Home

Rechtbank Midden-Nederland, 27-01-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:263, C/16/388106 / HA ZA 15-240

Rechtbank Midden-Nederland, 27-01-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:263, C/16/388106 / HA ZA 15-240

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
27 januari 2016
Datum publicatie
5 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2016:263
Formele relaties
Zaaknummer
C/16/388106 / HA ZA 15-240

Inhoudsindicatie

Accountant aansprakelijk voor schade accountantskantoor op grond van grove schuld bij declaratiegedrag. Opzegging samenwerkingsovereenkomst door accountantskantoor rechtsgeldig.

Uitspraak

vonnis

civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/388106 / HA ZA 15-240

Vonnis van 27 januari 2016

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. drs. R.J. van der Ham te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [vestigingsplaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. I.B. Jansse te Rotterdam.

Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden.

Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 13 mei 2015

-

het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2015

-

de conclusie van antwoord in reconventie

-

de akte vermeerdering eis van [eiseres]

-

de antwoordakte van [gedaagden]

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

[gedaagde sub 3] is op 10 juli 1995 als accountant in dienst getreden van [A] . Deze onderneming is in 2005 overgenomen door LTB Adviseurs en Accountants, waarvan de naam in 2008 is gewijzigd in [eiseres] Adviseurs en Accountants. Deze vennootschap is per 1 januari 2011 gefuseerd met GIBO Groep, waarbij de huidige rechtspersoon [eiseres] is ontstaan.

2.2.

[gedaagde sub 3] is per 1 januari 2008 door middel van een kapitaalinvestering toegetreden als partner bij LTB Adviseurs en Accountants. Ingevolge de fusieovereenkomst van 22 maart 2011 (hierna: de fusieovereenkomst) zijn de investeringen die [gedaagde sub 3] en zijn praktijkvennootschap hebben gedaan in 2008 omgezet in Goodwill Participatie Certificaten (hierna: GPC).

2.3.

Met ingang van 1 januari 2011 is [gedaagde sub 1] een managementovereenkomst aangegaan met [eiseres] (hierna: de managementovereenkomst). De managementovereenkomst hield onder meer in dat [gedaagde sub 3] door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] ter beschikking werd gesteld. [gedaagde sub 3] verrichtte werkzaamheden als accountant voor de klanten van [eiseres] en daarnaast verrichtte [gedaagde sub 3] kantoorwerkzaamheden ten behoeve van de bedrijfsvoering van [eiseres] in de functie van vestigingsdirecteur van de vestiging van [eiseres] in [vestigingsplaats] . De managementovereenkomst is aangegaan voor de duur van vier jaar, ingaande per 1 januari 2011 en eindigend per 1 januari 2015. De managementfee bedroeg € 10.241,00 exclusief BTW per maand. Naast de managementovereenkomst zijn ook de Algemene Bepalingen van [eiseres] (hierna: de Algemene Bepalingen) van toepassing op de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagden]

2.4.

De managementovereenkomst bepaalt, voor zover relevant, het volgende:

“(…)

De ondergetekenden:

  1. de heer/mevrouw: [gedaagde sub 1] AA hierna te noemen “ Gevolmachtigde ”,

  2. de besloten vennootschap [gedaagde sub 2] hierna te noemen “ Houdstervennootschap ”,

  3. de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] hierna te noemen “ BV ” als zijnde de opdrachtnemer de ondergetekenden a., b., c., (…) hierna gezamenlijk ook te noemen “ GHB

  4. e besloten vennootschap [eiseres] (…)

Artikel 12. Schorsing

12.1.

Het Statutair Bestuur kan, al dan niet na voordracht van de Regiodirecteur en/of Vestigingsdirecteur en/of Vakgroepdirecteur, met onmiddellijke ingang GHB schorsen indien deze ernstig handelt in strijd met de bepalingen van de Managementovereenkomst of de Fusieovereenkomst, waaronder begrepen de in de Fusieovereenkomst overeengekomen verwijzingen naar de Aansluitingsovereenkomst.

(...)

Artikel 13. Einde Managementovereenkomst

13.1.

Het Statutair Bestuur kan de Managementovereenkomst aan GHB tussentijds opzeggen indien zij van oordeel is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd dat de Managementovereenkomst ten aanzien van GHB in stand blijft. Tot een dergelijk oordeel behoort de constatering dat een Gevolmachtigde niet voldoet aan de op hem van toepassing zijnde onderdelen van het profiel van Bijlage 1 voor Gevolmachtigden zoals dat is vastgesteld door het Statutair Bestuur en door het Statutair Bestuur periodiek kan worden herzien, voor welke herziening geen medewerking vereist is van GHB en welke herziene versies, mits de wijzigingen ook doorgevoerd worden bij GIBO, in de plaats komen van Bijlage 1. Opzegging dient door middel van een aangetekend schrijven te geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie maanden. (...)

13.3.

Het Statutair Bestuur kan de Managementovereenkomst aan GHB voorts opzeggen op grond van een zodanig dringende reden dat de Managementovereenkomst ten aanzien van deze GHB onmiddellijk dient te worden beëindigd. In dat geval kan de opzegging zonder inachtneming van enige opzegtermijn plaatsvinden, onverminderd het recht van het Statutair Bestuur (aanvullende) schadevergoeding en/of enige andere compensatie te vorderen van GHB indien daar reden toe is. (…)

Artikel 19. Verhaalsrecht bij opzet, grove schuld of grove onachtzaamheid.

19.1

[eiseres] BV vrijwaart GHB tegen alle aanspraken die tot de GHB worden gericht, voor zover deze verband houden met de werkzaamheden van Artikel 1 en Artikel 2 van Gevolmachtigde, met uitzondering van het bepaalde in lid 2 van dit Artikel. De garantie omvat mede de taken in het kader van de BGC.

19.2

Schade voor [eiseres] BV of de Groepsmaatschappijen die ontstaan is of ontstaat door opzet of grove schuld van GHB kan door [eiseres] BV of de Groepsmaatschappijen op GHB integraal worden verhaald.

19.3

Onder schade die voor verhaal in aanmerking komt als in Artikel 19.2 bedoeld en ontstaan is als gevolg van opzet of grove schuld wordt onder meer verstaan boeten opgelegd aan [eiseres] BV of de Groepsmaatschappijen, verlies van vergunningen (waaronder begrepen de WTA-vergunning), reputatieschade, klantverlies, afboeking debiteuren, vertrek van medewerkers, ongeautoriseerd aangaan van verplichtingen, schadeclaims van klanten en alle kosten die met genoemde schaden direct of indirect samenhangen, waaronder begrepen kosten voor juridische bijstand en omzetverlies van medewerkers of Gevolmachtigden.

19.4

Onder grove schuld wordt in dit Artikel verstaan: een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld en/of bewuste roekeloosheid; één en ander met een belang van meer dan € 5.000,- per gedraging.

(…)”

2.5.

[eiseres] heeft begin 2014 [gedaagden] een opvolgende managementovereenkomst

aangeboden, door partijen ondertekend op 13 en 21 februari 2014. De opvolgende managementovereenkomst zou ingaan per 1 januari 2015 en eindigen per 1 januari 2021.

2.6.

Op 20 juni 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 3] , de heer [B] (hierna: [B] ), lid van de Raad van Bestuur van [eiseres] en de heer [C] (hierna: [C] ), Regiodirecteur bij [eiseres] , waarbij [gedaagde sub 3] is meegedeeld dat [eiseres] heeft besloten de kantoorvestiging in [vestigingsplaats] te sluiten en deze samen te voegen met het kantoor in [vestigingsplaats] . Tijdens dit gesprek is door [eiseres] voorgesteld de managementovereenkomst met [gedaagden] en het GPC-houderschap op te zeggen c.q. te beëindigen onder vergoeding van de waarde van de GPC en een andere managementovereenkomst te sluiten gericht op het werk van [gedaagde sub 3] als accountant en niet

meer als vestigingsmanager. In het verslag dat [eiseres] van deze bespreking heeft opgemaakt

staat dat [gedaagde sub 3] niet voldoet aan het profiel van vestigingsmanager. [gedaagde sub 3] heeft tegen

deze passage in het verslag geprotesteerd.

2.7.

Bij brief van 23 juli 2014 is namens [eiseres] aan [gedaagden] , voor zover van

belang, het volgende meegedeeld:

“(...)

U heeft met [eiseres] afspraken gemaakt over samenwerking, welke afspraken zijn vastgelegd in een tweetal managementovereenkomsten, die door partijen voor akkoord zijn ondertekend. De vigerende managementovereenkomst ziet toe op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 en de tweede managementovereenkomst ziet toe op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020.

Zoals zowel door de heer drs. [C] RB — regiodirecteur — als door de heer [B] RA — lid Raad van Bestuur — mondeling aan u te kennen is gegeven, is [eiseres] van oordeel dat de managementovereenkomsten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dienen te eindigen, omdat u niet voldoet aan de op u van toepassing zijnde onderdelen van het gevolmachtigdenprofiel (...).

Namens het statutair bestuur van [eiseres] zeg ik op grond van het bovenstaande de vigerende

managementovereenkomst op tegen 1 november 2014, zulks met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden. Nu de vigerende managementovereenkomst als gevolg van opzegging voortijdig eindigt, kan de tweede managementovereenkomst evenmin in stand blijven. Om die reden zeg ik deze namens

het statutair bestuur van [eiseres] eveneens op en wel tegen 1 januari 2015 op grond van het bovenstaande subsidiair op grond van een dringende reden.

(…)”

2.8.

Op 29 juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 3] , [B] en

[C] waarbij [gedaagde sub 3] met onmiddellijke ingang is geschorst.

2.9.

In een schriftelijke bevestiging van de schorsing d.d. 29 juli 2014 heeft [B]

aan [gedaagden] , voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“Per brief van 23 juli 2014 (...) is de vigerende managementovereenkomst (hierna: de

Managementovereenkomst) per 1 november 2014 opgezegd, zulks met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn. Nadien heeft [eiseres] moeten constateren dat u de taken die u uitvoerde onder die Managementovereenkomst nauwelijks tot in het geheel niet (meer) verricht. U bent niet tot nauwelijks aanwezig op de vestiging te [vestigingsplaats] , u stuurt het team aldaar geheel niet meer aan en ook de overige taken als vestigingsmanager worden niet meer opgepakt.

Het feit dat de vigerende managementovereenkomst is opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn betekent uiteraard niet dat u over de resterende opzegtermijn geen werkzaamheden zou hebben hoeven te verrichten en dat geldt al helemaal indien deze feiten zich zouden hebben voorgedaan voorafgaand aan de mededeling op de 20 juni. U pleegt hiermee een wanprestatie jegens [eiseres] . Deze wanprestatie is echter dermate ernstig dat deze zich (tevens) kwalificeert als grondslag tot schorsing van GHB, nu er in ernstige mate

wordt gehandeld in strijd met de bepalingen van de Managementovereenkomst etc. (zie artikel 12.1 van de Managementovereenkomst).

Dit ernstig handelen in strijd met de bepalingen bestaat er onder meer, doch niet uitsluitend, uit, dat u zich met uw afwezigheid en niet verrichten van de vestigingsmanagerstaken niet houdt aan de aanwijzingen en richtlijnen van de regiodirecteur (artikel 1.1), dat u niet naar evenredigheid bijdraagt in de door u te verrichten werkzaamheden (artikel 2.1) en dat u zich niet gedraagt met inachtneming van de belangen van [eiseres] BV. en de Groepsmaatschappijen. Wij hebben heden 29 juli 2014 daarover met u gesproken en met deze feiten geconfronteerd om uw visie op de toedracht te horen. U heeft in dit gesprek geen/onvoldoende verklaring gegeven voor de geconstateerde feiten, zodat [eiseres] , na een korte schorsing van het gesprek voor deliberatie, heeft moeten besluiten tot schorsing.

Nu u geen/onvoldoende verklaring heeft kunnen geven vormen voornoemde redenen, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag voor schorsing en wordt u ook ingevolge artikel 12.1 per onmiddellijke ingang geschorst, overeenkomstig de bepalingen van de vigerende Managementovereenkomst.

(…)”

2.10.

Bij brief van 7 oktober 2014 heeft [B] aan [gedaagden] , voor zover relevant,

het volgende bericht:

“Per brief van 23 juli 2014 (...) is de vigerende managementovereenkomst (hierna: de

Managementovereenkomst) per 1 november 2014 opgezegd, zulks met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn.

Nadien heeft [eiseres] vele nieuwe feiten en omstandigheden moeten constateren. Feiten en omstandigheden die overigens deels ook voortvloeien uit de eerdere verwijten aan uw adres, welke geleid hebben tot voornoemde opzegging.

Deze feiten en gedragingen waarvan [eiseres] thans nog steeds bezig is deze volledig te inventariseren, zodat zij zich het recht voorbehoudt deze in een later stadium nog toe te voegen, zijn dermate ernstig dat [eiseres] zich verstaan heeft met u, via uw gemachtigde, met het verzoek om toelichting.

Uw gemachtigde heeft (...) laten weten dat u niet voornemens bent op deze feiten en constateringen per ommegaande te reageren, maar dat u dat wellicht zult doen ter zitting op 9 oktober 2014. Voor [eiseres] is het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat u meent meer dan 10 dagen te moeten kunnen en willen wachten voor het mogelijk reageren op deze ernstige verwijten.

(...)

Nu u geen/onvoldoende verklaring heeft gegeven, vormen voornoemde redenen, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien, eens te meer bezien in het licht van de u eerder gemaakte verwijten, voldoende grondslag voor een opzegging op basis van dringende redenen ex artikel 13.3 van de thans vigerende managementovereenkomst, met onmiddellijke ingang per heden, overeenkomstig de bepalingen van de vigerende Managementovereenkomst. Wij verwachten dat u zich daarbij zult houden aan de verplichtingen volgend uit de Managementovereenkomst. Deze opzegging op basis van de dringende reden geldt eveneens op basis van artikel 13.3 ter zake de Managementovereenkomst getekend 21 februari 2014.

(...)

Nu de managementovereenkomst onverwijld wordt opgezegd zal geen managementvergoeding meer verschuldigd zijn. (…)”

2.11.

[eiseres] heeft tot 1 oktober 2014 de maandelijkse management fee aan [gedaagden]

voldaan.

2.12.

[gedaagden] heeft in kort geding veroordeling gevorderd van [eiseres] tot, samengevat weergegeven en voor zover van belang:

-

schorsing van de besluitvorming tot opzegging van de managementovereenkomst(en),

-

onder het in staat stellen van [gedaagde sub 3] c.s om zijn werkzaamheden in zijn oude functie te hervatten en ongestoord uit te voeren,

-

tegen betaling van de overeengekomen managementvergoeding.

2.13.

Bij vonnis van 24 oktober 2014 (hierna: het kort geding vonnis) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [gedaagden] afgewezen. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 2.000,- inzake het onrechtmatig laten uitbetalen van onkostenvergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit berag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening;

  2. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.000,- inzake immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening;

  3. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.818,70 inzake het onrechtmatig gebruik van diensten van personeelsleden van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening;

  4. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 241.538,48 ter zake van schade van [eiseres] als gevolg van bewust roekeloos handelen door [gedaagden] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit berag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening;

  5. voor recht verklaart dat [gedaagden] de kosten verschuldigd is die samenhangen met het voortdurend gebruik van de lease-auto;

  6. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 43.526,78 inclusief BTW ter zake van achterstallige betalingen van leasekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening;

  7. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt datgene te doen wat nodig is om de lease-auto binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis in te leveren bij [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;

  8. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de volledige proceskosten ad € 7.903,- inclusief BTW tot de dag van dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot die van voldoening.

3.2.

[gedaagden] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. verklaart voor recht dat de opzegging van de managementovereenkomsten door [eiseres] nietig is, althans dat de rechtbank die opzegging vernietigt;

  2. verklaart voor recht dat [eiseres] de door [gedaagde sub 3] als gevolg van de voortijdige opzegging geleden schade dient te vergoeden;

  3. [eiseres] veroordeelt aan [gedaagde sub 3] te vergoeden de door hem als gevolg van de opzegging van de managementovereenkomst geleden schade, nader te begroten, althans nader op te maken bij staat;

  4. [eiseres] veroordeelt aan [gedaagde sub 3] te voldoen vanaf 1 oktober 2014 de managementfee van € 10.241,00 (exclusief BTW) per maand en vanaf 1 januari 2015 € 10.478,75 (exclusief BTW) per maand, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover per de respectievelijke data van opeisbaarheid;

  5. [eiseres] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ad € 6.775,-;

  6. een zodanige voorziening treft als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

  7. [eiseres] veroordeelt in de kosten van de procedure, daaronder begrepen het nasalaris van de advocaat van [gedaagde sub 3] .

3.5.

[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

[eiseres] vordert in conventie (terug)betaling van een aantal bedragen, en een tweetal verklaringen voor recht. Deze posten zal de rechtbank groeperen aan de hand van de grondslagen van die vorderingen. In het hiernavolgende zal de rechtbank eerst stilstaan bij de contractuele aansprakelijkheid van [gedaagden] en zullen vervolgens de volgende onderwerpen worden besproken:

  1. Onkostenvergoedingen onder de € 25,-

  2. Gebruik van diensten personeel [eiseres]

  3. Schade als gevolg van diverse andere handelingen van [gedaagde sub 3]

  4. Leaseauto

  5. (Proces)kosten

4.2.

Op grond van artikel 19.2 van de managementovereenkomst zijn [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van [eiseres] die is ontstaan door opzet of grove schuld van [gedaagde sub 3] óf [gedaagde sub 1] óf [gedaagde sub 2] . Artikel 19.3 van de managementovereenkomst bevat een niet limitatieve opsomming van schadeposten die een gevolg kunnen zijn van opzet of grove schuld. In artikel 19.4 van de managementovereenkomst is grove schuld gedefinieerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld en/of bewuste roekeloosheid, een en ander met een belang van meer dan € 5.000 per gedraging.

4.3.

Uit deze bepalingen volgt dat [gedaagden] alleen aansprakelijk kan worden gehouden voor schade van [eiseres] voor zover die is ontstaan door opzet of grove schuld van één van hen, en dat de voor aansprakelijkheid bij grove schuld overeengekomen ondergrens van € 5.000,01 niet geldt wanneer sprake is van opzet. De rechtbank zal de vraag of [gedaagden] aansprakelijk is voor de door [eiseres] gestelde schade aan de hand van het voorgaande beoordelen.

a. Onkostenvergoedingen onder de € 25,- en immateriële schade

4.4.

[eiseres] vordert terugbetaling door [gedaagden] van onkostenvergoedingen die hij heeft gedeclareerd en ontvangen, maar waarop [gedaagden] op grond van artikel 4 van de managementovereenkomst en artikel 8.4 van de Algemene Bepalingen geen recht had, nu die kosten per geval minder dan € 25,- bedroegen. Hierdoor heeft [gedaagden] onrechtmatig middelen uit de kas van [eiseres] onttrokken en volgens [eiseres] is er sprake van opzet. [eiseres] gaat ervan uit dat het om ongeveer twee bonnen per week ging over een periode van één jaar, derhalve een bedrag van € 2.000,- [eiseres] verwijst ter onderbouwing daarvan naar e-mailberichten van een medewerkster, mevrouw [D 1] , die onder meer schrijft dat zij van [gedaagde sub 3] bepaalde instructies ontving ten aanzien van deze declaraties. [eiseres] stelt ook dat zij immateriële schade heeft geleden in de vorm van een reputatieschade als gevolg van deze gedragingen die zij [gedaagden] verwijt, en zij vordert uit dien hoofde een bedrag van € 1.000,-.

4.5.

[gedaagden] betwist de inhoud van de overgelegde verklaringen van mevrouw [D 1] , evenals het bestaan van deze vordering op hem. Waar in het verleden, bij vergissing, uitgaven onder de € 25,- zijn gedeclareerd, heeft [gedaagden] de daarmee gemoeide bedragen destijds teruggestort. Daarnaast wijst [gedaagden] erop dat zijn verstandverhouding met mevrouw [D 1] niet goed was, omdat hij haar in het verleden als leidinggevende slechte beoordelingen en een schriftelijke waarschuwing heeft moeten geven. De verklaringen komen voort uit wrok, aldus [gedaagden] betwist ook dat hij kan worden aangesproken tot vergoeding van immateriële schade aan de zijde van [eiseres] .

4.6.

De rechtbank zal deze vordering afwijzen om de volgende reden. [eiseres] heeft niet weersproken dat [gedaagden] in het verleden een bedrag aan ten onrechte ontvangen onkostenvergoedingen heeft teruggestort, nadat hij erop was gewezen dat hem die vergoeding contractueel niet toekwam. Ook heeft [eiseres] niet weersproken dat de verstandhouding slecht was tussen [gedaagde sub 3] en mevrouw [D 1] , zodat aan de schriftelijke verklaring van laatstgenoemde weinig gewicht kan worden toegekend. Onder die omstandigheden heeft [eiseres] in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden] onvoldoende gesteld ten aanzien van het bestaan van de vordering tot terugbetaling en de omvang daarvan. Nog afgezien van de omstandigheid dat [eiseres] in het geheel niet heeft onderbouwd dat haar reputatie is geschaad brengt het voorgaande mee dat ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade moeten worden afgewezen.

b. Gebruik van diensten personeel [eiseres]

4.7.

[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] bij het maken van jaarrekeningen van [gedaagden] gebruik heeft gemaakt van diensten van personeelsleden van [eiseres] zonder daarvoor een vergoeding te betalen, terwijl hij daartoe wel gehouden was. [gedaagden] heeft de uren wel geadministreerd, maar vervolgens niet gefactureerd aan zijn vennootschappen, maar afgeboekt. Door dit te doen pleegt [gedaagden] diefstal van € 1.818,70, althans is hij met dat bedrag ongerechtvaardigd verrijkt ten nadele van [eiseres] , zo stelt [eiseres] . Er is volgens [eiseres] sprake van opzet of grove schuld. [eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] nu zij allen partij zijn bij de managementovereenkomst.

4.8.

[gedaagden] erkent dat hij gebruik heeft gemaakt van de diensten van medewerkers van [eiseres] voor het opstellen van zijn jaarrekening. Ook erkent hij dat de daarmee gemoeide bedragen en uren zijn afgeboekt. [gedaagden] stelt echter dat dit de gebruikelijke gang van zaken is voor GPC houders bij [eiseres] , en dat er zelfs GPC houders zijn die dit werk wel door personeel van [eiseres] laten verrichten, maar dit in het geheel niet administreren.

4.9.

De rechtbank overweegt dat dat uit de werkwijze [gedaagde sub 3] , waarbij hij de uren van medewerkers ten behoeve van de jaarrekeningen van [gedaagde sub 1] eerst heeft geboekt in de administratie van [eiseres] en deze uren uiteindelijk heeft afgeboekt, blijkt dat hij niet heeft geprobeerd om voor [eiseres] te verhullen dat hij medewerkers voor privédoeleinden heeft ingezet. Hieruit volgt dat [gedaagde sub 3] er vanuit is gegaan dat [eiseres] tegen deze werkwijze geen bezwaar had. Van opzet op schade van [eiseres] is dan ook geen sprake. Voor zover sprake zou zijn van grove schuld ligt de door [eiseres] gestelde schade van € 1.818,70 onder de grens van € 5.000 zodat [gedaagden] niet voor deze schade aansprakelijk kan worden gehouden. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.

c. Schade als gevolg van diverse andere handelingen van [gedaagde sub 3]

4.10.

[eiseres] vordert daarnaast vergoeding van de materiële schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van toerekenbaar onrechtmatig handelen jegens haar door [gedaagden] Het gaat hierbij om een aantal posten, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.

Vermeerdering eis

4.11.

[eiseres] heeft bij akte haar eis ten aanzien van de materiële schade vermeerderd. Zij stelt dat haar gedurende de procedure is gebleken van een groter schadebedrag dan bij dagvaarding begroot. Binnen de organisatie van [eiseres] is het definitieve schadebedrag vastgesteld met betrekking tot de klantdossiers van [gedaagden] Daarbij is een bedrag van

€ 81.545,- vastgesteld in meerdering op het oorspronkelijke schadebedrag van € 159.993,48. [eiseres] heeft haar eis met ditzelfde bedrag vermeerderd en zij heeft als productie bijgevoegd een overzicht van die schadeposten.

4.12.

[gedaagden] betwist dat het bedrag dat [eiseres] in dit kader betaald wil zien schade betreft die hem kan worden toegerekend. Veeleer gaat het om een interne correctie of afboeking die [eiseres] in haar administratie heeft doorgevoerd, waarbij geen rekening is gehouden met door [gedaagden] getroffen voorzieningen of resterende incassomogelijkheden. Bovendien is het bedrag waarvan [eiseres] nu vergoeding vordert bijna het dubbele van hetgeen er aan onderhanden werk stond bij vertrek van [gedaagde sub 3] . Er zijn volgens [gedaagden] na zijn vertrek uren geschreven en weer afgeboekt door collega’s, die in het schadeoverzicht voor rekening van [gedaagden] worden gebracht, terwijl dat geen schade is die in redelijkheid aan hem kan worden toegerekend.

4.13.

De rechtbank stelt voorop dat het als productie A bij akte vermeerdering eis overgelegde overzicht overwegend slecht (en ten aanzien van de bedragen in de zwarte band: niet) leesbaar is en bovendien onvolledig is afgedrukt aan de onderzijde. Ter onderbouwing van het meerdere bedrag waarvan zij nu vergoeding vordert, volstaat [eiseres] ermee te verwijzen naar deze bijlage, zonder dat zij een toelichting heeft gegeven en zonder dat zij bijbehorende onderliggende bescheiden heeft overgelegd. Nu [gedaagden] bovendien de aanvullende schadeposten gemotiveerd heeft betwist is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] ten aanzien van het bedrag waarmee zij haar vordering ten opzichte van de dagvaarding heeft vermeerderd niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat zij niet tot bewijslevering zal worden toegelaten.

Verbergen voorzieningen/verliesposten

4.14.

[eiseres] verwijt [gedaagden] opzettelijk en stelselmatig voorzieningen/verliesposten te hebben verborgen. Het gaat om de klant [E 1] , aan wie in het zicht van diens faillissement eind 2013 een voorschotnota van € 8.000,- in rekening is gebracht voor het opstellen van de jaarrekening 2013. [gedaagden] heeft oude, niet meer te declareren adviesuren ter hoogte van € 5.151,40 onder de vlag van een voorschot in rekening gebracht zonder dat dit voor [E 1] duidelijk was, zodat als daadwerkelijk voorschot resteerde

€ 2.848,60, hetgeen te weinig was voor het daadwerkelijk samenstellen van de jaarrekening, aldus [eiseres] .

4.15.

[gedaagden] betwist niet dat dusdoende is geschoven met anderszins niet-declarabele uren, maar wel betwist hij dat [eiseres] daardoor is benadeeld. Het voorschot was, in overleg met de klant, zeer ruim. Het restant was weldegelijk voldoende voor het opstellen van de jaarrekening, volgens [gedaagden]

4.16.

De rechtbank overweegt dat deze handelwijze van [gedaagden] niet strookt met een behoorlijke declaratiewijze die van een accountant mag worden verwacht. Dat deze handelwijze heeft geleid tot schade aan de zijde van [eiseres] is echter niet komen vast te staan. Daartoe is van belang dat [eiseres] wel heeft gesteld dat het restant van het voorschot voor het samenstellen van de jaarrekening niet volstond, maar dat zij dit niet heeft onderbouwd, terwijl het door [gedaagden] wordt betwist. Ter comparitie heeft [eiseres] desgevraagd bevestigd dat de jaarrekening 2013 inmiddels was afgerond, maar zij kon niet zeggen hoeveel kosten daarvoor gemaakt waren. Het had, gezien haar vordering en de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden] , wel op de weg van [eiseres] gelegen haar vordering concreet te onderbouwen met de specificatie van inmiddels gemaakte kosten. Nu zij dit heeft nagelaten zal de vordering op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Doorschuiven en verjongen onderhanden werk

4.17.

[eiseres] verwijt [gedaagden] dat hij zich eraan heeft schuldig gemaakt de resultaten van zijn vestiging hoger voor te stellen dan reëel was, door in de administratie gebruik te maken van de mogelijkheid uren door te schuiven in plaats van uit te factureren. Het onderhanden werk krijgt daardoor een recentere datum, namelijk de dag van doorschuiven, als gevolg waarvan een lagere voorziening behoeft te worden opgenomen dan vereist bij de daadwerkelijke ‘leeftijd’ van het werk, volgens [eiseres] .

4.18.

[gedaagden] betwist dat hij ooit data van onderhanden werk heeft veranderd bij het doorschuiven van uren naar een volgende factuur en dat hij een belang zou kunnen hebben bij een verjonging van openstaande uren. Ook betwist hij dat voor [eiseres] sprake kan zijn van schade als gevolg van het doorschuiven van uren.

4.19.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] ook dit verwijt onvoldoende concreet gemaakt om te kunnen vaststellen dat deze handelwijze, zo die al vast zou komen te staan, tot schade voor [eiseres] heeft geleid of heeft kunnen leiden, nu [gedaagden] dit betwist. Bij gebreke van een voorbeeld of een bedrag bevat dit verwijt geen voor toewijzing vatbare vordering.

Roekeloos slechte commerciële afspraken

4.20.

[gedaagden] heeft volgens [eiseres] met klanten roekeloos slechte afspraken gemaakt waarmee hij bewust het risico op grote schade voor [eiseres] heeft genomen. De door [eiseres] gestelde gedragingen van [gedaagde sub 3] zullen hieronder afzonderlijk worden besproken. [gedaagden] heeft, zo begrijpt de rechtbank de kern van het verwijt van [eiseres] , op onverantwoorde wijze acquisitie gepleegd en [eiseres] heeft hierdoor schade geleden, bestaande uit afboekingen op debiteuren. Schematisch is dit door [eiseres] weergegeven in productie 11 bij dagvaarding.

4.21.

[gedaagden] betwist dat hij slechte commerciële afspraken heeft gemaakt en dat hij aldus roekeloos heeft gehandeld. [gedaagden] betwist de juistheid en omvang van de door middel van productie 11 onderbouwde schadeposten. Subsidiair, indien sprake zou blijken te zijn van schade voor [eiseres] , dan betwist [gedaagden] dat die aan hem kan worden toegerekend.

4.22.

De rechtbank overweegt dat [gedaagden] niet zonder meer aansprakelijk is voor elke afboeking op een debiteur van [eiseres] waarvoor hij werkzaamheden heft verricht. [eiseres] legt aan haar vordering tot schadevergoeding grove schuld in de vorm van bewust roekeloos handelen ten grondslag. Om voor vergoeding door [gedaagden] in aanmerking te komen moet dus vast komen te staan dat een afboeking op een debiteur het gevolg is van roekeloos handelen van [gedaagde sub 3] (welk handelen al dan niet ook kan worden toegerekend aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] ) en op grond van artikel 19.4 van de managementovereenkomst moet deze afboeking meer dan € 5.000 per gedraging bedragen.

4.23.

Bij bewust roekeloos handelen is sprake van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust het risico wordt genomen op ernstige gevolgen en op lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat het risico zich niet zal realiseren. Vertaald naar deze zaak moet voor aansprakelijkheid van [gedaagden] vast staan dat [gedaagde sub 3] zich ten opzichte van [eiseres] zeer onvoorzichtig heeft gedragen, dat hij bewust het risico heeft genomen op aanzienlijke schade voor [eiseres] en dat hij er lichtzinnig vanuit is gegaan dat die schade niet zou optreden.

4.24.

Gezien de tussen partijen overeengekomen norm met betrekking tot de mogelijkheid tot verhaal van schade, in combinatie met de verwijten die [eiseres] in algemene zin heeft gemaakt aan het adres van [gedaagden] , valt zonder nadere toelichting (die [eiseres] niet heeft gegeven) niet in te zien dat en waarom de schadeposten ten aanzien van de volgende klanten hieronder vallen:

-

[debiteur 1] (fouten in de werkzaamheden en veel uren geschreven)

-

[debiteur 2] , [debiteur 3] en [debiteur 4] (geen werkzaamheden verricht of fouten in de aangiften)

-

[debiteur 5] (oude, niet meer te declareren uren)

Nog afgezien van de omstandigheid dat op een aantal van de hiervoor genoemde debiteuren minder dan € 5.000 is afgeboekt valt uit productie 11 bij dagvaarding en de daarop door [eiseres] gegeven toelichting niet af te leiden dat en waarom de ten aanzien van deze klanten gedane afboekingen zijn te wijten aan bewust roekeloos handelen van [gedaagde sub 3] .

4.25.

Ten aanzien van de klant [debiteur 6] stelt [eiseres] dat geen duidelijke afspraken zijn gemaakt en dat [gedaagden] advieswerkzaamheden heeft weggeschreven onder een algemene code, terwijl dat separaat gedeclareerd had behoren te worden.

[gedaagden] voert het verweer dat met [debiteur 6] een vaste prijs per jaar was afgesproken, jaarlijks te indexeren. Alle werkzaamheden, waaronder regulier advieswerk, vielen daaronder, hetgeen ook volgt uit de opdrachtbrief (productie 11, bijlage 11 bij dagvaarding).

4.26.

De rechtbank overweegt dat voor het standpunt van [gedaagden] meer aanwijzingen uit de eerdergenoemde opdrachtbrief kunnen worden afgeleid dan voor het standpunt van [eiseres] . Dat wil zeggen dat [eiseres] haar standpunt, dat bijkomend advieswerk door [gedaagden] ten onrechte onder de prijsafspraak is geschaard, niet voldoende heeft onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden]

4.27.

[eiseres] betoogt ook dat het in een aantal gevallen is voorgekomen dat [gedaagden] een voorschotfactuur heeft uitgebracht voor administratieve werkzaamheden die direct gevuld werd met voorafgaande advieswerkzaamheden die niet als zodanig zijn uitgefactureerd. De redenen hiervoor kunnen volgens [eiseres] zijn dat het advieswerk niet daadwerkelijk is verricht of dat het advieswerk wel is verricht, maar dat niet met de klant is afgesproken dat het advieswerk gefactureerd mag worden.

4.28.

De rechtbank overweegt hierover dat de door [eiseres] gestelde werkwijze van [gedaagde sub 3] niet blijkt uit enig door haar genoemd voorbeeld of door haar overgelegd document. Uit een aantal door [eiseres] overgelegde brieven van [gedaagde sub 3] aan klanten blijkt wel dat hij met hen is overeengekomen dat advieswerk separaat zou worden gefactureerd. Verder heeft [eiseres] ten aanzien van geen enkele van haar klanten concreet aangegeven dat onder het mom van voorschotnota gefactureerd advieswerk in werkelijkheid niet is verricht. Daarom kan niet worden aangenomen dat [eiseres] op de hier aan de orde zijnde grondslag schade heeft geleden.

4.29.

Ten aanzien van vier klanten, die zijn opgesomd onder nummer 95 van de dagvaarding als deel uitmakend van de vordering tot schadevergoeding, is geen toelichting gegeven dat en waarom [eiseres] als gevolg van enig handelen of nalaten door [gedaagden] schade heeft geleden. De rechtbank laat die dossiers (het gaat dan om [debiteur 7] , [debiteur 8] , [debiteur 9] en [debiteur 10] ) bij de beoordeling buiten beschouwing omdat een eventueel uit die dossiers voortvloeiende schadevordering niet is onderbouwd, terwijl [gedaagden] deze betwist.

4.30.

[eiseres] heeft zich ten aanzien van de klanten [debiteur 11] [debiteur 12] en [debiteur 13] op het standpunt gesteld dat [gedaagde sub 3] aanvankelijk - terecht - de werkzaamheden voor de loonadministratie had geoffreerd voor een prijs per werknemer náást een prijsafspraak voor het voeren van de administratie, maar dat hij later met deze klanten heeft afgesproken dat de werkzaamheden voor de loonadministratie ook onder de prijsafspraak voor het voeren van de administratie valt. Het voeren van de administratie kost de meeste tijd in het proces van de totstandkoming van de jaarrekening. Als gevolg van de gewijzigde afspraak met de klant heeft [gedaagde sub 3] bewust het risico genomen dat zijn prijsafspraak ver onder de maat was qua tijdsbesteding die [eiseres] kwijt zou zijn aan deze klant en heeft hij daarmee bewust het risico genomen op grote schade voor [eiseres] . [eiseres] heeft na het vertrek van [gedaagde sub 3] deze klanten benaderd en gevraagd in te stemmen met een prijsaanpassing maar zij hebben dat niet geaccepteerd. Ten aanzien van de klanten [debiteur 14] , [debiteur 15] , [debiteur 12] en [debiteur 13] stelt [eiseres] (ook) dat uit de offertes volgt dat advieswerkzaamheden separaat in rekening zouden worden gebracht, maar dat [gedaagden] heeft nagelaten dit daadwerkelijk te doen. In plaats daarvan heeft [gedaagde sub 3] advieswerk gefactureerd als onderdeel van de voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening. Daardoor was een deel van het voorschot dat was bedoeld voor nog te verrichten werkzaamheden op het gebied van administratieve dienstverlening, al opgemaakt.

4.31.

Als gevolg hiervan stelt [eiseres] schade te hebben geleden doordat zij genoodzaakt was de volgende bedragen af te boeken (productie 11 [eiseres] ):

[debiteur 11] (19.000+1.250+5.050=) € 25.300,00

[debiteur 12] € 10.000,00

[debiteur 14] (25.000+844,20+4.345,70+2.134,30+744,50=) € 33.068,70

[debiteur 15] € 25.000,00

Totaal € 93.368.70

4.32.

Met betrekking tot [debiteur 13] stelt [eiseres] niet dat zij een bedrag heeft afgeboekt zodat de rechtbank [debiteur 13] verder buiten beschouwing laat. Ten aanzien van de overige vier klanten van [eiseres] voert [gedaagde sub 3] als verweer het volgende aan. Met betrekking tot [debiteur 11] is een voorziening opgenomen voor het bedrag dat niet meer kon worden gefactureerd. Na zijn vertrek bij [eiseres] heeft [eiseres] met deze klant niet overlegd hoe om te gaan met de kosten voor de jaarrekening 2013. Deze kosten zitten niet in de door [gedaagde sub 3] gemaakte prijsafspraak en zouden in overleg met de klant wel gefactureerd worden. Voor [debiteur 12] is het voorschot voor de jaarrekening 2013 apart gefactureerd en de afwerking kon in overleg met de klant ook worden gefactureerd. De prijsafspraak voor 2014 betreft alle reguliere werkzaamheden. In het begin zijn veel uren gemaakt voor de opstart. € 16.000 moet ruim voldoende zijn voor het factureren van alle uren. Ten aanzien van [debiteur 14] stelt [gedaagde sub 3] dat er een nieuwe prijsafspraak is gemaakt op grond waarvan ook alle werkzaamheden zijn gefactureerd, met uitzondering van de lonen (waarmee kennelijk wordt bedoeld de loonadministratie) en incidenteel of bijzonder advieswerk. Wel is het zo dat een aantal zaken veel uren heeft gekost. Dit had in overleg met de klant kunnen worden gefactureerd maar in plaats daarvan is een voorziening getroffen. Met betrekking tot [debiteur 15] voert [gedaagden] aan dat de adviesuren van twee medewerkers van [eiseres] ( [E 2] en [D 2] ) apart worden gefactureerd. Voor de werkzaamheden voor het jaar 2013 is een prijs afgesproken van € 25.000. Een medewerker van [eiseres] , [F] , heeft in 2013 te veel uren geschreven terwijl hij op de hoogte was van de prijsafspraak. Op de vraag van [gedaagde sub 3] wat er met het restant moest gebeuren zou [F] hebben gezegd dat hij in 2014 niet zoveel werk zou hoeven verrichten en dat het restant van 2013 dan alsnog kon worden gefactureerd.

4.33.

Met betrekking tot deze vier klanten van [eiseres] overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van [debiteur 11] en [debiteur 12] betwist [gedaagden] niet dat hij aanvankelijk de werkzaamheden voor de loonadministratie had geoffreerd voor een prijs per werknemer náást een prijsafspraak voor het voeren van de administratie, maar dat hij later met deze klanten heeft afgesproken dat de werkzaamheden voor de loonadministratie ook onder de prijsafspraak voor het voeren van de administratie vallen. Ook betwist hij niet dat het voeren van de administratie de meeste tijd kost in het proces van de totstandkoming van de jaarrekening. Hiermee staat dit door [eiseres] gestelde handelen ten aanzien van deze klanten met betrekking tot de loonadministratie van [gedaagde sub 3] vast. Zonder nadere, ontbrekende toelichting van [gedaagde sub 3] valt in hetgeen [gedaagden] aanvoert met betrekking tot (nogmaals) [debiteur 12] en [debiteur 15] geen betwisting te lezen van de stelling van [eiseres] dat hij advieswerkzaamheden (ten aanzien van [debiteur 15] : met uitzondering van advieswerkzaamheden die zijn verricht door twee medewerkers van [eiseres] ), die separaat in rekening moesten worden gebracht, heeft gefactureerd als onderdeel van de voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening, als gevolg waarvan een deel van het voorschot dat was bedoeld voor nog te verrichten werkzaamheden op het gebied van administratieve dienstverlening al was opgemaakt. Dit brengt mee dat het door [eiseres] gestelde handelen van [gedaagde sub 3] ten aanzien van deze twee klanten met betrekking tot advieswerkzaamheden ook vast staat.

4.34.

Ten aanzien van [debiteur 14] betwist [gedaagden] wel (voldoende gemotiveerd) dat advieswerkzaamheden zijn gefactureerd als onderdeel van voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte nader haar stelling te onderbouwen dat [gedaagde sub 3] met betrekking tot [debiteur 14] advieswerkzaamheden heeft gefactureerd als onderdeel van voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening. [gedaagden] zal daarop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.

4.35.

Ten aanzien van de vraag of bij het hiervoor vastgestelde handelen van [gedaagde sub 3] sprake is van grove schuld overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] betoogt dat [gedaagde sub 3] ervan op de hoogte was dat de vestiging van [eiseres] in [vestigingsplaats] (Limburg), waar [gedaagde sub 3] vestingmanager was, als zelfstandige vestiging mogelijk op zou houden te bestaan. Volgens [eiseres] hoopte [gedaagde sub 3] dat hij met hoge omzetcijfers kon bereiken dat de vestiging [vestigingsplaats] een volwaardige vestiging bleef zodat hij vestigingsmanager kon blijven en hield de door hem met een aantal klanten gemaakte nieuwe afspraak, op grond waarvan de kosten voor de loonadministratie onder de prijsafspraak voor de overige werkzaamheden zouden vallen, hiermee verband. [gedaagde sub 3] heeft dit niet weersproken. Hieruit volgt dat [gedaagde sub 3] zijn eigen belang voorop heeft gesteld. Gelet op het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 3] , door het maken van deze nieuwe afspraken met betrekking tot de loonadministratie, bewust het risico heeft genomen op schade voor [eiseres] omdat het voorschot, dat was bestemd voor administratieve werkzaamheden, voor een aanzienlijk deel moest worden toegerekend aan werkzaamheden in het kader van de loonadministratie. Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] niet uitgelegd waarom hij advieswerk, dat op grond van afspraken met klanten afzonderlijk in rekening zou worden gebracht, heeft gefactureerd als onderdeel van voorschotnota’s. Omdat [gedaagde sub 3] moet hebben voorzien dat een deel van het voorschot dat was bedoeld voor nog te verrichten werkzaamheden op het gebied van administratieve dienstverlening, niet meer beschikbaar zou zijn moet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 3] ook door zo te handelen bewust het risico heeft genomen dat [eiseres] schade zou lijden. Voor beide vormen van gedrag moet het er verder voor worden gehouden dat [gedaagde sub 3] er lichtzinnig vanuit is gegaan dat het risico op schade zich niet zou realiseren. Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde sub 3] bewust roekeloos gehandeld, waardoor het risico voor schade van [eiseres] is ontstaan. Dit geldt in ieder geval voor het hierboven beschreven handelen van [gedaagde sub 3] ten aanzien van [debiteur 11] [debiteur 12] en [debiteur 15] en mogelijk ook ten aanzien van [debiteur 14] . Voor zover dit tot schade van [eiseres] heeft geleid van meer dan

€ 5.000 per gedraging is [gedaagden] voor die schade aansprakelijk.

4.36.

Ten aanzien van [debiteur 12] geldt het maken van de (latere) afspraak, om de werkzaamheden voor de loonadministratie onder de vaste prijsafspraak voor de overige administratieve dienstverlening te laten vallen, als één bewust roekeloze gedraging. Dit geldt ook ten aanzien van Nielen. Wat betreft [debiteur 15] en (opnieuw) [debiteur 12] (en mogelijk ook [debiteur 14] ) moet per klant als één bewust roekeloze gedraging worden beschouwd het totaalbedrag voor advieswerk dat is gefactureerd als onderdeel van de voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening, waardoor de voorschotnota niet meer kon worden gebruikt ter inning van kosten voor administratieve dienstverlening.

4.37.

Met betrekking tot de door [eiseres] gestelde schade voert [gedaagde sub 3] aan dat de omschrijvingen van de schadeposten in productie 11 van [eiseres] mager en onduidelijk zijn en hij, zo begrijpt de rechtbank, de (hoogte van de) afboekingen niet zelf heeft kunnen controleren. Gelet op de omstandigheid dat [eiseres] haar schade niet nader met stukken heeft onderbouwd is hiermee sprake van een voldoende gemotiveerde betwisting.

4.38.

Als er, vooralsnog veronderstellenderwijs, vanuit wordt gegaan dat de door [eiseres] gestelde afboekingen inderdaad zijn gedaan, brengt het voorgaande nog niet mee dat ten aanzien van [debiteur 12] dat [gedaagde sub 3] aansprakelijk is voor deze schade. In in theorie is het mogelijk dat de schade van in totaal € 10.000 per gedraging € 5.000 bedraagt, terwijl artikel 19.4 van de managementovereenkomst voor aansprakelijkheid een schade eist hoger dan € 5.000 per gedraging.

4.39.

De rechtbank zal zich na de hierboven vermelde aktewisseling eerst een oordeel moeten vormen over de stelling van [eiseres] dat [gedaagde sub 3] met betrekking tot [debiteur 14] advieswerkzaamheden heeft gefactureerd als onderdeel van voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening. Daarna kan de hoogte van de schade van [eiseres] worden beoordeeld. Om vast te kunnen stellen hoe hoog de schade van [eiseres] is, overweegt de rechtbank een deskundige te benoemen. Voordat tot benoeming van een deskundige wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. Uit praktische overwegingen zal de rechtbank de zaak ook voor dit doel al naar de rol verwijzen.

4.40.

De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één, van partijen onafhankelijke, registeraccountant als deskundige en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:

  1. Heeft [eiseres] ten aanzien van haar klanten [debiteur 12] , [debiteur 11] [debiteur 15] (en eventueel) [debiteur 14] na het vertrek van [gedaagde sub 3] bij [eiseres] afboekingen moeten doen als gevolg van het in 4.33 beschreven handelen van [gedaagde sub 3] ?

  2. Zo ja, kunt u per klant gedetailleerd aangeven welke bedragen zijn afgeboekt?

  3. Kunt u ten aanzien van [debiteur 12] aangeven welke bedragen zijn afgeboekt naar aanleiding van a) het maken van de (latere) afspraak om de werkzaamheden voor de loonadministratie ook onder de vaste prijsafspraak voor de overige administratieve dienstverlening te laten vallen en b) het factureren van advieswerk als onderdeel van de voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening?

  4. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?

4.41.

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiseres] moeten worden betaald.

d. Leaseauto

4.42.

[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagden] om, samengevat weergegeven, al datgene te betalen wat samenhangt met het gebruik door [gedaagden] van zijn leaseauto, daaronder begrepen een aantal facturen van reeds gefactureerde leasekosten. Daarnaast heeft [eiseres] gevorderd dat [gedaagden] wordt veroordeeld de leaseauto in te leveren.

4.43.

[gedaagden] heeft aangegeven dat de leaseauto is ingeleverd op 10 maart 2015. Daarnaast wijst [gedaagden] erop dat het totaalbedrag van de als productie 12 overgelegde facturen ter zake van leasekosten € 26.993,50 bedraagt en derhalve niet overeenstemt met het gevorderde bedrag. Bovendien stelt [gedaagde sub 3] zich op het standpunt dat hij zijn recht op de leaseauto niet heeft verloren, omdat de managementovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd.

4.44.

Nu [gedaagden] heeft aangevoerd dat de leaseauto is ingeleverd op 10 maart 2015 en [eiseres] dit niet heeft weersproken, houdt de rechtbank het ervoor dat [eiseres] geen belang meer heeft bij de gevorderde verklaring voor recht om mee te werken aan het inleveren van de leaseauto.

4.45.

Uit de als productie 12 overgelegde factuur maakt de rechtbank op dat de overeenkomst ten aanzien van de leaseauto is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] . Dat en waarom ten aanzien van deze vordering grondslag bestaat voor hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] volgt niet uit de managementovereenkomst (de verplichting een leaseauto te retourneren volgt niet uit artikel 13.9 van de managementovereenkomst, waarin wordt gesproken van het retourneren van bescheiden) en is overigens onvoldoende onderbouwd gesteld, terwijl [gedaagden] betwist dat ter zake grond bestaat voor hoofdelijke veroordeling. Het gaat hier immers niet om een vordering tot vergoeding van schade maar om een vordering tot nakoming.

[gedaagde sub 1] betwist niet dat zij gehouden is aan [eiseres] te vergoeden de kosten van de leaseauto, daaronder begrepen brandstofkosten en boetes. [eiseres] krijgt deze kosten in rekening gebracht ingevolge een ten behoeve van haar GPC houders gesloten mantelovereenkomst. [eiseres] stelt, en [gedaagde sub 1] betwist dat niet, dat zij die kosten op haar beurt doorbelast aan de vennootschap van de GPC houders. Of de managementovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd of niet, is derhalve in dit verband niet relevant. [gedaagde sub 1] is gehouden de kosten die samenhangen met het gebruik van de leaseauto en die bij [eiseres] in rekening zijn gebracht, aan [eiseres] te vergoeden.

4.46.

De juistheid van de als productie 12 overgelegde facturen, met een beloop van € 26.993,50 is niet betwist. Wel is aangevoerd dat voor het meerdere gevorderde zijdens [eiseres] een onderbouwing mist. [gedaagde sub 1] heeft de vordering voor het meerdere bij gebrek aan wetenschap (kaal) betwist. [eiseres] heeft ter comparitie toegelicht dat in de administratie nog twee via selfbilling opgestelde facturen open staan voor een bedrag van € 15.950,43. De facturen zien op de kostendoorbelasting over het eerste half jaar 2014 en [eiseres] heeft aangeboden die facturen over te leggen.

4.47.

De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen de facturen bij akte in het geding te brengen, waarna [gedaagde sub 1] zich hierover mag uitlaten. Aan onverkorte toewijzing staat op dit moment in de weg dat een optelling van de facturen in productie 12 en het ter comparitie genoemde factuurbedrag van 3 juli 2014 resulteert in een totaalbedrag van € 42.943,93 en dus niet overeenkomt met het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 43.526,78. Het juiste bedrag kan om die reden op dit moment niet worden vastgesteld.

e. (Proces)kosten

4.48.

[eiseres] maakt op grond van artikel 19.3 van de managementovereenkomst aanspraak op volledige vergoeding van haar proceskosten. [gedaagden] betwist primair dat grond bestaat voor zijn veroordeling in de proceskosten, maar betwist daarnaast dat bedoeld artikel in de onderhavige situatie toepassing vindt.

4.49.

De rechtbank houdt een oordeel met betrekking tot de proceskostenveroordeling aan tot het eindvonnis, maar overweegt ten aanzien van de uitleg van artikel 19.3 van de managementovereenkomst het volgende. Ingevolge dit artikel moet [gedaagden] de kosten voor juridische bijstand vergoeden die betrekking heeft op schade die is ontstaan als gevolg van opzet of grove schuld. Het voorgaande brengt met zich, dat slechts een gedeelte van de vorderingen van [eiseres] mogelijk op die grondslag zal kunnen worden toegewezen. Het gaat in ieder geval niet op voor de kosten die samenhangen met de leaseauto. De rechtbank zal de juridische kosten die in aanvulling op het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komen bij eindvonnis schatten.

Slotsom in conventie

4.50.

Het voorgaande in acht genomen, komt de rechtbank met betrekking tot de in 3.1 vermelde vorderingen in conventie tot de volgende slotsom:

-

vorderingen 1, 2 en 3 zullen worden afgewezen bij eindvonnis;

-

ter zake van vordering 4 zal [eiseres] bij akte haar stelling dat advieswerk voor [debiteur 14] is gefactureerd als onderdeel van voorschotnota’s voor administratieve dienstverlening nader moeten onderbouwen en zullen [eiseres] en [gedaagden] c.s. in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het voornemen van de rechtbank tot het benoemen van een deskundige;

-

Inzake de vordering 5 en 6 wordt [eiseres] in de gelegenheid gesteld bij diezelfde akte de twee via selfbilling opgestelde facturen over te leggen die zien op de kostendoorbelasting over het eerste half jaar 2014;

-

Vordering 7 zal bij gebrek aan belang bij eindvonnis worden afgewezen

-

Alle overige beslissingen in conventie zullen worden aangehouden.

in reconventie

4.51.

In reconventie heeft [gedaagden] vorderingen ingesteld die samenhangen met zijn standpunt dat de opzegging door [eiseres] van de managementovereenkomsten nietig, althans vernietigbaar is geweest. [gedaagden] stelt, samengevat weergegeven, dat een redelijke grondslag voor de opzegging heeft ontbroken, zodat deze zonder rechtsgevolg is gebleven, althans, onrechtmatig jegens hem moet worden geacht. [gedaagden] vordert nakoming van de managementovereenkomst, c.q. vergoeding door [eiseres] van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige opzegging.

4.52.

[eiseres] voert aan dat verschillende omstandigheden zijn te benoemen waaruit blijkt dat [gedaagde sub 3] niet voldeed aan het gevolmachtigdenprofiel, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de managementovereenkomst. Dit niet-voldoen aan het vereiste profiel is ten grondslag gelegd aan de eerste opzegging d.d. 29 juli 2014, tegen 1 november 2014. Vervolgens is op 7 oktober 2014 wegens een dringende reden met onmiddellijke ingang opgezegd, ingevolge artikel 13.3 van de managementovereenkomst. [eiseres] stelt, onder verwijzing naar het kort geding vonnis, dat gegronde redenen voor opzegging met onmiddellijke ingang onder meer gelegen waren in de volgende omstandigheden:

-

[gedaagde sub 3] heeft in privé een geldbedrag van € 225.000,- geleend van de [debiteur 3] , die met zijn onderneming klant was bij [eiseres] . Dit gegeven strookt niet met de onafhankelijkheid die van een accountant gevergd wordt en [gedaagde sub 3] handelde daarmee in strijd met op hem toepasselijke gedragsregels. [gedaagde sub 3] heeft voor het aangaan van die lening geen voorafgaande toestemming bij het bestuur van [eiseres] gevraagd en hij heeft verzuimd hiervan melding te maken in zijn onafhankelijkheidsverklaring. Daarmee is deze lening bewust buiten het zicht gehouden van de afdeling Compliance, en daarmee het wettelijk toezicht op de accountancy.

-

[gedaagde sub 3] heeft niet tijdig de jaarrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gepubliceerd, hetgeen wel wettelijk vereist is en welk verzuim een economisch delict oplevert.

-

[gedaagde sub 3] heeft een bestuursfunctie vervuld bij een stichting die tevens toezichthouder was van een klant van [eiseres] , zonder hiervan melding te maken bij [eiseres] en zonder hiervan melding te maken in zijn onafhankelijkheidsverklaring

-

[gedaagde sub 3] heeft slechte commerciële afspraken gemaakt.

4.53.

[gedaagden] heeft aangevoerd dat vorenbedoelde geldlening een vriendendienst was die los stond van de zakelijke relatie die de uitlener had met [eiseres] . [gedaagden] heeft echter niet weersproken dat voor het in privé aangaan van een overeenkomst met een klant vereist was voorafgaand toestemming te vragen bij [eiseres] . Evenmin heeft hij weersproken dat hij van deze overeenkomst melding had behoren te maken in zijn onafhankelijkheidsverklaring. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gedaagden] heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de managementovereenkomst, alsmede de voor hem geldende (gedrags)regels als registeraccountant.

[gedaagden] heeft blijkens het kort geding vonnis erkend dat de jaarrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig gepubliceerd waren.

Ook het vervullen van een bestuursfunctie bij de toezichthouder van een klant was van [eiseres] heeft [gedaagden] niet weersproken. Hij stelt te dien aanzien dat hij hiervoor wel toestemming had gevraagd bij het bestuur van [eiseres] , maar erkent dat hij deze bestuursfunctie niet heeft vermeld op de jaarlijks in te leveren onafhankelijkheidsverklaring. Ten aanzien van de slechte commerciële afspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat [gedaagde sub 3] ten aanzien van tenminste drie klanten van [eiseres] bewust roekeloos heeft gehandeld, waardoor het risico voor schade van [eiseres] is ontstaan.

4.54.

Onder deze omstandigheden, en mede in overweging genomen dat [gedaagde sub 3] met betrekking bij één klant van [eiseres] ( [E 1] ) oude, niet meer te declareren adviesuren ter hoogte van € 5.151,40 onder een andere vlag in rekening heeft gebracht (zie 4.14-4.16), was er naar het oordeel van de rechtbank op 7 oktober 2014 sprake van een dringende reden voor opzegging van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang, zodat die opzegging rechtsgeldig is. De vraag of aan de eerdere opzegging gebreken kleven hoeft daarom niet te worden beantwoord en de vorderingen van [gedaagden] , gebaseerd op het uitgangspunt dat de opzegging niet rechtsgeldig is, zullen worden afgewezen.

4.55.

[gedaagden] heeft aangevoerd dat hem, los van de vraag of rechtsgeldig is opgezegd, in alle gevallen het GPC behoort te worden uitbetaald. Hij heeft in dat verband gesteld dat hij houder is van een GPC van € 500.000,- waarop door [eiseres] inmiddels € 300.000,- is ingelost. [eiseres] moet daarom nog een bedrag van € 200.000,- vergoeden, aldus [gedaagden]

4.56.

De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] in het petitum van zijn conclusie van eis in reconventie ter zake - behalve als vergoeding van schade wegens opzegging van de managementovereenkomst - geen vordering heeft geformuleerd. Een vordering uit hoofde van de fusieovereenkomst en/of de managementovereenkomst heeft [gedaagden] niet ingesteld. Wat betreft de vordering van [gedaagden] tot vergoeding van zijn schade wegens opzegging van de managementovereenkomst (als geformuleerd onder 2 en 3 van de conclusie in reconventie) komt deze niet voor toewijzing in aanmerking, gelet op het hiervoor onder 4.54 weergegeven oordeel van de rechtbank.

Slotsom in reconventie

4.57.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [gedaagden] in reconventie bij eindvonnis zullen worden afgewezen. [gedaagden] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij eindvonnis worden veroordeeld in de kosten in reconventie van [eiseres] . Om te voorkomen dat de termijnen voor het instellen van hoger beroep uiteen gaan lopen ten aanzien van verschillende beslissingen in het geschil tussen partijen, zal de rechtbank de hiervoor vermelde beslissing in reconventie nog niet in het dictum tot uitdrukking brengen.

In conventie en reconventie voorts:

4.58.

Gelet op al het bovenstaande geeft de rechtbank partijen in overweging om met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of een schikking kan worden getroffen.

5 De beslissing