Home

Rechtbank Midden-Nederland, 05-04-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1521, 524956

Rechtbank Midden-Nederland, 05-04-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1521, 524956

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
5 april 2023
Datum publicatie
9 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2023:1521
Zaaknummer
524956

Inhoudsindicatie

Schadestaatprocedure naar aanleiding van zorgplichtschending Rabobank. Causaal verband; toerekening; kosten opstellen schadestaat; wettelijke rente

(ZIE OOK: ECLI:NL:RBMNE:2020:5579)

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: C/16/524956 / HA ZA 21-505

Vonnis van 5 april 2023

in de zaak van

1 [eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats 1] ,2. [eiseres sub 2] II B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,3. [eiseres sub 3] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] c.s.,

advocaten: mr. W.F. Hendriksen en mr. J.W. Volkers te Amsterdam,

tegen

COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: Rabobank,

advocaat: mr. R. Jacobsz te Utrecht.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 13 juli 2021 met producties 1 t/m 9

- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8

- de conclusie van repliek, wijziging van eis met producties 10 t/m 34

- de conclusie van dupliek met producties 9 t/m 11

- de akte overlegging productie 35 van [eiseres sub 1] c.s.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Op verzoek van partijen is de zaak vervolgens aangehouden tot 30 november 2022. In die periode hebben partijen met elkaar overleg gevoerd over een minnelijke regeling. Op de rolzitting van 30 november 2022 heeft [eiseres sub 1] c.s. aan de rechtbank bericht dat geen minnelijke regeling is bereikt en heeft zij verzocht om vonnis te wijzen.

1.3.

Daarna is vonnis bepaald.

2 Waar gaat het over?

Kern

2.1.

Het gaat hier om de schadestaatprocedure die is gevolgd op de hoofdzaak met zaaknummer NL.19.22661. In die procedure is Rabobank in een vonnis van deze rechtbank van 9 december 2020 veroordeeld om de schade te vergoeden die [eiseres sub 1] c.s. heeft geleden als gevolg van twee zorgplichtschendingen, op te maken bij staat. In deze schadestaatprocedure vordert [eiseres sub 1] c.s. ruim € 12 miljoen aan schadevergoeding. Die vordering wordt voor het grootste deel afgewezen. Voordat zal worden uitgelegd waarom, zal eerst een samenvatting worden gegeven van de gang van zaken, van de verschillende onderdelen van de vordering en van de standpunten van partijen.

De gang van zaken

2.2.

Voor de gang van zaken tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar het vonnis in de hoofdzaak (zie 2.1). In aanvulling daarop geldt het volgende, dat is gebaseerd op het partijdebat in deze schadestaatprocedure.

2.3.

In het verleden heeft [eiseres sub 1] c.s. voor de aankoop van panden hypothecaire leningen (in parapluverband) afgesloten met de rechtsvoorganger van Rabobank, FGH Bank. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen hadden afgesproken dat een gedeelte van de verkoopopbrengst van die panden werd gebruikt voor de aflossing van krediet en dat het restant vrij door [eiseres sub 1] c.s. mocht worden gebruikt. In het vonnis in de hoofdzaak is dit het royementsbeleid genoemd. De hoogte van het door [eiseres sub 1] c.s. vrij te besteden bedrag werd berekend aan de hand van een breukdeelformule (verdeelsleutel). De rechtbank heeft dat vastgesteld hoewel Rabobank in de hoofdzaak het bestaan van die praktijk met de breukdeelformule had betwist. In deze schadestaatprocedure heeft Rabobank overigens erkend dat die praktijk voor een deel van de leningen van [eiseres sub 1] c.s. bestond.

2.4.

In 2017/2018 heeft Rabobank besloten om haar portefeuille van vastgoedfinancieringen af te bouwen. Voor de financiering van de aankoop van nieuwe panden en van renovatie- en ontwikkelingskosten was [eiseres sub 1] c.s. daardoor afhankelijk geworden van haar liquide middelen. Per 1 januari 2018 had [eiseres sub 1] c.s. een schuld aan Rabobank van in totaal ongeveer € 16,6 miljoen. Op grond van de lopende financieringsovereenkomst zou deze schuld ongeveer zes jaar later moeten zijn afgelost.

2.5.

Eind 2017 had [eiseres sub 1] c.s. de intentie om via een dochtermaatschappij ( [dochtermaatschappij] ) voor GBP 4 miljoen op [.] een te herontwikkelen pand te kopen met de naam [object 1] . De ontwikkelingskosten zouden volgens [eiseres sub 1] c.s. ongeveer € 5 miljoen bedragen.

2.6.

Begin 2018 zijn de verhoudingen tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank verslechterd. De oorsprong daarvoor lag in het nieuwe beleid van Rabobank om haar portefeuille vastgoedfinancieringen af te bouwen. Daarnaast verkeerde Rabobank begin 2018 in de - onterechte - veronderstelling dat de liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] c.s. was verslechterd. Dat kwam door een onjuiste analyse van de operationele kasstroom in 2016. Rabobank heeft [eiseres sub 1] c.s. naar aanleiding daarvan begin 2018 gevraagd om stukken teneinde inzicht te krijgen in de liquiditeitspositie per eind 2017. In april 2018 heeft [eiseres sub 1] c.s. een pand, dat in de processtukken ‘ [object 2] ’ wordt genoemd, verkocht voor € 6 miljoen. Op 1 juni 2018 is dat pand aan de koper geleverd. Met die opbrengst heeft [eiseres sub 1] c.s. een leenschuld van € 2,6 miljoen aan Rabobank afgelost. Na aftrek van kosten heeft Rabobank het restant van ruim € 3,1 miljoen geblokkeerd. Deze blokkade hield nauw verband met de onjuiste voorstelling van zaken van Rabobank over de liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] c.s. Drie weken na het instellen van de blokkade, op 20 juni 2018, heeft tussen de heer [eiseres sub 1] , bestuurder en aandeelhouder van eiseres sub 1, en Rabobank een bespreking plaatsgevonden. Tijdens die bespreking heeft de heer [eiseres sub 1] uitgelegd waarom de kasstroom in 2016 niet negatief was. Op 28 juni 2018 heeft [eiseres sub 1] c.s. een liquiditeitsprognose naar Rabobank gestuurd. Op of rond 30 juli 2018 heeft Rabobank de blokkade opgeheven. Gelet op de inhoud van een aanmaning die [eiseres sub 1] c.s. naar Rabobank heeft gestuurd gaat de rechtbank er hierna van uit dat het bedrag van ruim

€ 3,1 miljoen op 31 juli 2018 ter vrije beschikking van [eiseres sub 1] c.s. is gekomen.

2.7.

In de loop van 2018 is Rabobank ook in strijd gaan handelen met het hierboven genoemde royementsbeleid. Zij is er toen mee gaan dreigen dat de verkoopopbrengst van panden volledig (en dus niet volgens de breukdeelformule) moest worden gebruikt voor de aflossing van leningen. In een enkel geval heeft dat ertoe geleid dat de verkoopopbrengst inderdaad volledig is gebruikt voor aflossing. Dit door Rabobank (dreigen met) volledig opeisen van de verkoopopbrengst is geëindigd kort voordat een door [eiseres sub 1] c.s. verkocht pand ( [object 3] ) op 1 februari 2019 aan de koper werd geleverd.

2.8.

Op enig moment in 2019 heeft [eiseres sub 1] c.s. aan Rabobank meegedeeld dat zij haar resterende schuld vervroegd wilde gaan aflossen (in drie jaar in plaats van in vijf jaar) en heeft zij Rabobank verzocht een concept op te stellen voor een daarmee verband houdende nieuwe financieringsovereenkomst. Rabobank is daarmee akkoord gegaan en heeft in juni 2019 een eerste concept aan [eiseres sub 1] c.s. verstrekt. [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank hebben daarover vervolgens nog een tijd onderhandeld, waarna zij overeenstemming hebben bereikt. Met ingang van april 2020 gold de nieuwe financieringsovereenkomst. Per

1 september 2022 had [eiseres sub 1] c.s. haar schuld aan Rabobank volledig afgelost. Sindsdien bestaat de bancaire relatie tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank alleen nog uit een bankrekening die [eiseres sub 1] c.s. bij Rabobank aanhoudt.

2.9.

In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat Rabobank ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] c.s. heeft geleden en eventueel nog zal lijden als gevolg van de volgende twee zorgplichtschendingen:

1. het in 2018 gedurende twee maanden blokkeren van ruim € 3,1 miljoen, bestaande uit de verkoopopbrengst van het object [object 2] te [plaats] , en;

2. het zonder goede grond dwingen van [eiseres sub 1] c.s. tot aflossing van niet-opeisbare leningen, en door daarmee te dreigen.

Vordering en verweer

2.10.

[eiseres sub 1] c.s. begroot haar schade als gevolg van deze twee zorgplichtschendingen - na wijziging van eis - op € 12.032.859,98 + pm. Samengevat bestaat het door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde schadebedrag uit de volgende posten: (1) ontbinding van aangegane investeringsverplichtingen: € 5.353.749,53, (2) stopzetting van het acquisitieproces: € 1.429.397,20 + P.M., (3) gedwongen desinvesteringen: € 2.830.000,-, (4) advies- en begeleidingskosten: € 187.895,90, (5) boeterente: € 23.793,99, (6) gemaakte kosten ter voorbereiding van herfinanciering: € 16.325,22, (7) fiscaal nadeel door het niet kunnen aanwenden van de herinvesteringsreserve: 1.300.000,- , (8) kosten behandeling “Rabo-problematiek”: € 321.339,-, (9) niet verrekenbare BTW: € 24.357,81, (10) kosten opstellen schadestaat: € 108.225,- en (11) wettelijke rente: € 438.936,33. De pm-post betreft misgelopen rendement vanwege niet doorgegane projecten. Volgens [eiseres sub 1] c.s. is dit als pm-post opgenomen, omdat het voor haar onmogelijk is om precies te begroten hoeveel rendement niet doorgegane projecten zouden hebben opgeleverd. Volgens [eiseres sub 1] c.s. heeft de rechtbank wel voldoende informatie om deze schade schattenderwijs te begroten.

2.11.

Rabobank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Het verweer van Rabobank komt kort gezegd op het volgende neer:

1. De schade vanwege de blokkade bestaat uit de wettelijke rente over het ten onrechte geblokkeerde bedrag, want het gaat om een uitgestelde (te late) betaling.

2. [eiseres sub 1] c.s. heeft geen andere schade.

3. Er is geen causaal verband tussen de gestelde schade en de onrechtmatige gedraging.

4. Eventuele andere schade dan die door de blokkade is te wijten aan eigen schuld van [eiseres sub 1] c.s.

3 De beoordeling

4 De beslissing