Home

Rechtbank Oost-Brabant, 03-03-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:920, C/01/377993 / KG ZA 21-765

Rechtbank Oost-Brabant, 03-03-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:920, C/01/377993 / KG ZA 21-765

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
3 maart 2022
Datum publicatie
17 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2022:920
Formele relaties
Zaaknummer
C/01/377993 / KG ZA 21-765

Inhoudsindicatie

geldvordering in kort geding/ordemaatregel.

moeder na hersenbloeding opgenomen in verzorgingshuis. Dochter maakt met bankpas moeder zonder machtiging danwel toestemming moeder grote bedragen over naar haar bankrekening en naar bankrekeningen van haar gezinsleden bij wijze van voorschot (opeisbaar) kindsdeel nalatenschap wijlen haar vader en gepretendeerde schenkingen. Sprake van eigenrichting/onrechtmatig jegens moeder/verwijtbaar handelen/ beroep op verrekening afgewezen ogv artikel 6:2 BW.

Uitspraak

vonnis

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/377993 / KG ZA 21-765

Vonnis in kort geding van 3 maart 2022

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. S. Yadegari te Zaandam,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2]

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. L. van der Steen te Veghel.

Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal hierna [gedaagde sub 1] genoemd worden en gedaagde sub 2 zal worden aangeduid met [gedaagde sub 2] .

1 De procedure

1.1.

De procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 12 januari 2022 met 10 producties;

-

de nadere producties 11 tot en met 19 van [eiseres] ;

-

de mondelinge behandeling op 9 februari 2022 die via een skypeverbinding heeft plaatsgevonden;

-

de pleitnota van mr. van der Steen met 3 producties;

-

de spreekaantekeningen van mr. Yadegari.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De relevante feiten

2.1.

[eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn moeder en dochter van elkaar. [gedaagde sub 1] is getrouwd met [gedaagde sub 2] . Op [datum] 2011 is de heer [erflater] (echtgenoot van [eiseres] , vader van [gedaagde sub 1] ) overleden (hierna te noemen: erflater).

2.2.

In 1995 hebben [eiseres] en erflater in het kader van vermogensplanning beslissingen genomen over “verschuiving” van hun vermogens ten gunste van hun twee kinderen [gedaagde sub 1] en [A ] (broer van [gedaagde sub 1] ). In 1995 heeft [A ] de bedrijven van zijn ouders overgenomen waarbij afgesproken is dat [gedaagde sub 1] (vanwege de (vermogens)bevoordeling van [A ] ) vanaf 1996 naast [eiseres] de enige erfgenaam van de ouders zou worden. Daarnaast zou [gedaagde sub 1] de ouderlijke woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning) in eigendom verkrijgen. Blijkens de notariële akte van levering d.d. 30 december 2003 heeft [gedaagde sub 1] de woning verkregen tegen een koopsom van € 297,950.00, waarop ten tijde van de notariële overdracht een bedrag van € 31.100,00 is kwijtgescholden. Van de koopprijs resteerde het bedrag van € 266.850,00.

2.3.

Ten gunste van [eiseres] en erflater werd op de woning het beperkte recht van gebruik en bewoning gevestigd. Het echtpaar heeft daar ook gewoond. [eiseres] laatstelijk tot oktober 2019.

2.4.

De te betalen koopprijs van € 266.850,00 door [gedaagde sub 1] is door de ouders omgezet in een lening die vervolgens vanaf 2004 jaarlijks (deels) door schenkingen werd “afgelost”. Als productie 6 heeft [gedaagde sub 1] een aantal aktes van kwijtschelding overgelegd. Het restant van de schuld bedroeg in 2018 blijkens de elkaar opvolgende aktes van kwijtschelding 73.217,00.

De laatste twee aktes van kwijtschelding dateren van 3 oktober 2019 en van 26 december 2019 voor de respectievelijke bedragen van € 5.428,00 en € 67.789,00. Na aftrek van deze twee laatste bedragen zou de schuld van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] terzake de koop van de woning geheel zijn ingelost (waarover hierna meer in r.o. 2.21. van het feitenoverzicht).

2.5.

Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 7 oktober 2010. In dit testament heeft erflater – voorzover hier relevant - [eiseres] en [gedaagde sub 1] tot zijn enige erfgenamen benoemd. Daarnaast heeft erflater bepaald dat op zijn nalatenschap de wettelijke verdeling van toepassing is die in het testament onder randnummer IV als volgt is omschreven:

“IV WETTELIJKE VERDELING

Ik bepaal dat mijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden verdeeld, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote worden verkregen terwijl de voldoening van de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komt.

Ieder van mijn overige erfgenamen verkrijgt een geldvordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van de waarde van zijn erfdeel.

A. VASTSTELLING GELDVORDERINGEN

De geldvorderingen van mijn afstammelingén worden vastgesteld bij notariële akte binnen een jaar na mijn overlijden. In verband met deze vaststelling moet een boedelbeschrijving worden opgemaakt die de waardering van de goederen en

schulden van mijn nalatenschap bevat. De waardering vindt plaats in onderling overleg (…).

B. BIJZONDERE BEPALINGEN

Opeisbaarheid

Ik bepaal dat de vordering van mijn dochter opeisbaar is in geval mijn echtgenote

(…);

- in een verzorgingshuis is opgenomen en bij haar definitieve opname in een verpleegtehuis”.

2.6.

Na het overlijden van erflater in 2011 heeft [gedaagde sub 1] de financiële zaken van [eiseres] samen met [eiseres] behartigd. [gedaagde sub 1] had toegang, inclusief pincode, tot de bankpas van [eiseres] .

2.7.

Op 21 oktober 2019 is [eiseres] opgenomen in het ziekenhuis als gevolg van een hersenbloeding. [eiseres] is daarna niet meer teruggekeerd naar de woning en is op 9 maart 2020 in verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] te [plaats] gaan wonen. [eiseres] woont daar nog steeds.

2.8.

Gedurende de ziekteperiode van [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] de financiën van [eiseres] “waargenomen”.

2.9.

De auto van [eiseres] , [automerk] met kenteken [kenteken] , is door [gedaagde sub 1] in gebruik genomen. Op 14 augustus 2020 heeft [gedaagde sub 1] de auto op haar naam overgeschreven.

2.10.

In de periode november 2019 tot en met augustus 2020 heeft [gedaagde sub 1] bedragen van de bankrekening van [eiseres] overgeboekt naar haar eigen rekening en betalingen verricht vanaf de bankrekening van [eiseres] die gezamenlijk een omvang hebben van € 157.128,54.

2.11.

[eiseres] heeft daarvoor naar haar zeggen geen toestemming gegeven. Doordat [eiseres] van de Rabobank hoorde dat er grote bedragen waren overgeboekt, raakte [eiseres] hiervan pas op de hoogte.

2.12.

[gedaagde sub 1] heeft terzake een deel van de bedragen (waarover hierna meer in r.o. 2.15. van het feitenoverzicht) het standpunt ingenomen dat dit haar (kinds)deel in de nalatenschap van erflater is en dat zij daarop een voorschot heeft opgenomen. Volgens [gedaagde sub 1] is het bedrag aan kindsdeel opeisbaar geworden uit hoofde van het testament van erflater door het verblijf van [eiseres] in een verzorgingstehuis.

2.13.

Op verzoek van partijen heeft de notaris [B ] te [plaats] op 30 september 2020 het kindsdeel van [gedaagde sub 1] begroot op € 152.005,00.

Op 28 oktober 2020 heeft de notaris dit bedrag evenwel gecorrigeerd naar € 72.077,50, stellende dat in de aangifte erfbelasting van 17 november 2012 en de aanslag erfbelasting van 23 april 2013 per abuis het vruchtgebruik van [eiseres] over het kindsdeel van [gedaagde sub 1] dubbel is geteld waardoor het vermogen ten onrechte hoger is berekend.

2.14.

Op 4 november 2020 heeft [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] aangifte gedaan terzake van verduistering.

2.15.

In november 2020 heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 30.000,00 naar [eiseres] overgemaakt.

2.16.

Op 6 januari 2021 heeft tussen de advocaat van [eiseres] en [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] een gesprek plaatsgevonden waarin zij hebben getracht tot afspraken te komen. Dit is niet gelukt.

2.17.

Bij verzoekschrift van 29 maart 2021 heeft [eiseres] verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 augustus 2021 is het verzoek gehonoreerd. Op 29 oktober 2021 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehoord door de rechtbank. Op 3 november 2021 heeft het getuigenverhoor van [C] (belastingadviseur van [eiseres] ) plaatsgevonden en op 12 november 2021 is [eiseres] gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.

2.18.

Blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor van [eiseres] heeft zij over de overboekingen en betalingen aan derden het volgende verklaard:

‘U vraagt mij wat ik weet van de betalingen van mijn bankrekening. Op een gegeven ogenblik ontving ik geen rekeningafschriften meer en had ik ook niet meer de beschikking over een bankpasje. [gedaagde sub 1] vertelde mij dat zij dat bankpasje had en dat ze bang was dat, als ze het aan mij zou geven, het zou worden gestolen. Ik had in die tijd een hersenbloeding gekregen en ben toen plotseling opgenomen in het ziekenhuis. Ik heb op de IC gelegen.

Alle spullen van mij lagen nog gewoon thuis, [gedaagde sub 1] heeft toen mijn bankpasje veiliggesteld. Ik heb diverse keren aan

haar gevraagd om mijn bankpasje dan wel om een tweede bankpasje. Dat tweede bankpasje werd maar niet ontvangen. Dat zou naar [gedaagde sub 1] gaan.

Omdat ik maar niets hoorde, heb ik haar gebeld. [gedaagde sub 1] zei dat ze het nog niet had ontvangen. ik heb toen de bank gebeld. De medewerker van de bank vertelde mij dat ze het tweede bankpasje al lang had verstuurd. Van die betalingen van mijn bankrekening, waarvan ik u rechter hoor zeggen dat het met name om drie betalingen gaat, wist ik niets af.

Dat is niet met mijn toestemming gebeurd.

Toen ik dit hoorde, ben ik daarvan geschrokken.

Ik wil zelf over mijn geld beschikken en daarvoor niet afhankelijk zijn. Ik weet nog goed wanneer die betalingen zijn

gedaan. Dat was op 10 augustus 2020. Op 11 augustus 2020 had ik nog een gesprek met [gedaagde sub 1] over het tweede

bankpasje. Dat gesprek vond plaats buiten bij [verzorgingstehuis] omdat [gedaagde sub 1] vanwege de corona niet naar binnen mocht.

Bij dat gesprek was ook een vrouwelijke medewerker van de bank. [gedaagde sub 1] heeft mij toen niets gezegd over die betalingen van 10 augustus 2020. Zo’n twee dagen later ben ik door de bank gebeld met de vraag of ik wist dat er betalingen waren verricht vanuit mijn bankrekening en dat al het geld ervan af was gehaald.

Toen ik dit hoorde, ben ik naar de bank geweest en ik heb ervoor gezorgd dat de bankrekening werd geblokkeerd. Ik ben hiervan geschrokken, omdat ik dit niet had verwacht, Ik wilde het geld terughalen, maar de bonk zei mij dat dit niet meer kon.’

2.19.

Tijdens het verhoor van [gedaagde sub 1] heeft zij erkend dat zij op 10 augustus 2020 drie bedragen van € 50.000,00, € 27.035,86 en € 45.192,99 van de bankrekening van [eiseres] naar haar eigen bankrekening heeft overgemaakt. Voorts heeft zij de volgende betalingen aan derden vanaf de rekening van [eiseres] erkend:

€ 2.173,00 naar [gedaagde sub 2]

€ 2.173,00 naar dochter 1 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

€ 2.173,00 naar dochter 2 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

€ 2.173,00 naar de zoon van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

€ 17,86 Toolstation

€ 92,96 [naam 1]

€ 28,91 kit en tex [adres]

€ 20,00 Energiecertificaat via Dolder [adres]

€ 553,72 Doorax nieuwe cilinders [adres]

€ 116,28 BTW Doorax nieuwe cilinders [adres]

€ 7,65 metsel- en ophoogzand

€ 2.164,47 Loodgieter [adres]

€ 349,99 [naam 2] elektricien [adres]

€41,10 Welkoop webwinkel, 16 maart 2020

€ 17,45 l23Schoon BV., 25 mei 2020

Alle bedragen (zoals genoemd in r.o. 2.19.) bij elkaar opgeteld belopen de som van

€ 134.736,24.

2.20.

De vier bedragen van elk € 2.173,00 heeft [gedaagde sub 1] op 29 december 2019 overgemaakt naar haar kinderen en naar haar echtgenoot, stellende dat dit op verzoek van [eiseres] is gebeurd bij wijze van (belastingvrije) schenking. [eiseres] heeft dit betwist.

2.21.

Op 12 februari 2021 heeft [eiseres] de akte van kwijtschelding van 26 december 2019 (het bedrag van € 67.789,00) vernietigd omdat deze door bedrog en/of misbruik van omstandigheden en/of listigheid heeft plaatsgevonden.

2.22.

Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] de vernietiging van de akte van kwijtschelding van 3 oktober 2019 (het bedrag van € 5.428,00) ingeroepen.

3 Het geschil in conventie

4 Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

5 De beoordeling in conventie

6 De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

7 De beslissing