Home

Rechtbank Oost-Brabant, 17-09-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5458, 13_4136E

Rechtbank Oost-Brabant, 17-09-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5458, 13_4136E

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
17 september 2015
Datum publicatie
23 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2015:5458
Zaaknummer
13_4136E
Relevante informatie
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Nieuw beroep tegen herstelbesluit na bestuurlijke lus

Bij tussenuitspraak van 9 september 2014 ‘(ECLI:NL:RBOBR:2014:5424) heeft de rechtbank verweerder gelegenheid geboden de gebreken in het bestreden besluit (een omgevingsvergunning voor de activiteiten uitbreiden van de inrichting, natuur en bouwen) te herstellen. Tegen het herstelbesluit wordt beroep ingesteld door een eiser die géén beroep tegen het bestreden besluit heeft ingesteld. De rechtbank verstaat het herstelbesluit als een geheel nieuw besluit. De rechtbank ontvangt de nieuwe eiser in zijn beroep. Er is geen sprake van een termijnoverschrijding en ook artikel 6:13 Awb verzet zich hier niet tegen. De door de nieuwe eiser ingediende beroepsgronden hebben betrekking op aspecten waarop in de tussenuitspraak een eindbeslissing is genomen, op de aanpassingen in het herstelbesluit ten opzichte van het bestreden besluit en op aspecten waar nog geen eindbeslissing op is genomen. De rechtbank zal alle beroepsgronden inhoudelijk behandelen. Door het schrappen van een vergunningsvoorschrift in de eerdere milieuvergunning, wordt geen bescherming geboden tegen geurhinder vanwege de activiteiten die op basis van deze eerdere milieuvergunning zijn toegelaten. De rechtbank vernietigt het herstelbesluit voor zover hierin geen voorschriften daaromtrent zijn opgenomen en voorziet zelf in de zaak door voorschriften aan het herstelbesluit te verbinden.

Uitspraak

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 13/4136E, SHE 13/4141 en SHE 15/193

(gemachtigde mr. R. Scholten),

(gemachtigde: R. Aartsen),

en

(gemachtigden: mr. E.L.A. Kramer, ing. J. van den Meiracker en ir. T.F.A.M. Teunissen).

Als derde-partij hebben eiseres en eisers 1, 2 en 4 aan het geding deelgenomen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting van eiseres op het perceel plaatselijk bekend [adres] voor de activiteiten milieu, bouwen en natuur.

Eisers 1 en 2 alsmede eiseres hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepen van eisers 1 en 2 zijn geregistreerd onder zaaknummer SHE 13/4136, dat van eiseres onder zaaknummer SHE 13/4141. Bij brief van 19 september 2013 heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers 1 en 2 van 16 september 2013 overeenkomstig artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank doorgezonden, ter behandeling als beroepschrift.

Op 4 februari 2014 heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden waar eisers 1 en 2 zijn verschenen. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als derde-partij zijn tevens eiser 1 en 2 en eiseres verschenen, de laatste bij haar gemachtigde. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld, de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB). Deze heeft op 8 mei 2014 een advies uitgebracht. Eisers 1 en 2 en verweerder hebben hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Eisers 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Bij tussenuitspraak van 9 september 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 10 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek/de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De uitspraak is gerectificeerd bij uitspraak van 30 september 2014.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 5 december 2014 (herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bestreden besluit ingetrokken en opnieuw een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting van eiseres voor de activiteiten milieu, bouwen en natuur.

Eiser 1 heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven. Eiser 4 heeft beroep ingesteld tegen het herstelbesluit. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/193.

Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Eiser 1 en 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is verschenen en eiser 4 is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als derde-partijen zijn verschenen eiser 1, 2 en 4 en eiseres, de laatste bij haar gemachtigde. Na afloop van de zitting hebben partijen overleg gepleegd over het stellen van aanvullende voorschriften. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid. Verweerder heeft een concept van de aanvullende voorschriften alsmede de reacties van eisers 1 en 4 en eiseres toegezonden aan de rechtbank waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, in aanvulling op de feiten en omstandigheden genoemd in rechtsoverweging 1 van de tussenuitspraak. Eiser 4 heeft zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit met betrekking tot het besluitonderdeel milieu. Eiser 4 heeft géén beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser 4 woont op kortere afstand van de inrichting dan eiser 1. Eiseres heeft haar beroep tegen het bestreden besluit op 13 mei 2015 ingetrokken.

2.1

De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiser 4 tegen het herstelbesluit ontvankelijk is en overweegt hierover het volgende.

2.2

De rechtbank verstaat het herstelbesluit als een geheel nieuw besluit volgend op het ontwerpbesluit. In het herstelbesluit is het bestreden besluit immers geheel ingetrokken. Er is dus geen sprake van een wijziging van het bestreden besluit maar van een nieuw besluit dat daarvoor in de plaats is gekomen.

2.3

Naar het oordeel van de rechtbank kan de omstandigheid dat eiser 4 geen beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit er niet toe leiden dat het beroep van eiser 4 tegen het nieuwe herstelbesluit reeds daarom niet-ontvankelijk is. Er is geen sprake van een termijnoverschrijding, nu eiser 4 tijdig beroep heeft ingesteld tegen het herstelbesluit. Anders dan verweerder bepleit, verzet artikel 6:13 van de Awb zich niet tegen het instellen van beroep tegen een nieuw besluit nadat eerder een besluit op het ontwerpbesluit is genomen dat vervolgens is ingetrokken. Daargelaten dat een dergelijke belemmering niet in de tekst van artikel 6:13 van de Awb is opgenomen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ruimere uitleg van 6:13 van de Awb in het nadeel van eiser 4. Zou de redenering van verweerder worden gevolgd, dan zou eiser 4 door verweerder, al dan niet opzettelijk, buiten de procedure kunnen worden gehouden door een bestreden besluit in te trekken en daarvoor een nieuw besluit in de plaats te stellen. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest. De rechtbank wijst in dit verband tevens op artikel 6:19, tweede lid, van de Awb waarin is bepaald dat, ook als een beroep is ingesteld nadat een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging is genomen, dit ingestelde beroep van rechtswege betrekking heeft op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Ook de Awb voorziet dus in de mogelijkheid tot het instellen van beroep na een herstelbesluit. Bovendien heeft eiser 4 zienswijzen ingebracht tegen het ontwerpbesluit dat heeft geleid tot het bestreden besluit en het herstelbesluit.

2.4

De door eiser 4 ingediende beroepsgronden hebben betrekking op aspecten waarop in de tussenuitspraak een eindbeslissing is genomen, op de aanpassingen in het herstelbesluit ten opzichte van het bestreden besluit en op aspecten waar nog geen eindbeslissing op is genomen. De rechtbank zal alle beroepsgronden inhoudelijk behandelen. De omstandigheid dat met betrekking tot het bestreden besluit een tussenuitspraak is gedaan waarin eindbeslissingen zijn genomen, staat hieraan niet in de weg nu eiser 4 geen partij was in de procedure die heeft geleid tot de tussenuitspraak. Eiser 4 kan de juistheid van deze eindbeslissingen dus in deze procedure aan de orde stellen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze eindbeslissingen geen formele rechtskracht hebben zolang er geen einduitspraak is gedaan, omdat tegen de tussenuitspraak geen (hoger) beroep openstaat.De rechtbank ziet geen aanleiding om beroepsgronden met betrekking tot aspecten waar de tussenuitspraak niet op ziet niet te behandelen. Weliswaar is in de tussenuitspraak aangegeven dat nieuwe beroepsgronden niet meer worden toegelaten vanwege een goede procesorde, maar ook hier geldt dat eiser 4 geen partij was in de procedure die heeft geleid tot de tussenuitspraak. Eiser 4 kan eveneens beroep instellen tegen de aanpassingen in het herstelbesluit ten opzichte van het bestreden besluit. Dit zijn immers eveneens aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbesluit.

3.1

Volgens eiser 4 zijn de geurberekeningen op basis waarvan de beslissing is genomen onvoldoende onderbouwd en correleren deze niet met het klachtenpatroon verbonden aan de inrichting.

3.2

Verweerder verwijst naar het rapport van SGS Environmental Services van 15 januari 2013 (verder: het SGS-rapport).

3.3

De rechtbank heeft over een soortgelijke beroepsgrond van eiser 1 in rechtsoverweging 8.7 van de tussenuitspraak het volgende overwogen: “De rechtbank stelt op basis van het SGS-rapport en het advies van de StAB vast dat in het SGS-rapport wel degelijk rekening is gehouden met de verschillen in de installatie van Ferm-O-Feed en de vergunde installatie. In het SGS-rapport wordt immers slechts uitgegaan van de bronsterktegegevens van de schoorsteen en wordt juist vanwege de omstandigheid dat bij Ferm-O-Feed sprake was van een emissie na een biofilter geen gebruik gemaakt van de gemeten hedonische waarden. Eiser 1 heeft niet onderbouwd waarom geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de bronsterktegegevens van de schoorsteen, laat staan hoe het gebruik van een biofilter in plaats van een gaswasser op deze gegevens van significante invloed zou kunnen zijn. Verder is de rechtbank in navolging van de StAB van oordeel dat, gelet op het gebruik van een zeer conservatieve hedonische waarde, de diversiteit in de aangeleverde meststoffen niet langer relevant is. Deze gronden van eiser 1 falen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser 4 heeft aangevoerd, geen aanleiding om van het oordeel in rechtsoverweging 8.7 van de tussenuitspraak af te wijken. Voor zover eiser 4 heeft bedoeld de door verweerder gehanteerde beoordelingssystematiek, neergelegd in de “Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant” (verder: de Beleidsregel) ter discussie te stellen, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 7.6 van de tussenuitspraak waarin de rechtbank heeft overwogen dat verweerder het bestreden besluit heeft kunnen baseren op de Beleidsregel. De rechtbank ziet in hetgeen eiser 4 heeft aangevoerd, geen aanleiding om van dit oordeel in de tussenuitspraak af te wijken. Deze beroepsgrond faalt.

4.1

Eiser 4 heeft voorts aangevoerd dat de continuïteit van de werking van het systeem met betrekking tot geuremissie onvoldoende is onderbouwd. Zo is de levensduur van de geïnstalleerde koolstoffilters onvoldoende onderzocht. Er moet in een voorschrift aangegeven worden hoe lang de koolstoffilters meegaan.

4.2

Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven dat de bedoelde koolstoffilters geen onderdeel uitmaken van het bestreden besluit noch van het herstelbesluit.

4.3

De rechtbank overweegt hierover het volgende. Dit betreft een beroepsgrond die niet door eiser 1 of eiseres is ingediend. In de tussenuitspraak is hierover géén oordeel gegeven. Daargelaten dat de door eiser 4 genoemde koolstoffilters geen onderdeel uitmaken van de door eiseres aangevraagde verandering van de inrichting, dient de inrichting te voldoen aan de in het herstelbesluit gestelde grenswaarden met betrekking tot geur. Indien, als gevolg van een versleten koolstoffilter, hier niet aan zou kunnen worden voldaan, handelt de inrichting in strijd met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en kan verweerder hiertegen optreden. Bovendien is een dergelijke overtreding strafbaar. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om in het kader van een ambtshalve wijziging van de geldende revisievergunning van 29 november 2007 (laatstelijk gewijzigd op 29 januari 2010, verder: de revisievergunning) nadere voorschriften met betrekking tot de levensduur van de koolstoffilters te stellen. Deze beroepsgrond faalt.

5.1

Eiser 4 wenst verder een voorschrift dat bij overtreding van de grenswaarden voor geur of bij klachtmeldingen het geurdebiet van de inrichting zodanig wordt verlaagd totdat geen stankoverlast meer wordt ervaren.

5.2

Verweerder heeft aangegeven tegen de inrichting te zullen optreden indien de grenswaarden in de geurvoorschriften worden overtreden.

5.3

Dit betreft een beroepsgrond die niet door eiser 1 of eiseres is ingediend. In de tussenuitspraak is hierover géén oordeel gegeven. Indien de inrichting niet voldoet aan de voorschriften van de omgevingsvergunning handelt de inrichting in strijd met artikel 2.3 van de Wabo en kan verweerder hiertegen optreden. Bovendien is de overtreding strafbaar. Reeds hierom heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor het stellen van nadere voorschriften. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de enkele klachtmelding niet automatisch betekent dat de voorschriften van de omgevingsvergunning worden overschreden. Deze beroepsgrond faalt.

6.1

Eiser 4 is verder van mening dat de vergunning dient voor te schrijven dat de geurimmissie wordt gemeten door zogenoemde snuffelteams en dat de daadwerkelijke geurbeleving ter hoogte van de geurcontour moet worden vastgesteld.

6.2

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het ervoor moet worden gehouden dat de geurimmissievoorschriften in de revisievergunning lijken te gelden naast de geuremissievoorschriften in het bestreden besluit en dat verweerder de met deze geurimmissievoorschriften geboden bescherming nog steeds aan omwonenden heeft willen bieden. De rechtbank heeft verder het volgende overwogen: ”Dit brengt de rechtbank vervolgens wel tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet uitsluitend heeft kunnen baseren op het SGS-rapport. In dit rapport is namelijk volstaan met een toetsing aan de Beleidsregel maar is niet getoetst aan de oude geurimmissievoorschriften. Deze geurimmissievoorschriften omvatten géén hedonische correctie en deze hedonische correctie heeft wel plaatsgevonden in het SGS -rapport. Verweerders opmerking ter zitting dat er in de revisievergunning geen overige geurrelevante bronnen zijn dan de bronnen genoemd in het SGS-rapport, leidt niet tot een ander oordeel. In de geurimmissievoorschriften in de revisievergunning van 2007 wordt geen onderscheid gemaakt tussen geurrelevante en niet-geurrelevante activiteiten maar zijn voorschriften gesteld ten aanzien van de geurimmissie van de gehele inrichting. Bovendien is onbekend of de overige potentiële geurbelastende activiteiten die in 2007 zijn vergund, bijvoorbeeld de overslag van groenafval en toeslagstoffen als grondstof voor producten alsmede het vervoer van mest in open of gesloten vrachtwagens over het terrein van de inrichting, na hedonische correctie bijdragen aan de geurbelasting vanwege de inrichting. Op basis van het SGS-rapport is onvoldoende inzichtelijk wat de geurbelasting vanwege het transport van mest per vrachtwagen is. In ieder geval is het transport door middel van gesloten of afgedekte vrachtwagens niet gewaarborgd door middel van geurvoorschriften. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat met de geuremissievoorschriften in het bestreden besluit voldoende bescherming aan omwonenden wordt geboden. De rechtbank acht het daarnaast uit oogpunt van rechtszekerheid niet juist dat in het bestreden besluit noch ter zitting eenduidig is aangegeven welke voorschriften gelden met betrekking tot de geurbelastende activiteiten vanwege de inrichting. Deze beroepsgrond slaagt.”

6.3

Naar aanleiding van deze overweging heeft verweerder in het herstelbesluit een wijziging aangebracht ten opzichte van het bestreden besluit. In het herstelbesluit is vergunningsvoorschrift 3.1.3 van de revisievergunning ingetrokken. In dit voorschrift waren immissiegrenswaarden gesteld. Verweerder heeft zich in het herstelbesluit beperkt tot het stellen van emissiegrenswaarden aan de geurrelevante activiteiten binnen de inrichting, in de voorschriften 5.2.1, 5.2.2 tot en met 5.2.3 van het herstelbesluit. Hierbij heeft verweerder nog op basis van een nader onderzoek vastgesteld dat de met mest beladen vrachtwagens in de aanvraag terecht niet als geurrelevante bron zijn beschouwd. Verweerder heeft in het herstelbesluit opgemerkt dat de geurimmissievoorschriften uit 2007 mede zijn bepaald op basis van activiteiten die volgens de aanvraag niet meer (op die manier) worden uitgevoerd. Het opnemen van emissievoorschriften geeft de hoogste bescherming aan de omgeving. Handhaving van de immissiegrenswaarden naast de emissiegrenswaarden zou de inrichting onbedoeld meer geurruimte bieden.

6.4

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser 4 zich daarmee richt tegen de wijziging in het herstelbesluit en het schrappen van voorschrift 3.1.3 van de revisievergunning. Eiser 1 heeft in dit verband tegen de wijziging in het herstelbesluit opgemerkt dat er geen (expliciete) bescherming meer wordt geboden tegen geurhinder van de in 2007 vergunde activiteiten.

6.5

De rechtbank overweegt hierover het volgende. De enkele omstandigheid dat bestaande activiteiten niet meer op een bepaalde wijze worden uitgevoerd, neemt niet weg dat deze bestaande activiteiten in 2007 wel zijn vergund en mogen worden uitgevoerd op de destijds vergunde wijze. Gesteld noch gebleken is dat deze activiteiten nimmer zijn aangevangen en bovendien waren ten tijde van de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 nog geen drie jaren verstreken zodat er geen enkele aanleiding is voor het oordeel dat de vergunning uit 2007 ten aanzien van deze activiteiten van rechtswege zou zijn vervallen.

Slechts indien en voor zover nadien wijzigingen van activiteiten zijn aangevraagd en vergund, dienen deze activiteiten op de nadien vergunde wijze te worden uitgevoerd. Dat is echter evenmin aan de orde voor alle in 2007 vergunde activiteiten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het herstelbesluit evenals het bestreden besluit moet worden verstaan als een besluit tot verlening van een uitbreidingsvergunning. Daarom stellen eisers terecht dat door het schrappen van voorschrift 3.1.3 niet langer bescherming wordt geboden tegen geurhinder van alle, in 2007 vergunde, activiteiten. Het herstelbesluit heeft immers geen betrekking op deze bestaande reeds eerder vergunde activiteiten. De enkele stelling van verweerder dat deze activiteiten niet geurrelevant zijn, omdat vanwege deze bestaande activiteiten geen geurhinder optreedt buiten de grens van de inrichting, is niet onderbouwd. Bovendien bevatten de revisievergunning uit 2007 noch het herstelbesluit middelvoorschriften om te waarborgen dat vanwege deze bestaande activiteiten geen geurhinder kan ontstaan. In zoverre verschilt deze zaak van de kwestie in de uitspraak van deze rechtbank van 12 juni 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:3374). Deze beroepsgrond en de zienswijze slagen.

6.6

De rechtbank is verder van oordeel dat eiser 1 noch eiser 4 aannemelijk hebben gemaakt dat de met mest beladen vrachtwagens in de aanvraag wel als geurrelevante bron moeten worden beschouwd.

7. Uit de tussenuitspraak vloeit reeds voort dat het beroep van eiser 2 niet-ontvankelijk is en dat het beroep van eiser 1 gegrond is. Vernietiging van het bestreden besluit is niet noodzakelijk omdat dit geheel is ingetrokken. De rechtbank concludeert dat in het herstelbesluit het gebrek dat is geconstateerd in de tussenuitspraak, niet is hersteld. De beroepen van eiser 1 en eiser 4 tegen het herstelbesluit zijn gegrond. De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen voor zover hierin niet langer geurvoorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de eerder vergunde activiteiten. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt hiertoe het volgende:

8.1

Na de zitting heeft verweerder een aantal voorschriften opgesteld. Deze luiden als volgt:

1.1.1

De geurimmissie vanwege de inrichting mag de rode (aangevraagde 0,5 OUe(H)/m3 98-percentiel contour zoals weergegeven in figuur 5-1 van rapport 12-EZGE-0146 Revisie nummer 5 d.d. 15 januari 2013 niet overschrijden.

1.1.2

De geurimmissie vanwege de inrichting mag de rode (aangevraagde 5 OUe(H)/m3 90,99-percentiel contour zoals weergegeven in figuur 5-2 van rapport 12-EZGE-0146 Revisie nummer 5 d.d. 15 januari 2013 niet overschrijden.

1.1.3

Emissies van de hierna opgesomde activiteiten op het terrein van de inrichting, anders dan die van de schoorsteen of het laden en lossen van één vrachtwagen bij de silo’s mogen niet bij woningen van derden waarneembaar zijn. Dit betreft de volgende activiteiten:

De op- en overslag van:

o Maritieme containers, 500 stuks opslag en een overslagcapaciteit van 10.000 stuks;

o Stuk- en bulkgoederen opgesplitst in:

o Vaste goederen/afvalstoffen met een opslagcapaciteit van 70.000 ton en een overslagcapaciteit van 150.000 ton/jaar, bestaande uit

o Algemene goederen;

o Dierlijke en overige meststoffen;

o Zand, grond en secundaire grondstoffen cat. I en cat. II;

o Puin en puingranulaat;

o Metalen en schroot;

o Hout- en kurkafval;

o Textiel en papierafval;

o Huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen, zuiveringsslib, verontreinigde grond, groenafval, agrarisch afval;

-

Het uitvoeren van proeven met een opslagcapaciteit van 2.000 ton en een overslagcapaciteit van 3.000 ton;

-

Het bewerken van afvalstoffen waaronder het:

o Zeven van zand, grond, grond en secundaire bouw- en grondstoffen, 10.000 ton/jaar;

o Verkleinen en zeven van hout, 40.000 ton/jaar;

o Verkleinen van metalen en schroot, 3.000 ton/jaar;

o Scheiden van verpompbare afvalstoffen, 46.000 ton/jaar;

1.1.4

Transport van mest dient te zijn voorzien van óf een vast deksel óf een klapnet. Tot 1 januari 2016 mag, per kalendermaand, maximaal 15% van de totale transporten voor de aanvoer van mest uit open vrachtwagens of enig ander transportmiddel bestaan. Bij vertrek dienen transportmiddelen waarin mest is vervoerd, gesloten te zijn.

1.1.5

Per 1 januari 2016 mag het transport van mest enkel plaatsvinden met vrachtwagens voorzien van een vaste deksel, een vast afdekzeil of een klapnet.

1.1.6

Tot 1 januari 2016 dient, ten behoeve van controledoeleinden, uit de registratie inzichtelijk te zijn hoeveel transporten voor de aanvoer van mest hebben plaatsgevonden en moet te herleiden zijn op welke wijze deze afgedekt zijn.

8.2

In reactie hierop heeft eiser 4 aangegeven dat ergens in het besluit zou moeten worden verwoord dat de in concept voorschrift 1.1.3 genoemde getallen de maximale hoeveelheden zijn.

8.3

Eiser 1 vindt voorschrift 1.1.3 te vrijblijvend, mede gelet op hetgeen op zitting is besproken met betrekking tot groenafval. Eiser 1 zou graag gewaarborgd zien dat het shredderen van groenafval niet in de open lucht plaatsvindt en dat in voorschriften wordt vastgelegd welk type snoei-afval in de open lucht mag liggen en welk type niet omdat sommige types geurgevoelig zijn.

8.4

Eiseres heeft aangegeven dat concept-voorschrift 1.1.3 overbodig is omdat in voorschriften 1.1.1 en 1.1.2 de geurimmissie van de volledige inrichting wordt afgedekt als hieraan de passage ‘vanwege alle activiteiten op de inrichting’ wordt opgenomen.

Verder heeft eiseres enkele redactionele opmerkingen bij voorschriften 1.1.4 en 1.1.5.

8.5

De rechtbank kan zich vinden in het stellen van immissievoorschriften die zijn gekoppeld aan de geurcontouren berekend in het SGS-rapport. Weliswaar heeft dit tot gevolg dat deze immissievoorschriften gelden naast het emissievoorschrift 4.1.1 dat betrekking heeft op de emissie vanuit de schoorsteen, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn beide voorschriften naast elkaar handhaafbaar, temeer omdat wordt uitgegaan van dezelfde hedonisch gewogen grenswaarden. Hierin verschilt dit conceptvoorschrift van het bestreden besluit ingevolge waarvan immissievoorschriften zonder hedonische correctie en emissievoorschriften met hedonische correctie naast elkaar golden. Eiseres en verweerder zijn er beide van overtuigd dat van de overige reeds vergunde activiteiten geen geurhinder buiten de grens van de inrichting zal optreden. Ofschoon de hedonisch gewogen geurhinder van de reeds vergunde activiteiten niet is onderzocht, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat eiseres de conceptvoorschriften 1.1.1 en 1.1.2 niet kan naleven temeer omdat de desbetreffende contouren buiten de grens van de inrichting zijn gelegen. De rechtbank acht voorschrift 1.1.3 overbodig. Voor zover activiteiten binnen de inrichting worden verricht waarvoor geen vergunning is verleend, handelt eiseres in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. De rechtbank acht voldoende duidelijk welke activiteiten in het verleden en in het herstelbesluit zijn vergund. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van middelvoorschriften met betrekking tot de opslag en de verwerking van groen- of snoeiafval. De aangevraagde vergunning heeft geen betrekking op deze, reeds eerder vergunde, activiteiten maar is een uitbreidingsvergunning. De rechtbank neemt voorts de door eiseres voorgestelde redactionele aanpassingen over. De rechtbank zal de voorschriften vernummeren en verbinden aan het herstelbesluit en zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het herstelbesluit.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers 1 en 4 het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 en 4 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten behoeve van eiser 1 vast op € 1.715,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op beide zittingen, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank stelt de vergoeding van de door eiser 4 gevorderde reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de (tweede) zitting vast op € 91,30 (€ 16,60 + 3 uur à € 24,90).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eiser 2 tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep van eiser 1 tegen het bestreden besluit gegrond;

- verklaart het beroep van eiser 1 en eiser 4 tegen het herstelbesluit gegrond;

- vernietigt het herstelbesluit voor zover daarbij geen voorschriften zijn verbonden met betrekking tot de geurhinder vanwege de reeds eerder vergunde activiteiten;

- bepaalt dat de volgende voorschriften aan het herstelbesluit worden verbonden:

5.2.4.

De geurimmissie vanwege alle vergunde activiteiten binnen de inrichting mag de rode (aangevraagde 0,5 OUe(H)/m3 98-percentiel contour zoals weergegeven in figuur 5-1 van rapport 12-EZGE-0146 Revisie nummer 5 d.d. 15 januari 2013 niet overschrijden.

5.2.5.

De geurimmissie vanwege alle vergunde activiteiten binnen de inrichting mag de rode (aangevraagde 5 OUe(H)/m3 90,99-percentiel contour zoals weergegeven in figuur 5-2 van rapport 12-EZGE-0146 Revisie nummer 5 d.d. 15 januari 2013 niet overschrijden.

5.5

Transport van mest dient te zijn voorzien van óf een vast deksel óf een klapnet. Tot 1 januari 2016 mag, per kalendermaand, maximaal 15% van de totale transporten voor de aanvoer van mest uit open vrachtwagens of enig ander transportmiddel bestaan.

5.6

Per 1 januari 2016 mag het transport van mest enkel plaatsvinden met vrachtwagens voorzien van een vast deksel, een vast afdekzeil of een klapnet;

5.7

Bij vertrek dienen transportmiddelen waarin mest is vervoerd en die zijn voorzien van een vast deksel een vast afdekzeil of een klapnet, gesloten te zijn.

5.8

Tot 1 januari 2016 dient, ten behoeve van controledoeleinden, uit de registratie inzichtelijk te zijn hoeveel transporten voor de aanvoer van mest hebben plaatsgevonden en moet te herleiden zijn op welke wijze deze afgedekt zijn.

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herstelbesluit voor zover dat is vernietigd;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 162,00 aan eiser 1 en € 165,00 aan eiser 4 te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 1.715,00 en in de proceskosten van eiser 4 tot een bedrag van € 91,30.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. H.M.J.G. Neelis, leden,in aanwezigheid van mr. A. F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2015.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel