Home

Centrale Raad van Beroep, 06-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1717, 11-7346 WIA

Centrale Raad van Beroep, 06-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1717, 11-7346 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 september 2013
Datum publicatie
12 september 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1717
Zaaknummer
11-7346 WIA

Inhoudsindicatie

WGA-uitkering. Medisch onderzoek is verricht door de op dat moment nog niet als verzekeringsarts registreerde arts. Het rapport van bedrijfsarts/verzekeringsarts in opleiding is mede ondertekend door de, als zodanig geregistreerde, verzekeringsarts. Gebrek hersteld. Subjectieve beleving is onvoldoende om twijfel op te roepen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Geschiktheid geduide functies voldoende toegelicht.

Uitspraak

11/7346 WIA

Datum uitspraak: 6 september 2013

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van

1 december 2011, 11/605 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van een bezwaarverzekeringsarts toegezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.

Appellant is op 2 april 2009 met nek- en rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als technisch onderwijsassistent.

1.2.

Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 31 maart 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is vastgesteld dat appellant 43,91% arbeidsongeschikt is.

1.3.

Bij besluit van 15 juni 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en uitgebreid is geweest. Zij heeft verder geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat R. Braber, bedrijfsarts/verzekeringsarts in opleiding, appellant lichamelijk heeft onderzocht en bij haar beoordeling informatie van diensthoofd neurochirurgie P. Croese heeft betrokken. Braber heeft bij haar onderzoek aanwijzingen gevonden voor degeneratieve verschijnselen in de nek en de rug en een verhoogde spierspanning in de nek en de rug in reactie op pijnklachten. Zij concludeerde in verband hiermee dat er sprake is van een verminderde belastbaarheid van de nek en de rug. Verder is er bij appellant sprake van neurologische pijnklachten in de rechterarm en het linkerbeen zonder neurologische uitvalsverschijnselen. Braber vond geen aanwijzingen voor een psychische functiestoornis of een energetische beperking. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de conclusies van Braber, met die aanvulling dat zij appellant in verband met medicijngebruik beperkt heeft geacht ten aanzien van persoonlijk risico en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op dat punt heeft aangescherpt. In hetgeen appellant in zijn beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv.

2.2.

De rechtbank heeft ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwogen ervan overtuigd te zijn dat de belasting van de door de bezwaararbeidsdeskundige bij de schatting in aanmerking genomen functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.

3.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit een zorgvuldige medische grondslag ontbeert. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het medisch onderzoek niet is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts maar door een bedrijfsarts/verzekeringsarts in opleiding en dat dit gebrek nadien niet is hersteld. Appellant betoogt voorts dat zowel Braber als de bezwaarverzekeringsarts verzuimd hebben objectief medisch onderzoek te verrichten. Appellant herhaalt zijn bij de rechtbank voorgedragen standpunt dat zijn functionele beperkingen uit nek- en rugklachten, neuropathie in de benen en een dystyme stoornis zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij noch rugbelastend werk noch ander werk kan verrichten verwijst appellant onder meer naar medische stukken van prof. dr. J. Somville van 20 augustus 2012, neurochirurg Croese, prof. dr. P.M. Parizel, prof. dr. J. van Goethem en orthopedisch chirurg F.M.M. van Empel. Appellant acht zich niet in staat de voor hem geselecteerde functies te verrichten.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit gebrekkig is te achten, om de reden dat het primaire medisch onderzoek is verricht door de op dat moment nog niet als verzekeringsarts registreerde arts Braber. Het rapport van bedrijfsarts/verzekeringsarts in opleiding Braber is mede ondertekend door de, als zodanig geregistreerde, verzekeringsarts M.B.F.A. Strik. Strik is, zoals de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting van de Raad heeft toegelicht, als mentor en begeleider van Braber opgetreden en heeft in die hoedanigheid de verantwoordelijkheid voor het rapport van Braber op zich genomen. Daarmee is het gebrek dat kleefde aan het onderzoek in de fase van de primaire besluitvorming hersteld (vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 december 2007, LJN BC0360). Voorts zijn er geen aanknopingspunten dat het medisch onderzoek vanwege de gehanteerde onderzoeksmethoden onzorgvuldig is te achten. De vertegenwoordiger van het Uwv heeft ter zitting van de Raad inzichtelijk uiteengezet dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek een eigen toetsingskader heeft en dat een (duur) belastbaarheidsonderzoek daarvan geen onderdeel maakt. Aan een dergelijk belastbaarheidsonderzoek kleeft, zoals ook door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 11 augustus 2011 is uiteengezet, het bezwaar dat de onderzochte persoon zelf, al dan niet bewust, in enige mate invloed zal kunnen uitoefenen op het onderzoek en aldus niet voorkomen zal kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens medewerking aan het onderzoek.

4.2.

Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de vaststelling van zijn belastbaarheid vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Uit de rapporten van Braber en de bezwaarverzekeringsarts volgt dat zij een volledig beeld hadden van de problematiek van appellant en bij hun oordeelsvorming de informatie van de behandelend sector hebben betrokken. Het standpunt van Braber en de bezwaarverzekeringsarts ter zake van de vaststelling van de beperkingen uit de rug- en nekklachten verschilt niet wezenlijk van dat van de behandelend sector, namelijk dat appellant ten gevolge van degeneratieve verschijnselen in de nek en de rug aangewezen is op rugsparend werk. De subjectieve beleving van appellant dat alle arbeid rugbelastend is en dat hij om deze reden niet kan werken is in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium onvoldoende om twijfel op te roepen aan de juistheid van de ten aanzien van hem vastgestelde belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 12 juli 2013 voorts inzichtelijk uiteengezet waarom de in hoger beroep door appellant ingebrachte stukken en medische gegevens haar geen aanleiding hebben gegeven een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellant. De Raad heeft geen aanknopingspunten om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts niet juist te achten.

4.3.

Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML in bezwaar, moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met het rapport van 1 juni 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate toegelicht.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) J.C. Hoogendoorn