Home

Rechtbank Oost-Brabant, 03-02-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:420, 20/921

Rechtbank Oost-Brabant, 03-02-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:420, 20/921

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
3 februari 2021
Datum publicatie
27 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2021:420
Formele relaties
Zaaknummer
20/921

Inhoudsindicatie

WIA. Volledige arbeidsongeschiktheid (AO). Na herbeoordeling AO berekend op 24,56%. Beëindiging LAU. Eiser stelt nog altijd volledig arbeidsongeschikt te zijn. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. In bezwaar en beroep overgelegde medische informatie is kenbaar bij de beoordeling betrokken. Belastbaarheid niet onjuist ingeschat. Verzoek om deskundige te benoemen afgewezen. Niet gebleken dat de geduide functies ongeschikt zijn. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 20/921

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV

(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 23 oktober 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als koerier. Na beëindiging van dit werk is eiser per 16 december 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 6 maart 2014 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege linker elleboogklachten. Later is ook sprake van nek-, linkerschouder- en psychische klachten. Verweerder heeft eiser met ingang van 3 maart 2016 in aanmerking gebracht van een loongerelateerde WGA-uitkering waarbij eiser volledig arbeidsongeschikt is bevonden. Bij besluit van 21 december 2016 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 5 maart 2017 en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.

  2. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd waarin staat dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat hij niet meer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en zijn beperkingen heeft onderschat. Hij kan de aan hem voorgehouden werkzaamheden niet verrichten. Eiser vindt dat hij nog altijd volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een aantal medische stukken overgelegd. Het gaat om een (niet gedateerde en niet leesbare) brief van fysiotherapeut Van Drok, een functionele mogelijkheden lijst (FML) met daarop, naar de gemachtigde van eiser zegt, aan- en opmerkingen van de huisarts over de belastbaarheid van eiser, het rapport van 8 oktober 2019 van revalidatiearts V. Voerman, de tussentijdse rapportage van 3 februari 2020 van psycholoog E. Verhees en de afsluitbrief van 26 oktober 2020 van psycholoog E. Verhees.

4. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.

4.1.

De rechtbank acht het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht tijdens het spreekuur van 23 juli 2019. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) dossierstudie verricht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van het bezwaarschrift, het rapport van revalidatiearts V. Voerman van 8 oktober 2019 en de brief van revalidatiearts F. Schreurs van 25 september 2019. De verzekeringsarts B&B heeft deze informatie in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.

4.2.

De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. Verweerder is bekend met de klachten van eiser. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.

4.2.1.

Uit de door eiser in bezwaar ingebracht medische stukken van Schreurs en Voerman blijkt volgens de verzekeringsarts B&B dat sprake is van een standsafwijking van de nek en problemen aan de linkerelleboog en linkerpols. Aanvullend radiologisch onderzoek geeft milde afwijkingen te zien zonder beknellingen. Bij lichamelijk onderzoek is sprake van pijnklachten aan de schouder, de linkerelleboog en de linkerpols. Ook zijn er beperkingen in de eindstanden van de gewrichten. Er is geen atrofie of verkleuring van de spieren. De kracht links is iets minder ten opzichte van de dominante rechterhand.

4.2.2.

Volgens de informatie van de revalidatiearts is er een verschil in de toestand van de linkerarm, die eigenlijk redelijk normaal is, ten opzichte van de toestand van die arm die men zou verwachten als de arm volledig wordt ontzien. Bij volledig ontzien en inactiviteit zal de spieromvang afnemen en het ledemaat koud aanvoelen en wat minder rood kleuren. Dit wordt echter bij eiser door zowel de verzekeringsarts als de revalidatiearts niet vastgesteld. Bovendien is de spierkracht, links, 4 uit 5, hetgeen als subnormaal kan worden beschouwd. Dit wijst er volgens de verzekeringsarts B&B op dat eiser zijn linkerarm gebruikt en past niet in het dat dat eiser die arm niet gebruikt. Eiser is in het verleden in verband met een medische ingreep aangemerkt als functioneel éenarmig waardoor hij destijds volledig arbeidsongeschikt is bevonden. Van éénarmigheid is inmiddels echter geen sprake meer. De verzekeringsarts B&B ziet mede op grond van de bevindingen van de eisers behandelaars wel aanleiding aanvullende beperkingen aan te nemen. Bovenhands werken moet worden gemaximeerd op de normaalwaarde en niet de boven normaalwaarde. Voor het overige zijn de beperkingen van de schouder voldoende verdisconteerd door de verzekeringsarts. Ten aanzien van het sociaal functioneren van eiser is een aanvullende beperking aan de orde voor conflicthantering. De beperkingen zijn beschreven in de FML van 24 januari 2020.

4.2.3.

De verzekeringsarts B&B heeft op 27 november 2020 gereageerd op de door eiser in beroep overgelegde medische verklaringen. Uit de brieven van Verhees, die dateren van na de datum hier in geding, blijkt volgens de verzekeringsarts B&B niet dat onvoldoende rekening is gehouden met eisers psychische klachten. Uit die brieven blijkt vooral dat eiser moeite heeft om zijn klachten te accepteren. De verzekeringsarts B&B ziet in deze stukken daarom geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Ten aanzien van de volgens eiser door de huisarts ingevulde FML heeft de verzekeringsarts B&B terecht opgemerkt dat het uitsluitend de taak is van de verzekeringsarts om de beperkingen van een verzekerde in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door huisarts ingevuld exemplaar van de FML. Aan dit stuk kan reeds daarom niet de waarde worden toegekend die eiser hieraan wil hebben toegekend. De rechtbank merkt daarbij nog op dat nergens uit blijkt dat deze opmerkingen daadwerkelijk door eisers huisarts zijn gemaakt, omdat een naam(stempel) en handtekening ontbreekt.

4.3.

De rechtbank ziet in de stellingen van eiser en in de beschikbare medische informatie geen aanleiding aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts B&B te twijfelen of dit standpunt onjuist te achten. De rechtbank merkt nog op dat, in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als hier aan de orde, beperkingen in beginsel slechts kunnen worden aangenomen als daaraan een medisch geobjectiveerde aandoening ten grondslag ligt. Klachten en beperkingen die objectief medisch niet aantoonbaar zijn, zijn in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheids-criterium onvoldoende om twijfel op te roepen aan de juistheid van de ten aanzien van eiser vastgestelde belastbaarheid (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1717). Bij een beoordeling van de aanspraken op een WIA-uitkering is daarbij de eigen opvatting van een betrokkene over de ervaren beperkingen niet doorslaggevend. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust.

5. Eiser heeft de rechtbank op de zitting gevraagd een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV ontbreekt.

6. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. De gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling gaan uit van door eiser voorgestane, maar door de verzekeringsarts B&B niet aangenomen en verder ook niet geobjectiveerde, verdergaande medische beperkingen. Deze gronden slagen daarom niet.

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 februari 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel