 mogelijk.
verweer: ISD maatregel niet bedoeld om problemen vreemdelingenrecht op te lossen; komt neer op kale opsluiting en is niet gericht op re-integratie in maatschappij.
rechtbank overweegt: maatregel zal naast bescherming maatschappij tegen door verdachte veroorzaakte overlast - in casu mede ten doel moeten hebben dat verdachte zowel wordt voorbereid op een eventuele terugkeer naar zijn land van herkomst als op een terugkeer in de Nederlandse maatschappij voor het geval zijn inreisverbod alsnog wordt ingetrokken door de Minister dan wel de Minister geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot uitzetting.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/741439-11 en 10/732373-11 (eerder gevoegd met 10/652615-11)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/732662-10
Datum uitspraak: 23 augustus 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen,
raadsman mr. W.A. Venema, advocaat te Rijsbergen.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op deze terechtzitting en op de terechtzitting van 22 februari 2012 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de op de zitting van 9 augustus 2012 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Jong heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/741439-11 en de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/732373-11 en het feit ten laste gelegd onder parketnummer 10/652615-11;
- veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren, zonder aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en waarbij de rechtbank na één jaar na het onherroepelijk worden van de uitspraak door het Openbaar Ministerie wordt bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling zal worden afgewezen.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 (parketnummer 10/741439-11) ten laste gelegde feiten, de onder 1, 2 en 3 (parketnummer 10/732373-11) ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/652615-11 ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/741439-11
1.
hij op 21 november 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (winkel)pand, gelegen aan de Meent, heeft weggenomen drie fles(sen) wijn toebehorende aan [naam winkelpand], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het met kracht
- heen en weer zwaaien met zijn, verdachtes arm(en) en
- tegen de borst van die [naam slachtoffer] duwen en- tegen die [slachtoffer] aanlopen en
- de tas (met gestolen flessen wijn) uit de hand (van die [naam slachtoffer]) rukken en
- slaan op de (rechter)hand van die [naam slachtoffer];
2.
hij op 21 november 2011 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij Beschikking van De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004, voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
3.
hij op 16 november 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/ een (winkel)pand, gelegen aan het Stationsplein, heeft weggenomen twee stuk(ken) pizza en één tosti, toebehorende aan [naam winkelpand]
4.
hij op 22 september 2011 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven eigenaar/benadeelde, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door met een steen het slot van genoemde fiets kapot te slaan;
5.
hij op 22 september 2011 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij Beschikking van De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004, voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Parketnummer 10/732373-11
1.
hij op 29 juli 2011 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij Beschikking van De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004, voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
2.
hij op 16 mei 2011 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer], werkzaam als toezichthouder bij de RET (en in die hoedanigheid buitengewoon opsporingsambtenaar), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar heeft beledigd door
- in de richting van (het gezicht van) die [naam slachtoffer] te spugen en
- hem toe te voegen de woorden:"Vuile kankerkoelie",
3.
hij op 05 september 2011 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij Beschikking van De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004, voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Parketnummer 10/652615-11
hij op 01 oktober 2011 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij Beschikking van De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004, voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Nadere bewijsmotivering
De raadsman heeft met betrekking tot de vijf feiten die zien op het ongewenst vreemdeling zijn in Nederland vrijspraak bepleit. Als verweer heeft hij aangevoerd dat door de implementatie van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van Europa van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) in de nationale wetgeving (Wet van 15 december 2011, Staatsblad 2011, 663) de beslissing tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 lid 1 (oud) van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) moet worden gelijkgesteld met een inreisverbod op grond van het thans geldende artikel 66a van de Vw 2000. Een dergelijk inreisverbod kan, aldus de raadsman, slechts voor bepaalde duur worden gegeven met een maximum van vijf jaar. Nu de beslissing tot ongewenstverklaring van de verdachte dateert van 4 augustus 2004, is deze beslissing op 4 augustus 2009 van rechtswege geëxpireerd en is er geen rechtsgeldige beschikking meer.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande – nog daargelaten of dat juridisch juist is – dat een ongewenstverklaring op grond van artikel 67 lid 1 (oud) Vw 2000 (volledig) gelijk gesteld dient te worden met een inreisverbod (de ongewenstverklaring bestaat immers in de huidige wet nog steeds als zelfstandig begrip voor die gevallen waarin de bepalingen over het inreisverbod niet van toepassing zijn), stelt de rechtbank vast dat de in artikel 66a Vw 2000 genoemde maximale periode van vijf jaar volgens het bepaalde in lid 4 van dat artikel eerst een aanvang neemt op de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Uit de inhoud van het strafdossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte sinds 2004 Nederland daadwerkelijk zelf heeft verlaten, dan wel heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. De omstandigheid dat de Koninklijke Marechaussee in januari 2006 tevergeefs heeft getracht de verdachte in Dubai op een vlucht naar Mogadishu te zetten, brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet als vanzelfsprekend gevolg met zich mee dat de maximale periode van vijf jaar op dat moment een aanvang heeft genomen. De verdachte stond gedurende die reis immers nog steeds onder toezicht van de Koninklijke Marechaussee. Overigens zijn in de Terugkeerrichtlijn geen bepalingen opgenomen waaruit volgt dat aan ongewenstverklaringen, die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn tot stand zijn gekomen en die thans nog voortduren, met terugwerkende kracht een dergelijke termijn wordt toegevoegd. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte op de in de dagvaardingen genoemde data ongewenst vreemdeling was en dat hij op grond van een wettelijk voorschrift ongewenst vreemdeling is verklaard. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/741439-11
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Ten aanzien van feit 2:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
Ten aanzien van feit 3:
diefstal;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 5:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
Parketnummer 10/732373-11
Ten aanzien van feit 1:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
Ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van feit 3:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
Parketnummer 10/652615-11
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Namens de verdachte is aangevoerd dat er in het geval van feit 2 (parketnummer 10/732373-11) sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat de verdachte plotseling geboeid werd en tegen een hek werd geduwd.
Voor een geslaagd beroep op noodweer – en ook voor een beroep op noodweerexces – dient allereerst de vraag te worden beantwoord of aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was.
De verdachte bevond zich op 16 mei 2011 op het Stationsplein te Rotterdam, alwaar bij de toegang tot de metro een uitstapcontrole werd uitgevoerd door drie toezichthouders van de RET, die elk buitengewoon opsporingsambtenaar zijn. De verdachte werd door hen gecontroleerd, maar bleek niet in het bezit te zijn van een geldig vervoersbewijs of een identiteitsbewijs. Terwijl de buitengewoon opsporingsambtenaren bezig waren de opgegeven personalia te controleren, probeerde de verdachte weg te lopen en duwde daarbij een van de buitengewoon opsporingsambtenaren die voor hem stond. Vervolgens hebben de buitengewoon opsporingsambtenaren besloten de verdachte aan te houden. Hierbij hebben zij de verdachte tegen een hek aangeduwd. Zij hebben in de uitoefening van hun professie derhalve gepast geweld gebruikt ten einde de verdachte tegen te kunnen houden en vervolgens aan te kunnen houden. Er is dan ook geen sprake van een wederrechtelijke aanranding, zodat het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft zich namens de verdachte voorts op het standpunt gesteld dat de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010 geïmplementeerd had moeten zijn, hetgeen niet is gebeurd. Dit heeft volgens de verdediging ertoe geleid dat de Terugkeerrichtlijn vanaf die datum directe werking heeft gekregen met als gevolg dat artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onverbindend is geworden nu dat artikel niet met de Terugkeerrichtlijn valt te verenigen. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie C-329/11 (Achughbabian). Het ongewenst vreemdeling zijn in Nederland is dan ook niet strafbaar.
De officier van justitie heeft bestreden dat uit het voornoemd arrest zou volgen dat artikel 197 Sr onverbindend is.
Anders dan de raadsman leidt de rechtbank uit het arrest Achughbabian af dat de Terugkeerrichtlijn zich niet in algemene zin verzet tegen het strafbaar stellen van verblijf als ongewenst vreemdeling door een onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, zie hiertoe overweging 50 van dat arrest. Oplegging van een gevangenisstraf is immers onder bepaalde omstandigheden toegestaan. De raadsman heeft geen verweer gevoerd dat de in het arrest genoemde omstandigheden zich hier niet voordoen. De rechtbank verwerpt dan ook het algemene verweer dat artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht onverbindend is en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voornoemde feiten zijn dan ook strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Namens de verdachte is ter zake het onder 2 ten laste gelegde – subsidiair – een beroep gedaan op noodweerexces. Dit beroep wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van het noodweerverweer is overwogen.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 onder parketnummer 10/741439-11 en ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 10/732373-11 oordeelt de rechtbank dat de verdachte strafbaar is.
De raadsman heeft betoogd dat, ten aanzien van de artikel 197 Sr feiten, de verdachte in een situatie van overmacht verkeerde. De verdacht kan niet terug naar zijn geboorteland Somalië, omdat bij terugkeer schending van artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dreigt. Deze dreiging is gelegen in het feit dat de verdachte medische behandeling dient te krijgen aangezien hij onder meer besmet is met het HIV-virus en hij zonder uitgebreide medicatie zal overlijden. Een dergelijke medische behandeling kan in Somalië niet worden gegarandeerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er pas sprake kan zijn van een overmachtsituatie indien de verdachte zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt. Dit is naar de mening van de officier van justitie thans niet aan de orde.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij een beroep doet op psychische overmacht bij de verdachte. Om psychische overmacht te kunnen aannemen is, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, vereist dat op de dader een zodanige druk wordt uitgeoefend door omstandigheden die hem betreffen dat zijn wilsvrijheid is aangetast en dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevraagd weerstand te bieden aan de druk van die omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat uit de medische adviezen van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van 22 december 2011 en 28 februari 2012 blijkt dat de verdachte onder meer lijdt aan resistente mediastinale lymfkliertuberculose, HIV infectie, recidiverende luchtweginfecties en astma/COPD. De medicatie voor deze aandoeningen en de controles voor de HIV infectie zijn langdurig nodig. Voorts wordt in beide adviezen geconcludeerd dat een medische noodsituatie op korte termijn niet uit te sluiten valt bij achterwege blijven van de medische behandeling, vanwege het feit dat er behandeling van de HIV infectie nodig is. Zonder behandeling bestaat er een gerede kans dat er een levensgevaarlijke infectie optreedt. In Somalië, het geboorteland van de verdachte, zijn vooralsnog onvoldoende behandelmogelijkheden en de medicatievoorziening kan niet worden gegarandeerd, aldus de IND in zijn medische adviezen.
Gelet op de hier omschreven mogelijke medische gevolgen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank op dit moment voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dreigende schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM, indien hij zou worden uitgezet dan wel vrijwillig zou terugkeren naar zijn geboorteland. Hieruit volgt dat op de verdachte een zodanige druk wordt uitgeoefend door omstandigheden die hem betreffen dat zijn wilsvrijheid is aangetast.
Onder die omstandigheden kan van de verdachte — in redelijkheid bezien — niet worden gevergd dat hij het in artikel 197 Sr neergelegde strafrechtelijke verbod respecteert. Hij hoefde derhalve geen weerstand te bieden aan de druk voorvloeiend uit de angst dat de medische behandeling zal worden gestaakt met een levensbedreigende situatie voor de verdachte als gevolg bij het afreizen naar Somalië.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor wat betreft de feiten die zien op de ongewenstverklaring.
MOTIVERING MAATREGEL
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in 2011 binnen zeven maanden verscheidene delicten gepleegd waarvoor hij thans veroordeeld wordt. De verdachte heeft verschillende soorten goederen gestolen al dan niet vergezeld van geweld. Het gaat om wijn, etenswaren en een fiets. Daarnaast heeft een situatie, waarbij de verdachte niet in het bezit was van een geldig vervoersbewijs en hier op werd aangesproken, geresulteerd in het uitschelden en bespugen van een RET-controleur. Dit zijn hinderlijke feiten, die behalve schade en overlast bij de benadeelde, ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen in de samenleving.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie (LJN BW0968 en LJN BO4249), aangevoerd dat de ISD-maatregel niet bedoeld is om problematiek op het gebied van het vreemdelingenrecht op te lossen, dan wel een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid. Oplegging van de ISD-maatregel zou thans neerkomen op een kale opsluiting en zou niet tot doel hebben de re-integratie in de maatschappij.
De officier van justitie stelt dat het opleggen van de ISD-maatregel aan illegalen mogelijk is sinds juli 2009. De ISD-maatregel is in de eerste plaats gericht op het langdurig uit de maatschappij halen van mensen die overlast veroorzaken. Daarnaast is de ISD-maatregel voor illegalen vooral gericht op de voorbereiding op de terugkeer naar het land van herkomst.
De verdachte heeft zich met de bewezen verklaarde feiten schuldig gemaakt aan feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts is de verdachte blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 mei 2012 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten tenminste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De betreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie een bundel politiemutaties getoond en gesteld dat zich daarin een opsomming bevindt van vele overlastgevende incidenten, waarbij de verdachte betrokken is geweest. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De vele tot op heden aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd.
Omtrent de verdachte is op 27 januari 2012 door O. Stijger, reclasseringswerker bij BoumanGGZ, een rapport uitgebracht. Hieruit blijkt onder meer dat de verdachte in ernstige mate problemen heeft op de leefgebieden huisvesting en wonen, opleiding, inkomen en omgaan met geld, druggebruik, alcoholgebruik en denkpatronen, gedrag en vaardigheden.
Verdachte verkeert al jaren in een problematisch sociaal-maatschappelijke situatie waarin een stabiel inkomen, huisvesting en dagbesteding ontbreken. Voorts ontbreekt een ondersteunend sociaal netwerk en maakt zijn status als ongewenst vreemdeling dat er geen hulpverleningsmogelijkheden zijn. De verdachte is bekend met verslavingsproblematiek van drugs en alcohol, waarbij hij ontkent dat zijn middelengebruik een probleem vormt. Verder krijgt verdachte antipsychotische medicatie. Er zijn aanwijzingen dat verdachte agressief gedrag kan vertonen. Het risico op letselschade bij willekeurige personen is aanwezig. Het risico op recidive lijkt voornamelijk samen te hangen met de problematische sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte en zijn middelengebruik. Gelet op de ontkennende houding van de verdachte met betrekking tot de delicten kan de rapporteur geen adequate inschatting maken van het recidiverisico. Wel wordt ingeschat dat er een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden is.
De enige overgebleven optie voor de verdachte is, aldus de rapporteur, een eventuele ISD-maatregel die gericht zal zijn op zijn terugkeer naar het land van herkomst. De maatregel zal geheel intramuraal worden uitgevoerd. Bij oplegging van de ISD-maatregel wordt een tussentijdse toetsing van de maatregel aanbevolen.
Omtrent de verdachte is voorts op 26 december 2011 door F. Verstraeten, forensisch psychiater en T. de Gooijer, psychiater in opleiding, gerapporteerd. Uit dit rapport blijkt dat er diagnostisch aanwijzingen zijn voor cocaïne en cannabisafhankelijkheid. Mogelijk is er sprake van een psychotische stoornis, waarbij de huidige antipsychotische medicatie van verdachte de psychotische symptomen heeft doen verdwijnen. Er zijn voor een ISD-traject geen contra-indicaties aanwezig. De verdachte kan baat hebben bij een ISD-traject gezien zijn ineffectieve behandelingsvoorgeschiedenis met betrekking tot zijn verslavingsproblematiek.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
Gelet op de steeds weer door de verdachte veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de maatschappij voorop. De eerdere mislukte hulpverleningscontacten, zijn langdurige verslavingsproblematiek en de veiligheid van personen of goederen vereisen dat aan de verdachte de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren zal worden opgelegd. Deze maatregel heeft daarnaast tot doel de verdachte voor te bereiden op terugkeer naar zijn land van herkomst dan wel op terugkeer in de Nederlandse maatschappij indien zijn inreisverbod (alsnog) wordt ingetrokken of de Minister diens bevoegdheid ex artikel 63 lid 2 Vw 2000 niet zal gebruiken. Het verweer van de raadsman dat de maatregel neer zal komen op kale opsluiting van verdachte, wordt verworpen. Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregel zal aandacht moeten worden besteed aan hulpverlening en re-integratie van de verdachte, waarbij wordt opgemerkt dat een en ander uiteraard alleen kans van slagen kan hebben als verdachte daaraan meewerkt.
Omdat vooralsnog een concreet plan van aanpak daarvoor ontbreekt, acht de rechtbank het noodzakelijk dat na één jaar een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s Wetboek van Strafrecht plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen.
Het is van belang dat - indien nodig - de maximale termijn van de maatregel kan worden benut om te trachten de recidive van de verdachte een halt toe te roepen en zijn problematiek te behandelen. Daarom zal de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet op de duur van de maatregel in mindering worden gebracht.
Alles afwegend, wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 19 november 2010 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 4 december 2010.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Echter nu de rechtbank zal overgaan tot het opleggen van een ISD-maatregel wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 197, 266, 267, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten 2 en 5 onder parketnummer 10/741439-11, feiten 1 en 3 onder parketnummer 10/732373-11 en het feit onder parketnummer 10/652616-11 niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte strafbaar voor feiten 1, 3 en 4 onder parketnummer 10/741439-11 en voor feit 2 onder parketnummer 10/732373-11;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
bepaalt dat de rechtbank over één jaar na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het Openbaar Ministerie wordt bericht over de wenselijkheid of nood¬zakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 19 november 2010 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Van Baaren en Van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 augustus 2012.
Bijlage bij vonnis d.d. 23 augustus 2012 van [naam verdachte]:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/741439-11
1.
hij
op of omstreeks 21 november 2011 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (winkel)pand,
gelegen aan de Meent, heeft weggenomen drie fles(sen) wijn/drank, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkelpand], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het (met kracht)
- heen en weer zwaaien met zijn, verdachtes arm(en) en/of
- tegen de borst van die [naam slachtoffer] duwen en/of
- tegen die [naam slachtoffer] aanlopen en/of
- een/de tas (met gestolen flessen wijn) uit de hand(en) (van die [naam slachtoffer]) rukken
en/of trekken en/of
- slaan op de (rechter)hand van die [naam slachtoffer];
(artikelen 310 / 312 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer: 741439-11)
2.
hij op of omstreeks 21 november 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004,
voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
(artikel 197 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer: 741439-11)
3.
hij op of omstreeks 16 november 2011 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand,
gelegen aan het Stationsplein, heeft weggenomen twee stuk(ken) pizza en of één
tosti, althans één of meeer etenswaren, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [naam winkelpand], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer: 742864-11)
4.
hij op of omstreeks 22 september 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Sparta, type Scout), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend
gebleven eigenaar/benadeelde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben
verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik
heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming,
te weten door met een steen het slot van genoemde fiets kapot te slaan;
(artikel 310 jo 311 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer: 741357-11)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening weg te nemen een fiets (merk Sparta, type Scout), geheel of ten
dele toebehorende aan een tot op heden onbekende eigenaar/benaadelde, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang
tot die fiets te verschaffen en/of die/dat weg te nemen fiets onder zijn
bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door met
een steen het slot van genoemde fiets kapot te slaan, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 310 jo 311 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 22 september 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004,
voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
(artikel 197 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer: 741357-11)
Parketnummer 732373-11
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als
vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004,
voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Artikel 197 Wetboek van Strafrecht (parketnummer 732373-11)
2.
hij
op of omstreeks 16 mei 2011 te Rotterdam
opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer], werkzaam als toezichthouder bij de RET (en in die hoedanigheid buitengewoon opsporingsambtenaar), gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in het openbaar heeft beledigd door
- in de richting van (het gezicht van) die [naam slachtoffer] te spugen en/of
- hem toe te voegen de woorden:"Vuile kankerkoelie", althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
[art. 267 Sr](Parketnummer 742532-11)
3.
hij
op of omstreeks 05 september 2011
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van De
minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004,
voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Artikel 197 Wetboek van Strafrecht (parketnummer 662833-11)
Parketnummer 10/652615-11
hij op of omstreeks 01 oktober 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van De
minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, d.d. 04 augustus 2004,
voorzien van het nummer [nummer beschikking], tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Wetboek van Strafrecht 197 (pknr. 652615-11)