Home

Rechtbank Midden-Nederland, 01-10-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:6343, UTR 19/1216-T en UTR 19/1228-T

Rechtbank Midden-Nederland, 01-10-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:6343, UTR 19/1216-T en UTR 19/1228-T

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
1 oktober 2019
Datum publicatie
31 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:6343
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 19/1216-T en UTR 19/1228-T

Inhoudsindicatie

MK Wabo. Tussenuitspraak. Omgevingsvergunning voor bouw 11 woningen en kappen 6 bomen. Gelegenheid voor verweerder om gebreken te herstellen en eiser om zijn standpunt nader te onderbouwen.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/1216-T en UTR 19/1228-T

1. [eiser 1] te [woonplaats] , eiser 1,

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),

2. [eiser 2] te [woonplaats] , eiser 2,

gezamenlijk eisers

en

(gemachtigde: mr. G.J. Vooren).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2018, bekendgemaakt op 12 september 2018, (het primaire besluit I) heeft verweerder aan de gemeente Leusden een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zes bomen op het perceel [naam perceel 1] langs het [naam project] in Leusden.

In het besluit van 2 oktober 2018, bekendgemaakt op 11 oktober 2018, (het primaire besluit II) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 11 woningen op het perceel [naam perceel 2] 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19 en 21 in Leusden.

In het besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.

Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Eiser 1 is verschenen, samen met zijn echtgenote [A] , en zijn gemachtigde. Verder is eiser 2 verschenen. De gemachtigde van verweerder is op de zitting gekomen samen met vakspecialist groen [B] en projectontwikkelaar gebiedsontwikkeling [C] . Namens derde-partij is [D] verschenen.

Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/1216 en het beroep van eiser 2 onder zaaknummer UTR 19/1228, De rechtbank heeft op de zitting deze zaken gelijktijdig behandeld.

Inleiding

1. Op 28 juni 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 11 eengezinswoningen met bergingen en bijbehorend hekwerk. Het betreft de laatste fase (fase 3B) van het project [naam project] aan de rand van Leusden. In deze fase wordt een rij van vijf woningen en een rij van zes woningen gebouwd, waarbij de ligging van de huizenrijen ten opzichte van elkaar iets verspringt. Het gaat om hetzelfde type woningen dat in fase 3A is gerealiseerd. De woningen worden langs de [naam perceel 1] , die als rijksmonument en onderdeel van de […] is beschermd, gerealiseerd.

De achtertuin van eiser 1 grenst aan de [naam perceel 1] . Hij heeft vanuit zijn achtertuin direct zicht op de [naam perceel 1] . Eiser 2 woont in een woning die in fase 3A van het project [naam project] is gerealiseerd en heeft vanaf de voorzijde van zijn woning direct zicht op de [naam perceel 1] . De huizenrijen worden tussen de [naam perceel 1] en zijn woning gerealiseerd.

Op 20 juli 2018 heeft de gemeente Leusden een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van zes bomen op de [naam perceel 1] langs het [naam project] in verband met de bouw van de 11 woningen. Het gaat om de bomen met boomnummers 1, 5, 6, 13, 17 en 39. De aanvraag vermeldt dat voor elke gekapte boom een nieuwe boom wordt aangeplant op de [naam perceel 1] , maar dat de soortkeuze en de precieze locatie nog niet bekend zijn.

2. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat zij vooral bezwaar hebben tegen het kappen van de bomen. Daardoor verandert hun uitzicht op het rijksmonument [naam perceel 1] .

Zij willen graag een lagere bebouwing. Eiser 1 kijkt door het kappen van de bomen tegen de nokken van de nieuwe huizenrijen aan. De woningen worden zo dichtbij gerealiseerd dat de nieuwe bewoners in zijn tuin kunnen kijken. Daardoor wordt zijn privacy aangetast.

3. Naar aanleiding van de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten heeft de adviescommissie bezwaarschriften (de bezwaarschriftencommissie) op 7 januari 2019 advies uitgebracht. Dit advies vermeldt het voorstel van de bezwaarschriftencommissie om boom 5 niet bij de grond af te zagen, maar tot een zodanige hoogte dat de giek van de bouwkraan over het resterende deel van de boom kan draaien. Verder merkt de bezwaarschriftencommissie op dat in het uitgebrachte advies van [naam adviesbureau] van

11 april 2018 bomen 5 en 39 niet bij het advies zijn betrokken. De bezwaarschriften-commissie adviseert verweerder de bestreden besluiten te handhaven, maar in de heroverweging nader ecologisch onderzoek uit te voeren naar de bomen 5 en 39 en het resultaat van dit nader onderzoek te betrekken bij het besluit op bezwaar. Naar aanleiding hiervan heeft [naam adviesbureau] op 10 januari 2019 een rapport uitgebracht.

4. Aan het bestreden besluit legt verweerder onder meer ten grondslag dat dat boomnummer 5 behouden kan blijven, maar dat de onderste twee takken moeten worden verwijderd. De vitaliteit van deze boom wordt hierdoor niet aangetast. Verweerder handhaaft de omgevingsvergunning voor het bouwen van de 11 woningen.

Zorgvuldigheid van de bezwaarprocedure

5. Eisers voeren aan dat verweerder de bezwaarprocedure te formalistisch heeft aangepakt. Eiser 1 werpt op dat de commissie niet onpartijdig is omdat de gemeente in de bezwaarschriftencommissie drie juristen heeft aangesteld. Eisers vinden dat de bezwaarschriftencommissie ook uit niet juristen moet bestaan omdat het in dit geval gaat om een maatschappelijk probleem. Ook betogen zij dat de bezwaarschriftencommissie zich tijdens de hoorzitting niet onafhankelijk heeft opgesteld en gedragen. Dit blijkt volgens hen uit de omstandigheid dat verweerder en de vergunninghouder aan het begin van de hoorzitting al aanwezig waren in de zaal en dat bij beëindiging van de hoorzitting deze personen achterbleven in de zaal. Verder werd het advies van de bezwaarschriftencommissie direct aan de vergunninghouder verstrekt, terwijl eisers dit pas weken later ontvingen.

6. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat de bezwaarschriftencommissie alleen uit juristen bestaat niet maakt dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de onafhankelijkheid van de bezwaarschriftencommissie in twijfel moet worden getrokken.

De voorzitter van de bezwaarschriftencommissie heeft in een reactie van 1 mei 2019 laten weten dat verweerder en de vergunninghouder nagenoeg gelijktijdig de zaal hebben betreden en dat zij zeer kort na eisers de zaal hebben verlaten. De rechtbank vindt het begrijpelijk onder de geschetste omstandigheden dat bij eisers een gevoel van onbehagen of van een onderonsje tussen de commissie en verweerder is ontstaan. Dit had verweerder moeten voorkomen. De rechtbank moet beoordelen of dit ook juridische consequenties heeft voor deze procedure. Met andere woorden, is het proces van eisers niet eerlijk geweest doordat er over de zaak is gesproken buiten de aanwezigheid van eisers? Door de uitleg van de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie in de reactie van 1 mei 2019 vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de zaak buiten aanwezigheid van eisers nog inhoudelijk is besproken. Daardoor heeft dit aspect geen consequenties, hoewel de rechtbank benadrukt dat een nazit tussen verweerder en commissie niet mag voorkomen vanwege de gevoelens van oneerlijk spel die dit oproept.

7. In de nadere reactie heeft de voorzitter verder toegelicht dat de bezwaarschriftencommissie het conceptadvies aan de projectleider gebiedsontwikkeling [C] heeft toegezonden omdat zij eerst het standpunt van de vergunninghouder over boom 5 wilde vernemen. De rechtbank vindt het feit dat de bezwaarschriftencommissie een conceptadvies alleen aan de projectleider gebiedsontwikkeling heeft voorgelegd en niet ook aan de andere betrokken partijen niet overeenkomstig de regels van hoor- en wederhoor. Hiermee heeft de bezwaarschriftencommissie de schijn van partijdigheid gewekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er door het toesturen van het conceptadvies aan slechts één van de partijen een zorgvuldigheidsgebrek kleeft aan het bestreden besluit en dat het daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Hoewel eisers op de zitting de rechtbank hebben verzocht om verweerder op te dragen opnieuw de bezwaarprocedure te doorlopen, ziet de rechtbank daar in dit stadium van de procedure geen aanleiding voor. Het levert onnodige vertraging op en bovendien hebben eisers in beroep kunnen reageren op de uitgebrachte adviezen. De rechtbank acht aannemelijk dat eisers hierdoor niet zijn benadeeld en constateert bovendien dat geen sprake is van een gebrek dat herstel behoeft (ECLI:NL:RVS:2018:694). De rechtbank passeert dit gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Omgevingsvergunning voor bouwen

8. Eisers willen dat er lagere bebouwing komt en dat de woningrij minder breed wordt. Ook betogen zij dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing is, omdat de bouw niet bijdraagt aan de cultuurhistorische waarde.

9. De rechtbank stelt vast - en tussen partijen is niet in geschil - dat het bestemmingsplan Herziening [naam project] 2013 (het bestemmingsplan) voorziet in de bouw van een woonwijk met grondgebonden woningen. De afweging over een goede ruimtelijke ordening hiervan heeft al in de bestemmingsplanprocedure plaatsgevonden en kan in deze procedure niet meer ter discussie staan. De huizenrij van zes woningen wordt 0,94 meter breder dan op grond van artikel 4.2.2. aanhef en onder g van de planregels van het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. Verweerder heeft hiervoor omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 13.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 13.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, is verweerder bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het bestemmingsplan aangegeven maten.

10. De rechtbank overweegt verder dat het rechtspraak is van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het besluit op een aanvraag om gebruik te maken van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:336). Dit betekent dat de rechter dit terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om in dit geval van zijn bevoegdheid gebruik te maken om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

11. Gelet op de minimale afwijking en omdat er vanuit stedenbouwkundig en planologisch opzicht geen bezwaren zijn tegen de afwijkende breedte, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. De rechtbank betrekt in dit oordeel dat de bestemming niet wordt gewijzigd, dat het gaat om een bouwplan van bescheiden omvang en de overschrijding van de maximale breedte van de rij aaneengesloten woningen klein is. Volgens verweerder heeft de afwijking van 0,94 meter extra breedte van de rij woningen maar een zeer gering effect op het uitzicht en schaduwwerking van de bestaande woningen. Dit levert geen onevenredige aantasting op van het uitzicht voor bestaande woningen. Eisers hebben geen aanknopingspunten geboden voor een andersluidende conclusie. De rechtbank ziet verder niet in waarom de minimale afwijking van de breedte van de rij woningen een aantasting is van natuur- en cultuurhistorische waarden. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.

Aantasting rijksmonument?

12. Eiser 1 voert aan dat het uitzicht op de [naam perceel 1] wordt aangetast door de bouw van de woningen. Hierdoor wordt het rijksmonument aangetast. Daarnaast wordt het rijksmonument mogelijk aangetast door de kap van de bomen, omdat de wortels daardoor worden ontwricht. Verweerder is op grond van de Erfgoedwet verplicht om rijksmonumenten te beschermen, zodat de omgevingsvergunningen voor de bouw en kap alleen verleend kunnen worden met een omgevingsvergunning voor het verstoren van een rijksmonument, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f van de Wabo.

12.1

De rechtbank overweegt dat artikel 8:69a van de Awb niet aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. De rechtsregels waarop eiser 1 zich beroept strekt ook tot de bescherming van zijn belangen. De woning van eiser 1 ligt namelijk direct tegenover de [naam perceel 1] , die als onderdeel van de […] als rijksmonument is beschermd. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van eiser 1 bij behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving in dit geval is verweven met de belangen die de Erfgoedwet beoogt te beschermen.

10.2

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een verstoring van een beschermd rijksmonument is de omschrijving van dat monument in het rijksmonumentenregister in de eerste plaats bepalend. Daarnaast kan het zo zijn dat bepaalde zichtassen of zichtlijnen bijzondere bescherming hebben. Deze twee elementen zal de rechtbank bespreken.

12.3

Volgens rechtspraak van de ABRvS, bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS van 3 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541), is niet het kadastrale perceel de grondslag voor de bescherming van wat zich daarop bevindt, maar is alleen datgene beschermd wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving. Het gaat bij de bepaling van een zelfstandige eenheid om wat bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt. Dit criterium is van toepassing op alle beschermde rijksmonumenten. Hier gaat het dus om de vraag of de bomen zelfstandige eenheden zijn die onlosmakelijk één geheel vormen met de [naam perceel 1] .

12.4

In de registeromschrijving wordt gesproken over een aarden verdedigingswerk, dat in 1745 en 1746 is aangelegd, en bestaat uit een aarden wal, aangelegd als verdedigingswal. Uit de registeromschrijving in samenhang met de hierin omschreven waardering volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de bescherming van het verdedigingswerk, in combinatie met de andere onderdelen binnen het systeem van de […] dat als complex is beschermd, ziet op de structuurbepalende elementen van de aanleg en niet op bomen die in een later stadium aanwezig zijn. De functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex staan centraal in de beschrijving en de waardering van het monument. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanwezige bomen onder de bescherming van het monument vallen en dat het kappen daarvan een aantasting van het rijksmonument oplevert waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. De rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat het kappen van bomen het rijksmonument op andere wijze aantast. Verweerder heeft namelijk op de zitting toegelicht dat de bomen worden gekapt en dat de stam en de boomwortels niet worden verwijderd. De wortelstructuren in de grond worden dus niet aangetast.

12.5

Uit rechtspraak volgt dat soms zichtassen of zichtlijnen beschermd zijn waardoor bij een beperking of belemmering daarvan het monument verstoord wordt (ABRvS van 12 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9943). De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het monument wordt verstoord door een belemmering van het zicht dat eiser 1 op het monument heeft. Uit de registeromschrijving blijkt niet dat er sprake is van historische zichtlijnen of zichtassen die in het bijzonder moeten worden beschermd. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat beschreven dat de cultuurhistorische waarde van de [naam perceel 1] zich uit in de aanwezigheid van 'open vizieren' vanaf de bunkers op de [naam perceel 1] over het plangebied naar het landschap. De rechtbank ziet hierin niet dat een belemmering van (direct) zicht op de [naam perceel 1] een aantasting van dat monument oplevert.

12.6

Nu eiser 1 zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met een deskundigenonderzoek, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat

- naast een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en kappen - een omgevingsvergunning voor het verstoren van een rijksmonument nodig was. De rechtbank komt op het ontbreken van de onderbouwing aan het einde van de uitspraak terug.

Omgevingsvergunning voor kappen

13. Eiser 1 voert aan dat zijn uitzicht wordt aangetast door de kap van de bomen, omdat de woningen dicht bij zijn woning worden gebouwd en het zicht op die woningen nog duidelijker wordt als de bomen op de [naam perceel 1] weg zijn.

14. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat het beeld wat meer open wordt, maar dat er ook een herplantplicht geldt en dat de nieuw te planten bomen zo veel mogelijk op dezelfde plek terugkomen. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de boom met boomnummer 5 vooralsnog behouden blijft, omdat het verwijderen van twee takken voldoende ruimte biedt voor de bouwwerkzaamheden. Als blijkt dat de boom daarna niet meer levensvatbaar is, zal deze boom alsnog worden gekapt. Verweerder zal dan alsnog gebruik maken van de verleende omgevingsvergunning om deze boom te kappen. Op de zitting heeft de vakspecialist groen van verweerder hierover meegedeeld dat hij verwacht dat de boom voldoende levensvatbaar blijft na verwijdering van de takken, zodat het kappen waarschijnlijk niet nodig is.

15. De rechtbank stelt vast dat de gemeente een aanvraag heeft ingediend voor het kappen van in totaal zes bomen en dat bij het primaire besluit daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat de boom met boomnummer 5 behouden blijft, omdat er een alternatief bestaat voor kap, namelijk het verwijderen van twee takken. Zoals verweerder op de zitting heeft erkend, heeft hij in het bestreden besluit aan deze conclusie niet het rechtsgevolg verbonden dat de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit kappen niet (meer) geldt voor boomnummer 5. De rechtbank oordeelt dat het vanwege de rechtszekerheid nodig is om dit rechtsgevolg expliciet te verbinden aan het bestreden besluit. Als later blijkt dat het toch nodig is om de boom te kappen, kan de gemeente daartoe opnieuw een omgevingsvergunning aanvragen. Vanwege strijd met het rechtszekerheidsbeginsel kleeft er dus een gebrek aan het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank komt verderop in deze uitspraak terug op de consequenties hiervan.

16. Eisers voeren verder aan dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen in strijd met de Bomenverordening is verleend. Volgens eisers dient behoud van beschermde bomen het uitgangspunt te zijn en heeft verweerder geen uitputtend onderzoek verricht of er alternatieven zijn voor behoud van de bomen, bijvoorbeeld door aanpassing van het bouwplan. Eisers betogen verder dat er geen maatschappelijk belang aanwezig is dat opweegt tegen het behoud van de beschermde houtopstand.

17. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2012 Gemeente Leusden (de Bomenverordening), voor zover hier van belang, stellen Burgemeester en wethouders een Groene Kaart met beschermde houtopstand vast. De kaart met bijbehorend register wordt indien noodzakelijk iedere 5 jaar herzien. De kaart en het bijbehorende register bevatten een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

a. bomenstructuren;

b. bospercelen op de [naam perceel 1] ;

c. bomen uit het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting;

d. lokale monumentale en waardevolle bomen.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening is het verboden een beschermde houtopstand te vellen of te doen vellen.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Op grond van artikel 4 van de Bomenverordening kan het bevoegd gezag de ontheffing om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

Het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel bepaalt dat een ontheffing voor het vellen van een beschermde houtopstand, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering kan worden verleend indien sprake is van een boom uit bomenstructuur of van een boom uit bosperceel op de [naam perceel 1] , een maatschappelijk belang of een duurzaam individueel belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand.

18. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat in Module D van het Bomenplan 2012-2021 van de gemeente Leusden het beleid is vastgelegd dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor kappen, waarbij een ontheffing op grond van de Bomenverordening nodig is. Dit beleid is gepubliceerd op de gemeentelijke website. De omgevingsvergunning voor de bomenkap is hieraan getoetst.

19.1

De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen - en door de gemachtigde van eiser 1 is op de zitting betwist - dat Module D van het Bomenplan ten tijde van het bestreden besluit is gepubliceerd. Dat betekent dat de inhoud hiervan niet als beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Verweerder heeft dit document uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit wel als interne vaste gedragslijn kunnen gebruiken bij de beoordeling van aanvragen voor de benodigde ontheffing bij een omgevingsvergunning voor kappen.

19.2

Artikel 4 van de Bomenverordening schrijft voor dat bij uitzondering een ontheffing kan worden verleend als alternatieven voor behoud van de bomen uitputtend zijn onderzocht. De vraag die aan de rechtbank eerst voorligt is of verweerder voldoende uitputtend onderzoek heeft verricht naar alternatieven voor behoud van de bomen.

19.3

Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er in eerste instantie een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van elf bomen op de [naam perceel 1] om de woningbouw mogelijk te kunnen maken. Die vergunning is op 1 mei 2018 ingetrokken, omdat uit nader onderzoek bleek dat de kap van zes bomen voldoende is. Daarna heeft de gemeente een aanvraag ingediend voor het kappen van de zes bomen waar het in deze procedure over gaat. Verder is er overleg geweest met de projectontwikkelaar. Verweerder merkt dit aan als het vereiste onderzoek naar alternatieven dat artikel 4 van de Bomenverordening voorschrijft.

19.4

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 4 van de Bomenverordening het onderzoek naar alternatieven, uitputtend moet zijn. Uit de omstandigheid dat verweerder na weerstand van omwonenden de oorspronkelijk verleende omgevingsvergunning voor de kap van elf bomen heeft ingetrokken en een nieuwe vergunning heeft verleend voor de kap van zes bomen, kan de rechtbank onvoldoende afleiden dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe dit onderzoek heeft plaatsgevonden en of alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht. Het is de rechtbank daardoor ook niet duidelijk of en zo ja welke alternatieven er zijn voor behoud van de bomen waarvoor nu een vergunning is verleend en wat de haalbaarheid van die alternatieven is. Ook de interne vaste gedragslijn die verweerder hanteert bij de beoordeling of een ontheffing kan worden verleend, biedt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de handelwijze van verweerder volstaat als uitputtend onderzoek naar alternatieven. Hierin staat immers dat de aanvrager moet aantonen dat hij alternatieven heeft beoordeeld, waarbij de beschermde houtopstand duurzaam in stand kan worden gehouden, en dat die alternatieven onhaalbaar zijn op grond van fysiek-ruimtelijke, (sociaal-) economische en/of maatschappelijke eisen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dit punt een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt.

20. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek eerst moet worden hersteld voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of verweerder in redelijkheid de belangen bij het kappen van de bomen om woningbouw mogelijk te maken heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eisers bij behoud van de bomen. Aan de bespreking van de beroepsgronden over de belangenafweging komt de rechtbank dus nog niet toe.

Conclusie

21. De rechtbank is gelet op wat zij hiervoor onder 15 en onder 19.4 heeft overwogen van oordeel dat er gebreken kleven aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuw besluit. Hierna zal de rechtbank beschrijven op welke manier verweerder de gebreken kan herstellen.

22. Om het gebrek in het bestreden besluit zoals beschreven in 15 te herstellen, moet verweerder een nieuwe beslissing op de bezwaren nemen, waarin expliciet wordt overwogen dat het primaire besluit I wordt herroepen voor zover dat ziet op het kappen van boomnummer 5. Het gebrek in het bestreden besluit, zoals omschreven in 19.4 kan verweerder herstellen door:

- op kenbare wijze de alternatieven voor behoud van de beschermde houtopstand uitputtend te onderzoeken en

- in de nieuwe beslissing op bezwaar aan de hand van dit onderzoek aanvullend te motiveren of en zo ja welke alternatieven er zijn voor behoud van de resterende vijf bomen en wat de haalbaarheid van die alternatieven is.

23. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.

24. In 12.6 heeft de rechtbank overwogen dat eiser 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het kappen van de bomen een aantasting van het rijksmonument oplevert waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Nu verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog de alternatieven voor behoud van de beschermde houtopstand uitputtend te onderzoeken, stelt de rechtbank eiser 1 eveneens in de gelegenheid om de tijd die verweerder krijgt voor de herstelpoging te gebruiken om hun beroepsgrond dat de kap van de bomen een aantasting van het rijksmonument oplevert nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een deskundigenonderzoek.

25. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

26. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank in beginsel partijen niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).

27. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;

- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

- stelt eiser 1 in de gelegenheid om binnen de hiervoor genoemde termijn van vier weken zijn beroepsgrond dat de kap van de bomen een aantasting van het rijksmonument oplevert nader te onderbouwen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. L.A.C. de Vaan en

mr. M.C. Stoové, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.

(de griffier is verhinderd

deze uitspraak te ondertekenen)

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel