Home

Rechtbank Noord-Holland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5658, AWB - 19 _ 68

Rechtbank Noord-Holland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5658, AWB - 19 _ 68

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
31 juli 2020
Datum publicatie
6 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5658
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 68

Inhoudsindicatie

afwijzing vergoeding planschade

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/68 en HAA 19/69

en

[eiseres 2] ,

beiden te [woonplaats] , eiseressen,

en

gemachtigde: mr. R.S. Breet, medewerker grondzaken bij de provincie.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 26 april 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen voor tegemoetkoming in planschade als gevolg van het provinciale Inpassingsplan Westfrisiaweg afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 28 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.

Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep dat is ingesteld

door [eiseres 1] is geregistreerd onder nummer HAA 19/68, het

door [eiseres 2] ingestelde beroep onder nummer HAA 19/69.

Verweerder heeft in de zaak met nummer HAA 19/68 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 28 januari 2020. Voor eiseressen is verschenen [eiseres 2] , vergezeld door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Het onderzoek is geschorst, omdat ter zitting is afgesproken dat verweerder zal berichten of hij wel of niet bereid is om eiseressen alsnog een aanbod te doen ter beslechting van het geschil. Van deze afspraken is een proces-verbaal gemaakt. Partijen hebben daarbij al aangegeven geen nadere zitting te wensen.

Verweerder heeft vervolgens laten weten eiseressen geen aanbod te doen. Eiseressen hebben bij brief van 29 maart 2020 bericht dat zij de beroepen niet intrekken. Zoals de rechtbank op 28 januari 2020 al had aangekondigd, zal de rechtbank uitspraak doen nu de beroepen niet zijn ingetrokken.

Overwegingen

1. Provinciale staten van Noord-Holland hebben op 16 juli 2012 het Inpassingplan Westfrisiaweg vastgesteld om de aanleg van de provinciale weg N23 mogelijk te maken. Het plan is op 16 oktober 2012 in werking getreden en daarna onherroepelijk geworden. Eiseressen wonen aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] in [woonplaats] . Eiseressen hebben beiden begin mei 2017, bij verweerder binnengekomen op 8 mei 2017, een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in planschade. Verweerder heeft Gloudemans opdracht verstrekt om over de aanvragen advies uit te brengen. Gloudemans heeft een concept-advies uitgebracht, waarop zowel eiseressen als verweerder een zienswijze hebben ingebracht. Gloudemans heeft verweerder in een definitief advies van 2 maart 2018 geadviseerd om de aanvragen af te wijzen en aan eiseressen geen tegemoetkoming in de planschade toe te kennen, omdat de schade niet uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit dat advies overgenomen.

2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de afwijzingen nader gemotiveerd.

3. Eiseressen hebben beroep ingesteld op gronden die hierna worden besproken.

4. De rechtbank stelt voorop dat eiseressen hun beroepen met name baseren op hun stelling dat hen vergoeding moet worden toegekend vanwege de schade die zij lijden doordat zij hun uitzicht hebben verloren als gevolg van het geluidsscherm van 6 meter hoog dat naast de nieuwe Westfrisiaweg is opgericht. Dat geluidsscherm is voor hun percelen aan de overzijde van de [locatie] – en daarmee een tiental meters van hun percelen – geplaatst ter uitvoering van het inpassingsplan. Alle andere factoren die van belang kunnen zijn voor de planschade, die in het rapport van Gloudemans worden besproken, zoals toename van geluidshinder, hebben eiseressen inhoudelijk niet bestreden en komen in deze uitspraak daarom niet aan bod.

5.1

Het gaat in deze procedure om de vraag of eiseressen recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, als gevolg van het feit dat het Inpassingsplan Westfrisiaweg rechtskracht heeft verkregen. Met planschade wordt bedoeld schade die wordt veroorzaakt door wijziging van de planologische regels die ter plaatse gelden. Met het Inpassingsplan zijn niet de planologische regels voor de woningen en percelen van eiseressen zelf veranderd, maar de regels voor het gebied aan de andere zijde van de [locatie] . Als schade wordt geleden door wijziging van die planologische regels kan vergoeding voor planschade worden toegekend. Daarom moet worden onderzocht of eiseressen als gevolg van de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en daardoor schade lijden. Het gaat daarbij dus om de schade als gevolg van de nieuwe planologische regels en niet om schade als gevolg van de feitelijke plaatsing van een geluidscherm. Dit betekent dat de nieuwe regels waarvan eiseressen stellen dat deze planschade hebben veroorzaakt, moeten worden vergeleken met het oude planologische regime1.

5.2

Voor de hiervoor bedoelde vergelijking is in de eerste plaats relevant dat het gebied tegenover de woningen van eiseressen voorheen, voor zover voor deze zaak van belang, onder het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2000” viel. Op basis van de regels in dat bestemmingsplan, waren de gronden tegenover de woningen van eiseressen ter hoogte van de Westfrisiaweg bestemd voor ‘Agrarische doeleinden zonder bebouwing’ en ‘Verkeersdoeleinden’. Dit oude plan maakte ter hoogte van de woningen van eiseressen op ongeveer dezelfde plek waar nu het geluidsscherm staat, de oprichting van geluidschermen tot 12 meter hoogte mogelijk.

Met het Inpassingsplan wordt de herinrichting van de bestaande Westfrisiaweg op het grondgebied van meerdere gemeenten mogelijk gemaakt. Ten zuiden van de woningen van eiseressen zijn de gronden in dit nieuwe en nu geldende plan bestemd voor ‘Verkeer-2’, waarbij de functieaanduiding geluidscherm is opgenomen en geluidschermen van maximaal 6 meter hoog zijn toegestaan.

Kijkend naar de wijziging van de planologische regels, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onder de oude regels geluidsschermen van maximaal 12 meter mochten worden geplaatst en onder de nieuwe regels geluidsschermen van maximaal 6 meter. Omdat voorheen ook al geluidsschermen waren toegestaan volgens de toen geldende regels, kan niet gezegd worden dat eiseressen wat betreft de planologische regels qua uitzicht in een slechtere situatie terecht zijn gekomen. De plaatsing van geluidsschermen was immers al in het oude bestemmingsplan voorzien. Voor eiseressen voelt het wel wrang dat onder het nieuwe regime de geluidsschermen daadwerkelijk geplaatst zijn, maar dat is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade. Die beoordeling is immers een theoretische, waarbij de oude en nieuwe regels met elkaar worden vergeleken. Of die planologische regels wel of niet feitelijk waren of zijn uitgevoerd, doet in een geval van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade niet ter zake. De schade waarop eiseressen hun beroep met name baseren is dus in wezen al door het voorgaande bestemmingsplan uit 2000 – of nog eerder – veroorzaakt.

6.1

Gloudemans heeft overigens geconstateerd dat het Inpassingsplan wel enige planschade voor eiseressen heeft veroorzaakt als gevolg van een (lichte) toename van geluid en verslechtering van de luchtkwaliteit. Gloudemans heeft die schade begroot op € 7.000,-- voor elk van eiseressen. Een belemmering voor het toekennen van een tegemoetkoming in die planschade is in dit geval de hoogte van die schade. Alleen schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager hoort te blijven, komt voor tegemoetkoming in aanmerking. Dit staat in artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Schade die hoort bij het normaal maatschappelijk risico blijft voor rekening van de aanvrager. Dit volgt uit artikel 6.2, eerste lid van de Wro. Als het gaat om schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak, geldt als hoofdregel het volgende. Een gedeelte van de schade, gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, blijft voor rekening van de aanvrager. Deze drempel van twee procent geldt voor alle gevallen waarin is gevraagd om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een wijziging van het planologische regime voor naburige gronden zoals in dit geval. Een bestuursorgaan zoals verweerder heeft niet de vrijheid om deze drempel niet toe te passen.

6.2

In de primaire besluiten is de schade van beide eiseressen vastgesteld op € 7.000,--. Eiseressen hebben deze bedragen voor zover die een gevolg zijn van geluidhinder en vermindering luchtkwaliteit niet bestreden. Voor [eiseres 1] (zaaknummer HAA 19/68) heeft verweerder de waarde van haar woning voor de invoering van het Inpassingsplan op de peildatum 16 oktober 2012 vastgesteld op € 375.000,--. Twee procent daarvan is € 7.500,--. De waarde van de woning van [eiseres 2] (zaaknummer HAA 19/69) op diezelfde peildatum voor de invoering van het Inpassingsplan heeft verweerder vastgesteld op € 365.000,--. Twee procent daarvan is € 7.300,--. Verweerder baseert zich in beide gevallen op de rapportage van Gloudemans. Gloudemans heeft daarvoor de marktwaarde van de woningen bepaald, door deze te vergelijken met de verkoopgegevens van één of meer soortgelijke objecten. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de transactiekenmerken en verschillende waardefactoren. Bij beide eiseressen blijft de begrote schade onder de drempel van twee procent. De schade komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

6.3

Eiseressen hebben de vraag opgeworpen waarom bij die waardering en het bepalen van de waardevermindering geen gebruik is gemaakt van de woz-waarde. Met name eiseres [eiseres 2] wijst er op dat de woz-waarde afwijkt van de door Gloudemans bepaalde waarde en dat de waarde van haar woning sterk is gedaald. Zij heeft een overzicht van woz-waarden van 1999 tot 2014 overgelegd.

6.4

De rechtbank stelt voorop dat het bij de bepaling van de waarden voor en na de peildatum2 en daarmee de waardevermindering gaat om de vraag welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de woning zou hebben betaald onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna. Dat is op zich een vergelijkbaar criterium als onder de Wet waardering onroerende zaken. Verschil is wel dat de waardering voor de planschade in zoverre theoretisch is dat bij de waardering van de woning (de gehele onroerende zaak van eiseressen) onmiddellijk voor en na de peildatum rekening wordt gehouden met hetgeen maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kon en kan worden gerealiseerd. Hoewel ook bij de vaststelling van de woz-waarde rekening wordt gehouden met het feit dat de denkbeeldige koper rekening zal houden met de planologische mogelijkheden, is het denkbaar dat de feitelijke situatie – met name in de situatie dat de planologische mogelijkheden bij lange na niet zijn benut – meer bepalend is voor de prijs die een koper wil betalen en wordt daardoor bij de woz-waardebepaling niet in alle gevallen volledig rekening gehouden met de maximale, theoretische mogelijkheden van het planologisch regime vóór en na de peildatum.

De door eiseres [eiseres 2] overgelegde woz-waarden onderbouwen in dit geval ook niet dat rond de peildatum 16 oktober 2012 een grotere waardedaling als gevolg van de planologische maatregel heeft plaatsgevonden. De woz-waarden bedroegen:

Op 1 januari 2010: € 446.000

1 januari 2011: € 420.000

1 januari 2012: € 411.000

1 januari 2013: € 392.000

1 januari 2014: € 347.000

1 januari 2015: € 336.000

In die vijf jaar tijd is de woz-waarde van haar woning dus met € 110.000 gedaald. Dat is gemiddeld 22.000 per jaar. Die tendens is landelijk sedert de kredietcrisis van 2008 waargenomen en die staat dus los van wijziging van de planologische regels. De woz-waardedaling tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2013 van 19.000 is daarmee in lijn en duidt er niet op dat de wijziging van het planologische regime op 16 oktober 2012 een grotere waardevermindering teweeg heeft gebracht dan de € 7.000,-- schade die Gloudemans heeft begroot. Als van die woz-waarden zou kunnen worden uitgegaan, dus ergens tussen € 411.000 en € 392.000, om daar de waarde vlak voor de peildatum mee te bepalen, dan zou ook de hiervoor genoemde drempel van 2% bovendien hoger uitvallen. Zodat ook dan geen aanspraak op schadevergoeding zou bestaan.

De door eiseressen bedoelde woz-waarden bieden dus geen steun voor de conclusie dat in het desbetreffende jaar sprake was van een ernstige waardevermindering van de woningen als gevolg van het Inpassingsplan. Bovendien blijkt uit het feit dat er verschillen zijn tussen hoogtes van de woz-waarden van de woningen van eiseressen en de door Gloudemans genoemde bedragen, niet dat het standpunt van verweerder onjuist is.

7. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder voorbij is gegaan aan de tekst van de

officiële folder van de provincie ‘Schade- en Klachtenloket N23 West-Friesland’, waarin staat: “Onder planschade verstaan we schade die het gevolg is van rechtmatige planologische wijzigingen. Voorbeeld: door het Inpassingsplan Westfrisiaweg wordt u geconfronteerd met meer geluidhinder dan voorheen of verandert het uitzicht vanuit uw woning”.

Volgens eiseressen mogen zij erop vertrouwen dat planschade zou worden toegekend. De rechtbank volgt eiseressen niet in dat standpunt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is de folder te algemeen. Daarin wordt geen weloverwogen toezegging gedaan over de specifieke situatie van eiseressen, maar wordt algemene voorlichting over de planschaderegeling gegeven. Mogelijk is dat die voorlichting bij eiseressen een andere indruk heeft gewekt, maar dat leidt er nog niet toe dat met die folder op basis van een beoordeling van hun situatie aan eiseressen een toezegging tot enige tegemoetkoming in de planschade is gedaan.

8. Eiseressen hebben ook gewezen op het feit dat aan de bewoner van [adres 3] wel een tegemoetkoming voor planschade is toegekend. De rechtbank ziet dit als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Willen eiseressen zich daar met succes op kunnen beroepen, dan moet het ook echt gaan om in juridische zin gelijke gevallen. Verweerder heeft uitgelegd dat de situatie aan de [adres 3] niet hetzelfde is als de situatie van eiseressen, als het gaat om de planologische regels. Voor de [adres 3] geldt namelijk dat onder de nieuwe regels het plaatsen van een geluidscherm niet langer is toegestaan. Daardoor kan die eigenaar weliswaar niet langer met de plaatsing van een geluidscherm en vermindering van uitzicht worden geconfronteerd, maar kennelijk hebben daardoor in zijn of haar geval andere schadeoorzaken, volgens verweerder meer geluidhinder, als gevolg van het Inpassingsplan een grotere impact en daarmee andere schade tot gevolg. Alleen al daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.

9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2020 door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en

mr. S.A. Steinhauser en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.