Home

Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO4249, P10/0250

Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO4249, P10/0250

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 november 2010
Datum publicatie
17 november 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BO4249
Zaaknummer
P10/0250

Inhoudsindicatie

P10/0250 -Inhoudsindicatie

Het hof is van oordeel dat een verdere voortzetting van de ISD-maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. Ten tijde van de oplegging van de ISD-maatregel was reeds bekend dat betrokkene ongewenst was verklaard. Ondanks dat in geval van een ongewenstverklaring vast beleid van justitie is om geen inhoudelijke invulling te geven aan de maatregel is de ISD opgelegd teneinde de maatschappij tegen betrokkene, die ondanks zijn ongewenstverklaring Nederland niet definitief verliet en strafbare feiten bleef plegen, te beschermen. Het hof is van oordeel dat de ISD-maatregel niet bedoeld is om problematiek op het gebied van het vreemdelingenrecht op te lossen, dan wel een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid. Daar komt bij dat teneinde het recidiverisico te beheersen/beperken begeleiding en een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer van betrokkene in de samenleving van belang is. Dit is echter door de in 2002 uitgesproken ongewenstverklaring van betrokkene niet mogelijk. Hierdoor ontbreekt elk perspectief op een snelle invulling van de maatregel, terwijl dit niet aan betrokkene te wijten is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

ISD P10/0250

Beslissing d.d. 9 november 2010

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

verblijvende in [naam inrichting].

Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2010, inhoudende dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.

Overwegingen:

Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en daar het tot een andere beslissing komt.

Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wetstekst en de wetsgeschiedenis gebruik te worden gemaakt van het volgende beslissingskader.

Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.

Naar het oordeel van het hof is de beoogde strekking van de maatregel - te weten beveiliging van de maatschappij- in dit geval nog van betekenis.

Op grond van de langdurige verslavingsgeschiedenis van betrokkene en het gegeven dat betrokkene in geval van terugkeer in de samenleving nog begeleid dient te worden bij het zoeken van geschikte huisvesting en dagbesteding acht het hof een kans op terugval van betrokkene in zijn eerdere (delict-)gedrag bij eerdere beëindiging van de maatregel aanwezig. Dat betrokkene bij beëindiging van de maatregel uitgezet zou kunnen worden naar Italië maakt dit niet anders. Aan het eerste criterium voor een voortzetting van de maatregel is derhalve voldaan.

Het hof is echter van oordeel dat een verdere voortzetting van de ISD-maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.

Ten tijde van de oplegging van de ISD-maatregel was reeds bekend dat betrokkene ongewenst was verklaard. Ondanks dat in geval van een ongewenstverklaring vast beleid van justitie is om geen inhoudelijke invulling te geven aan de maatregel is de ISD opgelegd teneinde de maatschappij tegen betrokkene, die ondanks zijn ongewenstverklaring Nederland niet definitief verliet en strafbare feiten bleef plegen, te beschermen. Het hof is van oordeel dat de ISD-maatregel niet bedoeld is om problematiek op het gebied van het vreemdelingenrecht op te lossen, dan wel een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid.

Daar komt bij dat teneinde het recidiverisico te beheersen/beperken begeleiding en een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer van betrokkene in de samenleving van belang is. Dit is echter door de in 2002 uitgesproken ongewenstverklaring van betrokkene niet mogelijk. Hierdoor ontbreekt elk perspectief op een snelle invulling van de maatregel, terwijl dit niet aan betrokkene te wijten is.

Gelet op het voorgaande is het hof met de verdediging van oordeel dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders dient te worden beëindigd.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2010 met betrekking tot betrokkene [de betrokkene].

Beëindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met ingang van heden.

Aldus gedaan door

mr E. van der Herberg als voorzitter,

mr G. Mintjes en mr J.D. den Hartog als raadsheren,

en drs. T. van Iersel en prof. dr. B.C.M. Raes als raden,

in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof als griffier,

en op 9 november 2010 in het openbaar uitgesproken.

De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.