Home

Rechtbank Den Haag, 04-08-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9159, SGR 15/4793

Rechtbank Den Haag, 04-08-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9159, SGR 15/4793

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 augustus 2015
Datum publicatie
5 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:9159
Zaaknummer
SGR 15/4793
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:81, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 22a

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening Participatiewet

Verweerder heeft de kostendelersformule zoals bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet op verzoeksters bijstandsuitkering toegepast omdat zij geen commerciële huurprijs voor haar kamer zou betalen. Haar huur bedraagt namelijk € 250,- per maand, terwijl in het beleid van verweerder is opgenomen dat de maandelijkse huurvergoeding minimaal € 275,- per maand dient te bedragen.

Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet Werk en bijstand en enkele andere wetten) volgt dat een huurprijs commercieel is indien de prijs in verhouding staat tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de gedingstukken dat verweerder bij de toepassing van de kostendelersformule op verzoeksters uitkering geen rekening heeft gehouden met deze passage uit de Memorie van Toelichting. Voor de toepassing van de kostendelersformule is verweerder namelijk uitgegaan van de huurprijs die verzoekster betaalt voor haar kamer, zonder onderzoek te hebben gedaan naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties. Dit doet de vraag rijzen of het beleid van verweerder zich verdraagt met de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent die vraag zich echter niet voor beantwoording in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure.

Het bestreden besluit wordt tot zes weken na de beslissing op bezwaar geschorst.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/4793

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr.drs. T. Neijzen),

tegen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet met ingang van 1 juli 2015 vastgesteld op 38 procent van het Wettelijk Minimumloon.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van [tolk] , tolk in de Engelse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.

2. Ten aanzien van het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gelet op het geringe bedrag aan inkomsten uit de bijstandsuitkering dat verzoekster na betaling van haar vaste lasten overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat sprake is van een zodanige penibele financiële situatie dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

3. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Zij huurt een kamer op het adres [adres] te [woonplaats] voor € 250,- per maand, inclusief gas, water en licht. Op voornoemd adres staan naast verzoekster vier andere meerderjarige personen ingeschreven.

4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersformule zoals bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet op verzoeksters bijstandsuitkering moet worden toegepast. Dit omdat verzoekster met vier andere meerderjarige personen op haar adres woont en geen commerciële huurprijs voor haar kamer betaalt. De uitzondering op de kostendelersformule als bepaald in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b van de Participatiewet is daarom niet op verzoeksters bijstandsuitkering van toepassing. Dit betekent dat verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 1 juli 2015 op 38 procent van het Wettelijk Minimumloon wordt vastgesteld. Dat is volgens de bijlage bij het bestreden besluit een bedrag van € 521,60 per maand.

5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de kostendelersformule niet op haar uitkering dient te worden toegepast. Zij betwist dat zij geen commerciële prijs voor haar kamer betaalt. Haar zolderkamer heeft geen raam en heeft feitelijk maar vier vierkante meter aan leefruimte. Daarnaast heeft zij geen eigen keuken, toilet en douche. Een huur van € 250,- per maand is in haar geval dus wel commercieel.

6. De voorzieningenrechter overweegt dat in de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) over de commerciële huurprijs het volgende is opgemerkt: “Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).

7. Verweerder heeft in zijn beleid opgenomen dat van een commerciële huurvergoeding sprake is als de maandelijkse huurvergoeding ten minste 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt. Dat komt per 1 januari 2015 neer op een huurprijs van minimaal € 275,-.

8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de gedingstukken dat verweerder in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de onder 6 genoemde passage uit de Memorie van Toelichting. Voor de toepassing van de kostendelersnorm is verweerder namelijk uitgegaan van de huurprijs die verzoekster betaalt voor haar kamer, zonder onderzoek te hebben gedaan naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties. Dit doet de vraag rijzen of het beleid van verweerder – gelet op de hiervoor aangehaalde Memorie van Toelichting – zich verdraagt met de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent die vraag zich echter niet voor beantwoording in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure.

9. Omdat het belang van verzoekster dat haar uitkering ongewijzigd wordt uitbetaald naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder weegt dan verweerders belang bij het per 1 juli 2015 toepassen van de kostendelersformule, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 9 juni 2015 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster ongewijzigd en met terugwerkende kracht naar de norm voor een alleenstaande aan haar betaalbaar dient te stellen.

10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

- bepaalt dat verweerder verzoeksters bijstandsuitkering ongewijzigd naar de norm voor een alleenstaande dient uit te betalen;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan verzoekster te

vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015.

griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel