Home

Rechtbank Noord-Holland, 14-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7882, AWB - 15 _ 3878

Rechtbank Noord-Holland, 14-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7882, AWB - 15 _ 3878

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
14 september 2015
Datum publicatie
21 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:7882
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3878
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening - toepassing kostendelersnorm - commerciële huurprijs

De voorzieningenrechter betwijfelt sterk of verweerder met het hanteren van een vaste grens voor het aannemen van een commerciële huurprijs, zonder enig nader onderzoek, in toereikende mate heeft voldaan aan de invulling van dit begrip zoals verwoord in de evengenoemde passage uit de Memorie van Toelichting.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 15/3878

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders),

en

(gemachtigde: T.A. van den Hoff).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat met ingang van 1 juli 2015 verzoekers uitkering in het kader van de Participatiewet (Pw) door toepassing van de kostendelersnorm wordt verlaagd tot € 481,31 netto per maand.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht hem vrij te stellen van het voldoen van het griffierecht omdat hij niet bij machte is dit te voldoen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Alvorens in te gaan op de inhoudelijke behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter een beslissing nemen op het verzoek van verzoeker om vrijstelling van het griffierecht.

De voorzieningenrechter stelt vast – op grond van de gegevens verstrekt door verzoeker – dat wordt voldaan aan de maatstaven zoals op opgenomen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282). Het verzoek wordt gelet hierop toegewezen. Er zal worden afgezien van het heffen van griffierecht.

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

3. Artikel 22a van de Participatiewet luidt als volgt:

1. Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:

Hierbij staat:

• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en

• B voor de rekennorm.

2. De rekennorm, bedoeld in het eerste lid, is voor de belanghebbende:

a. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 21, onderdeel b;

b. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel c;

c. die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel b.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende:

a. die gehuwd is en die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij die echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft; of

b. die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.

4. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:

a. de persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt,

b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,

c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en

d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.

5. Op verzoek van het college legt de belanghebbende de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.

6. De norm voor gehuwden, op wie het eerste lid van toepassing is, is gelijk aan de som van de normen, bedoeld in dat lid, die voor ieder van de rechthebbende echtgenoten afzonderlijk van toepassing is.

4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de door verweerder vastgestelde Beleidsregels aanpassing bijstandsnorm (hierna: de beleidsregels) wordt onder de commerciële huurprijs verstaan de prijs voor de kale huur die minimaal gelijk is aan de ondergrens zoals gehanteerd bij het vaststellen van de huurtoeslag.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de beleidsregels wordt onder kale huur verstaan, de huurprijs zonder bijkomende kosten, zoals gas, water, elektra, servicekosten en afvalstoffenheffing.

5. Verzoeker woont sinds 2013 aan [adres] . Hij huurt in het betreffende pand op dit moment een kamer van 4 bij 2 meter en betaalt per 1 augustus 2015 € 275,- per maand huur voor deze kamer. Naast verzoeker wonen nog zeven andere personen in de woning, die allen een eigen huurcontract hebben. De keuken, douche en wc worden gedeeld.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen commerciële huur betaalt. Nu het voorts om huisgenoten gaat die 21 jaar of ouder zijn, niet studeren, geen recht hebben op Wet tegemoetkoming schoolgaande kinderen en geen beroepsbegeleidende leerweg volgen, en die geen kamerhuurder of kostganger zijn, heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake is van een huishouden van acht personen die meetellen voor de kostendelersnorm. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien de uitkering van verzoeker te verlagen naar € 481,31.

7. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte de kostendelersregeling heeft toegepast. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen naar de situatie van verzoeker. Verzoeker woont weliswaar met zeven andere personen in dezelfde woning, maar deelt de kosten van het huishouden niet met hen. Alle bewoners hebben een eigen huurcontract. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt zijn huurovereenkomst overgelegd, kwitanties van huurbetalingen van januari 2015 tot en met juli 2015. Voorts heeft hij een verklaring overgelegd van de verhuurder waarin deze aangeeft dat iedere huurder zijn eigen huur betaalt, ieder een eigen kamer met slot heeft, de keuken en sanitaire voorzieningen gezamenlijk zijn en de aanslagen voor onroerendzaakbelasting, verontreinigingsheffing, hoogheemraadschap, energie en water door de eigenaar van het pand worden betaald.

Verzoeker stelt dat de uitkering te weinig is om huur, vaste lasten en eten en drinken van te betalen. Uit een brief van de verhuurder van 3 september 2015 blijkt dat verzoeker op dit moment reeds een huurachterstand heeft van €225,00. Verzoeker vreest dakloos te worden en vraagt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen.

8. Ter beoordeling staat of sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, van de Pw op grond waarvan de kostendelersnorm niet van toepassing is in dit geval. Van belang is in dat verband of sprake is van een op schrift gestelde commerciële huurovereenkomst.

In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) over de commerciële huurprijs het volgende is opgemerkt: “Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).

Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een commerciële kamerhuur, nu het bedrag dat verzoeker voor zijn kamer betaalt is opgebouwd uit € 200,00 aan huur en € 75,00 aan gas, licht en elektra. Volgens de beleidsregels van verweerder wordt onder commerciële huurprijs verstaan de prijs voor de kale huur die minimaal gelijk is aan de ondergrens zoals gehanteerd bij het vaststellen van de huurtoeslag, te weten €227,-- voor 2014. Nu verzoeker aan kale huur minder betaalt dan de ondergrens van € 227,-- kan, aldus verweerder, niet worden gesproken van een commerciële huur.

De voorzieningenrechter betwijfelt sterk of verweerder met het hanteren van een vaste grens voor het aannemen van een commerciële huurprijs, zonder enig nader onderzoek, in toereikende mate heeft voldaan aan de invulling van dit begrip zoals verwoord in evengenoemde passage uit de Memorie van Toelichting. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 4 augustus 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:9159).

Weliswaar heeft verweerder in het kader van de bezwaarprocedure nader onderzoek verricht door een huisbezoek af te leggen, doch bij ontbreken van een concrete verslaglegging daarvan kan de voorzieningenrechter de uitkomsten van dit onderzoek niet betrekken bij zijn oordeelsvorming.

Een en ander valt naar oordeel van de voorzieningenrechter voorshands binnen de risicosfeer van verweerder, zodat aanleiding bestaat in afwachting van nadere besluitvorming in het kader van de bezwaarprocedure, een voorlopige voorziening te treffen op de hierna te noemen wijze.

9. Omdat, zoals onder rechtsoverweging 1. is beslist, geen griffierecht wordt geheven van verzoeker, is er geen aanleiding te bepalen dat verweerder griffierechten dient te vergoeden.

10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

-

wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

-

schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

-

bepaalt dat verweerder verzoekers bijstandsuitkering ongewijzigd naar de norm voor een alleenstaande dient uit te betalen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2015.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel