Home

Rechtbank Midden-Nederland, 06-01-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:54, UTR 20/1723

Rechtbank Midden-Nederland, 06-01-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:54, UTR 20/1723

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
6 januari 2021
Datum publicatie
25 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:54
Zaaknummer
UTR 20/1723

Inhoudsindicatie

beëindiging ZW - medisch onderzoek is zorgvuldig geweest - geen grond om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen - beroep ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/1723

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Rotgans),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 12 oktober 2019 beëindigd.

Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020 met behulp van Skype. Eiseres heeft deelgenomen aan de Skype-zitting, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Eiseres ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 18 juni 2018 ziekgemeld bij verweerder. Bij besluit van 28 december 2018 heeft verweerder aan eiseres een ZW-uitkering toegekend per 10 september 2018.

1.2

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand van deze FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiseres geduid. Vervolgens heeft verweerder zich bij besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) op het standpunt gesteld dat eiseres per 12 oktober 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.

2. In het bestreden besluit heeft verweerder het in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ook uit de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat eiseres met de geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.

3. Juridisch kader

Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:

a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en

b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Op grond van artikel 19ab, eerste lid van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig- en een arbeidskundig onderzoek.

4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.

5. Volgens de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 29 juli 2019 is eiseres op 25 juli 2019 gezien op het spreekuur. Ook heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht. In de rapportage van 29 juli 2019 heeft de primaire verzekeringsarts overwogen dat eiseres klachten heeft aan de linkerschouder, hoofdpijn, en duizeligheid en draaierigheid. De door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen staan opgenomen in de FML van 29 juli 2019. Met de in de FML aangenomen beperkingen acht de verzekeringsarts eiseres niet geschikt voor haar arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW.

6. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport uitgebracht op 4 maart 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat eiseres een aantal beperkingen heeft, maar ook mogelijkheden. Hij kan eiseres op basis van de beschikbare informatie niet volgen in haar ervaring dat de klachten sterk beperkend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt verder tot de conclusie dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de aanwezige objectiveerbare beperkingen.

7. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dan wel dat de getrokken conclusies onjuist zijn. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en eiseres onderzocht. Daarnaast hebben zij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken. Met betrekking tot de slaapproblemen overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar staat in het door eiseres overgelegde huisartsenjournaal dat eiseres bij de huisarts heeft verteld dat zij ‘dood en dood moe’ is en dat haar is aangeboden om met behulp van de POH GGZ de miskraam te verwerken, maar niet is gebleken dat nader onderzoek is gedaan of dat behandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit de rapportages dat de verzekeringsartsen deze klachten hebben betrokken in hun onderzoek. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen op dit punt onvoldoende oog hebben gehad voor het dagverhaal van eiseres, dan wel dat zij in het kader van de Standaard Duurbelasting verder hadden moeten doorvragen of nader onderzoek hadden moeten doen naar de oorzaak van de slaapproblemen van eiseres.

8. De rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte geen of onvoldoende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van de hoofdpijn, hoge bloeddruk en duizeligheidsklachten van eiseres. Deze klachten worden weliswaar bevestigd in de medische stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Dat eiseres – zoals zij ter zitting heeft toegelicht – nog steeds onder behandeling is voor haar bloeddruk en inmiddels ook Cesartherapie volgt in verband met haar hoofdpijnklachten, maakt dat niet anders, nu dit niet ziet op de datum in geding (12 oktober 2019), maar op de periode daarna. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van

9 december 2020 naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat een hoge bloeddruk in het algemeen geen klachten en beperkingen geeft en eiseres ook geen klachten of beperkingen noemt die aan de hoge bloeddruk gerelateerd zijn. Daar komt bij dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198), het juist aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is om een vertaalslag te maken van de klachten van eiseres naar de op te nemen beperkingen in de FML. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank in hun rapportages voldoende gemotiveerd waarom en op welke punten eiseres beperkt wordt geacht. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres de huidige situatie als zwaar ervaart en zij het moeilijk kan begrijpen dat haar uitkering wordt beëindigd terwijl zij zelf geen verbetering ervaart, kan daar bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis aan worden toegekend.

9. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 juli 2019 is de rechtbank van oordeel dat eiseres de geduide functies moet kunnen verrichten.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van

mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel