Home

Rechtbank Limburg, 23-07-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:7037, 03/704591-15 en 03/720712-16

Rechtbank Limburg, 23-07-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:7037, 03/704591-15 en 03/720712-16

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
23 juli 2018
Datum publicatie
23 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2018:7037
Formele relaties
Zaaknummer
03/704591-15 en 03/720712-16

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor medeplegen poging doodslag door het meermalen op korte afstand schieten op lichaam aangever. Medeplegen carjacking. Daders telkens verkleed als politieagenten. Veroordeling voor medeplegen van een gewelddadige woningoverval op basis van DNA-bewijs en schakelbewijs. Verboden wapenbezit. Veroordeling voor woninginbraak en diefstal personenauto, nu de verdachte de personenauto kort na inbraak onder zich had en geen aannemelijke verklaring voor dit bezit heeft gegeven. Gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar. Vrijspraak voor plofkraak geldautomaat en brandstichting ramauto. DNA op een verplaatsbaar object levert in dit geval onvoldoende bewijs op.

Uitspraak

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummers: 03/704591-15 en 03/720712-16 (ter terechtzitting gevoegd)

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juli 2018

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zittingen van 3 en 9 juli 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn telkens ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De zaken zijn telkens gelijktijdig behandeld met de zaken tegen [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) met de parketnummers 03/720716-16 en 03/866138-17.

2 De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:

03/704591-15

1.: op 27 februari 2015 in Brunssum, al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd van de ING Bank N.V. (primair) een hoeveelheid geld te stelen door een ontploffing te weeg te brengen in een geldautomaat en door een deur van het bankgebouw te forceren door met een personenauto tegen een deur van het bankgebouw te rijden althans (subsidiair) een ontploffing in een geldautomaat heeft teweeggebracht waardoor algemeen gevaar is ontstaan voor goederen, in het bijzonder de geldautomaat, het gebouw waar zich deze geldautomaat in bevond en ook voor belende gebouwen;

2.: op 27 februari 2015 in Brunssum, al dan niet tezamen met een ander een auto in brand heeft gestoken waardoor personen en goederen in gevaar werden gebracht;

3.: op 19 juni 2015 in Brunssum een veerdrukpistool en een imitatiewapen voorhanden heeft gehad, die wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met een pistool en een pistoolmitrailleur;

4.: op 19 juni 2015 in Herzogenrath (Duitsland), al dan niet tezamen met een ander en in de voor de nachtrust bestemde tijd, een woninginbraak heeft gepleegd;

In de tenlastelegging is het element dat de persoon of personen die de diefstal pleegde(n) zich buiten medeweten of tegen de wil van de rechthebbende zich in de woning bevonden niet vermeld; nu het gezien de tekst van de tenlastlegging en de daaronder vermelde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kennelijk de bedoeling van de steller van deze tenlastelegging is geweest de strafverzwarende omstandigheid genoemd in artikel 311, eerst lid, sub 3e ten laste te leggen en van de zijde van de verdediging geen beroep is gedaan op het ontbreken van dit element, zal de rechtbank de tenlastelegging met dit element aanvullen, nu dat kan zonder daardoor de verdachte in diens verdediging te benadelen.

5.: (primair) op 19 juni 2015 in Herzorgenrath (Duitsland), al dan niet tezamen met een ander door het gebruik van een valse sleutel een personenauto heeft gestolen, dan wel (subsidiair) op 19 juni 2015 in Maastricht deze personenauto heeft geheeld.

03/720712-16

1.: op 10 mei 2016 in Landgraaf, al dan niet tezamen met een ander heeft geprobeerd

[slachtoffer 1] met voorbedachten rade dood te schieten (primair) dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] dood te schieten om zo te kunnen vluchten na een poging een woninginbraak te plegen (subsidiair) dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] dood te schieten (meer subsidiair) dan wel heeft geprobeerd een woninginbraak met geweld te plegen (meest subsidiair);

2.: op 10 mei 2016 in Landgraaf, al dan niet tezamen met een ander door een vuurwapen te tonen en te dreigen met geweld, [slachtoffer 2] heeft gedwongen haar auto af te staan;

3.: op 16 maart 2016 in Brunssum, al dan niet tezamen met een ander met geweld en onder bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] een diefstal heeft gepleegd.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

03/704591-15

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder 1., 2., 3., 4. en 5. primair bewezen is.

Ten aanzien van het onder 1. en het onder 2. tenlastegelegde heeft de officier van justitie in de eerste plaats verwezen naar de aangifte door de heer [aangever 1] namens ING Bank N.V. en de aangifte door [aangever 2] van de diefstal van zijn personenauto merk BMW, welke auto is gebruikt om te proberen de deur van het bankgebouw mee te forceren en welke auto vervolgens in brand is gestoken. Voorts heeft de officier van justitie verwezen naar de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] . Hij heeft verder gewezen op de bevindingen van het forensisch onderzoek. Hieruit blijkt dat de ontploffing is veroorzaakt door een gas of gasmengsel en waaruit blijkt dat er belangrijke aanwijzingen zijn voor het in brand steken van deze auto. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat tijdens de ontploffing en de brand van de auto er algemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan. Uit het forensisch onderzoek is voorts gebleken dat een van de daders over de achter de geldautomaat gelegen kluis is geklommen, waarbij kennelijk diens kleding is beschadigd en een stukje textiel is blijven haken aan een scharnierpunt van de geldautomaat. Op dit stukje textiel is menselijk bloed en epitheel aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft na onderzoek aan dat bloed en dat epitheel vastgesteld dat zich in dat bloed en in dat epitheel DNA bevond waarvan het profiel overeenkomt met de DNA-profiel van de verdachte. De officier van justitie heeft voorts verwezen naar een proces-verbaal van de koninklijke Marechaussee, waaruit blijkt dat de verdachte, tezamen met een vriend diezelfde ochtend in Brunssum, slechts een paar kilometer van de plek waar even daarvoor de ontploffing en de brandstichting had plaatsgevonden, is aangetroffen en staande gehouden.

Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar een proces-verbaal van doorzoeking, het onderzoek aan de bij die doorzoeking aangetroffen wapens, de aanvraag van de doorzoeking en de verklaring van de verdachte tegenover ambtenaren van de politie en op de terechtzitting van 3 juli 2018, waarbij hij erkent deze wapens voor handen te hebben gehad.

Ten aanzien van het onder 4. en onder 5. tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar een proces-verbaal ter zake een onderzoek van telecommunicatie, waaruit volgens de officier van justitie blijkt dat de verdachte ten tijde dat deze woninginbraak werd gepleegd, in Duitsland was. Daarnaast heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte door [slachtoffer 4] , waaruit blijkt dat op 19 juni 2015 tussen 1.00 uur en 5.00 uur geld en een autosleutel uit de woning en een auto met het kenteken [kenteken 1] is gestolen. Tijdens de doorzoeking op 19 juni 2015 in de woning van de toenmalige vriendin van de verdachte is een parkeerkaartje van parkeergarage genaamd De Colonel in Maastricht aangetroffen met daarop ditzelfde kenteken. Het gestolen voertuig is daarna door de politie in deze parkeergarage aangetroffen. Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, deze auto na de diefstal daarvan heeft gekocht, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Bovengenoemde bewijsmiddelen, in combinatie met de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij bekent dat de gestolen auto zeer kort na de diefstal in zijn bezit is geweest, kunnen naar het oordeel van de officier van justitie een bewezenverklaring dat de verdachte deze woninginbraak heeft gepleegd en vervolgens de auto heeft weggenomen, dragen. De officier van justitie heeft gewezen op de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft een arrest van een hof in stand gelaten, waarbij degene die een gestolen voorwerp kort na een inbraak in bezit had, wegens de diefstal van dat voorwerp werd veroordeeld mede op grond van het feit dat hij geen aannemelijke verklaring voor dat bezit kon gegeven.

03/720712-16

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1. primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij acht het onder 1. subsidiair, het onder 2. en het onder 3. tenlastegelegde bewezen.

Ten aanzien van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangiften en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] . Beide aangevers hebben verklaard dat de daders, gekleed als politieagenten, in het bezit waren van een pistool toen zij de woning betraden. De officier van justitie heeft voorts verwezen naar de verklaring van de verdachte en de verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat ze bekennen gekleed als politieagenten naar de woning te zijn gegaan om de aldaar in een plantage aanwezige hennep te stelen. Beide verdachten hebben verklaard dat [medeverdachte] met een pistool heeft geschoten. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij heeft geschoten nadat de verdachte zei ‘schiet, schiet’. Ook heeft [medeverdachte] verklaard [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd te hebben geslagen. De verdere verklaring van beide verdachten, inhoudende dat zij geen wapens naar de woning hebben meegebracht of uit de woning hebben meegenomen, acht de officier van justitie niet aannemelijk. De officier van justitie bestempelt deze verklaringen als leugenachtig en heeft in dit verband verwezen naar de getuigenverklaringen van [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en

[getuige 10] . Al deze getuigen hebben verklaard buiten de woning een zwart pistool bij (een van) de verdachten te hebben waargenomen. Rondom de achtergelaten vluchtauto (een BMW) en op de nabijgelegen parkeerstrook is bloed van de verdachte aangetroffen. Zowel naast als in de vluchtauto zijn handschoenen aangetroffen met daarop een DNA-profiel dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Door het met een vuurwapen op korte afstand afvuren van meerdere kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de officier van justitie bewezen dat de verdachte zich tezamen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , zulks onder strafverzwarende omstandigheden, gepleegd te Landgraaf op 10 mei 2016. De verdachte en [medeverdachte] waren in de woning van aangever [slachtoffer 5] om de hennep te stelen. Omdat [slachtoffer 1] zich hierbij verzette en met een mes stak, is op hem geschoten zodat de verdachten de woning konden verlaten. De officier van justitie is van oordeel dat aan de verdachten geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu de verdachten de actoren zijn die gewapend met pistolen en goed voorbereid de woningoverval hebben geprobeerd te plegen. Zij hebben zich daarmee voorbereid op een situatie waarmee zij gewapenderhand eventueel verzet zouden willen breken. Ze hebben zich voorbereid op verzet door de slachtoffers en onder die omstandigheden komt aan de verdachten geen beroep toe op noodweer. De officier van justitie is van oordeel dat juist het omgekeerde aan de hand is: de aangevers kunnen zich beroepen op rechtmatig toegepast geweld nu de verdachten in de woning van aangevers hebben ingebroken en gewelddadig gedrag hebben vertoond.

Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte en de verdere verklaringen van [slachtoffer 2] . Voorts heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van de getuige [getuige 8] . De inhoud van de verklaring van deze getuige komt geheel overeen met de inhoud van de verklaring van de aangeefster. De getuige [getuige 9] heeft verklaard dat zij twee gewonde agenten heeft zien wegrennen, waarbij de eerste agent een mes in zijn handen had en de andere een zwart pistool. Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat ze nepagenten zag die bij een zwarte BMW stonden. Volgens haar verklaring heeft haar dochter gezien dat de beide nepagenten een pistool droegen. Direct na het voorval heeft de getuige [getuige 11] van [slachtoffer 2] gehoord dat haar auto van haar was afgenomen en dat het geen politieman was, maar dat hij wel een pistool had. De officier van justitie heeft voorts verwezen naar de verklaring van de verdachte en [medeverdachte] , inhoudende dat [medeverdachte] de auto heeft gestopt en dat ze vervolgens samen met de auto zijn weggereden. De verdere verklaring van de verdachten, inhoudende dat [medeverdachte] bij het stoppen van de auto geen gebruik heeft gemaakt van een wapen, acht de officier van justitie kennelijk leugenachtig, gelet op de verklaringen van

[slachtoffer 2] en de hiervoor genoemde getuigen. Naar het oordeel van de officier van justitie is bewezen dat de verdachte zich samen met [verdachte] schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld. De bedreiging heeft bestaan uit het voorhouden van een vuurwapen aan [slachtoffer 2] en het op dreigende toon tegen haar zeggen: ‘Uit de auto! En zo snel mogelijk. Anders gebeuren ongelukken hier!’.

Naar het oordeel van de officier van justitie was de diefstal pas voltooid op het moment dat de verdachte ook in de auto is gestapt en samen met [medeverdachte] is weggereden.

Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde heeft de officier van justitie allereerst verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 3] . Uit deze aangifte blijkt dat hij op 16 maart 2016 in zijn woning in Brunssum is verrast door de aanwezigheid van drie gemaskerde personen, die gewelddadig te werk zijn gegaan bij de diefstal. [slachtoffer 3] is naar de grond gebracht, meerdere malen tegen het hoofd getrapt en onder bedreiging van het toebrengen van letsel met een schroevendraaier en een mes gedwongen zijn waardevolle spullen aan te wijzen. Voorts hebben de daders gedreigd een oor of een vinger te zullen afknippen indien hij niet zou meewerken de waardevolle voorwerpen in zijn woning te vinden. Op enig moment is [slachtoffer 3] met een vloeistof overgoten, naar hij vermoedt terpentine of wasbenzine. De daders dreigden [slachtoffer 3] in brand te steken als hij niet zou vertellen waar de kluis zich bevond. Uiteindelijk zijn er 5.000 euro, 1.500 Zwitserse Franken, sieraden, 3 zilveren baren en een muntenverzameling gestolen. Door een arts zijn bij [slachtoffer 3] bloeduitstortingen op de armen, zijn linker bovenbeen, de schouderbladen, de rechterflank en de thorax waargenomen. Het forensisch onderzoek in de woning heeft tot de volgende conclusies geleid. Op de overloop van de eerste verdieping is een flesje met het opschrift ‘Fristi’ aangetroffen. Dit flesje is door de daders achtergelaten. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft na onderzoek gerapporteerd dat de vloeistof in het flesje motorbenzine betreft en dat er op het shirt van het slachtoffer eveneens motorbenzine is aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft voorts geconcludeerd dat het op de schenkopening en de binnenzijde van de dop aangetroffen materiaal biologisch van aard is. Onderzoek heeft uitgewezen dat het profiel van het DNA van dat materiaal, overeenstemt met het profiel van DNA van de verdachte. Nu door de verdachte geen aannemelijke verklaring is gegeven voor de aanwezigheid van DNA op het flesje Fristi dat kennelijk van hem afkomstig is, is naar het oordeel van de officier van justitie bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze gewelddadige diefstal.

3.2

Het standpunt van de verdediging

03/704591-15

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1., het onder 2., het onder 3., het onder 4. en het onder 5. primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het onder 5. subsidiair tenlastegelegde is naar haar oordeel wel bewezen.

Ten aanzien van het onder 1. en het onder 2. tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ontkent bij deze poging tot diefstal en deze brandstichting betrokken te zijn geweest. De getuigenverklaringen zeggen niets over de betrokkenheid van de verdachte. De raadsvrouw heeft gewezen op de verklaring van de verdachte, dat hij in het verleden vaker zonder vaste woon- of verblijfplaats geweest. Dat blijkt ook uit het uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie. Hij verbleef vaak bij vrienden of kennissen. De verdachte is vaker aangehouden, aldus de raadsvrouw en zijn kleding bleef dan achter op de plaats waar hij op dat moment verbleef. Toen de verdachte in België gedetineerd zat, verbleven ‘vrienden’ in zijn toenmalige woning en deze personen hebben kleding van de verdachte meegenomen. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het gaat om een heel klein druppeltje bloed dat op het stukje textiel op de plaats delict is aangetroffen. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het heus wel eens zal zijn gebeurd dat de verdachte een druppeltje bloed heeft verloren, zonder dat hij in de gaten heeft gehad wat er precies gebeurde. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft weliswaar geconcludeerd dat epitheel aan de achterkant van de stof is aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenstemt met het DNA-profiel van de verdachte, maar er is nagelaten de kans op deze overeenstemming van dat profiel te berekenen. Daarmee staat de mate waarin het profiel overeenstemt met het profiel van de verdachte niet vast. Uitgaande van het feit dat het biologisch materiaal door verdachte op het stukje stof werd achtergelaten betekent volgens de raadsvrouw slechts dat deze broek tenminste één keer door de verdachte werd gedragen. Als bewijs dat de verdachte betrokken was bij de poging tot diefstal en de brandstichting schiet het onderzoek aan het DNA van het stukje stof ook overigens tekort, immers, een broek is een verplaatsbaar object. Voorts is door de deskundige niet gerelateerd dat het gaat om vers dan wel oud bloed. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar jurisprudentie, waarin is bepaald dat het enkel aantreffen van DNA op de plaats delict dat overeenstemt met het DNA van de verdachte, onvoldoende is voor een bewezenverklaring.1 Voorts verwijst de raadsvrouw naar het alibi van de verdachte voor de nacht van 27 februari 2015, welk alibi is bevestigd door zowel [getuige 12] als door [getuige 13] . Tot slot heeft de raadsvrouw gewezen op het feit dat de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van deze informant heeft afgewezen, zodat ook de TCI-informatie niet als bewijs kan worden gebezigd.

Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het inhoud van het procesdossier niet onomstotelijk vaststaat dat de wapens die in beslag zijn genomen, ook de wapens zijn die zijn onderzocht. In het procesdossier staan bij de tenlastegelegde voorwerpen geen KVI-nummers vermeld en ook de koppeling aan de SIN-nummers is niet in het procesdossier terug te vinden. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken, indien de rechtbank van oordeel is dat de aangetroffen voorwerpen geen sprekende gelijkenis vertonen met de wapens, zoals deze worden vermeld in de tenlastelegging.

Ten aanzien van het onder 4. en het onder 5. tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan deze woninginbraak en de diefstal van de auto. De verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de opzetheling van de personenauto. Uit het proces-verbaal van onderzoek naar telecommunicatie kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de woninginbraak in Duitsland was. Uit dat onderzoek door de politie blijkt dat de mobiele telefoon, voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer ] , wisselend in gebruik is geweest bij de verdachte en bij [betrokkene 1] . Door de politie is niet gerelateerd dat op enig moment de stem van de verdachte werd herkend. Volgens de raadsvrouw blijkt uit de locatiebepaling en de inhoud van de tapgesprekken dat de verdachte op 19 juni 2015 omstreeks 1.06 uur de gemeente Maasmechelen (B) binnen reed. De verdachte heeft ook verklaard dat hij in Maasmechelen is geweest. Tussen 1.38 uur en 2.18 uur was het toestel, dat aan het genoemde telefoonnummer is gekoppeld, uitgeschakeld. Door de politie is gerelateerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de mobiele telefoon zich op dat moment in Duitsland bevond. Naar het oordeel van de raadsvrouw levert deze waarschijnlijkheidsgraad geen hard bewijs op voor de aanwezigheid van dat toestel in Duitsland. Als het toestel later weer wordt ingeschakeld, worden sms’jes van de vriendin van de verdachte niet beantwoord, terwijl er wel een sms wordt gestuurd naar een vrouw, waarvan is komen vast te staan dat niet de verdachte, maar [betrokkene 1] contact mee heeft. De raadsvrouw concludeert dat de plaats van het toestel na 1.06 uur, toen de verdachte zich kennelijk in de gemeente Maasmechelen (B) bevond, geen indicatie kan vormen voor de plaats waar de verdachte zich in de nacht van 19 juni 2015 heeft bevonden. Naar het oordeel van de raadsvrouw is voorts geen sprake van medeplegen bij de diefstal in Duitsland. De raadsvrouw heeft in dit verband naar jurisprudentie verwezen.2

03/720712-16

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1., het onder 2. en het onder 3. tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 1. primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw verwezen naar de verklaring van de [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij heeft geschoten op het onderlichaam van aangever toen deze met een mes instak en bleef insteken op het lichaam van de verdachte. Er was in die situatie geen kalm overleg of van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering mogelijk. [medeverdachte] heeft geschoten vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling om het leven van de verdachte te redden. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar jurisprudentie met betrekking tot voorbedachten raad.3 Zonder bewijs voor de voorbedachten rade is het bezwaarlijk tot een bewezenverklaring komen, gezien kennelijk niet is beoogd impliciet de doodslag op [slachtoffer 1] ten laste te leggen.

Ten aanzien van 1. subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat blijkens de toelichting bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, doodslag slechts onder de werking van deze bepaling valt indien het oorsprongsfeit ten minste als een strafbare poging kan worden aangemerkt. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank of er in deze sprake is van een strafbare poging tot het stelen van hennep. Om echter te kunnen komen tot een bewezenverklaring ter zake (poging) gekwalificeerde doodslag, moet er voldaan zijn aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde bestaat daarin, dat het moet gaan om een (poging tot) doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een ander strafbaar feit (oorsprongsfeit). De tweede voorwaarde bestaat daarin, dat er opzet op de dood moet zijn, terwijl die (poging tot) doodslag wordt gepleegd met een specifiek doel, te weten: begunstiging of vergemakkelijking. Dat specifieke doel ontbreekt dit geval, aldus de raadsvrouw. Allereerst heeft [medeverdachte] niet geschoten om de diefstal tot een gewenst einde te brengen. [medeverdachte] heeft geschoten om het leven van de verdachte te redden. Voorts had [medeverdachte] geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte en van [medeverdachte] blijkt dat door [medeverdachte] is geschoten. Er is door de verdachte geen uitvoeringshandeling verricht met betrekking tot het schieten, waardoor de verdachte bezwaarlijk als medepleger van dat schieten kan worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft in dit verband naar jurisprudentie verwezen.4 Zij heeft voorts aangevoerd dat [medeverdachte] heeft geschoten uit noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door [slachtoffer 1] . [medeverdachte] heeft verklaard dat het leek alsof [slachtoffer 1] de verdachte helemaal aan het “opensnijden” was. Het schieten van [medeverdachte] was daarom geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen. Er is voldaan aan de eisen van proportionaliteit (de verdediging moet gepast zijn) en subsidiariteit (je mag geen ander alternatief hebben dan de verdediging). Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [medeverdachte] heeft gehandeld uit noodweer en daarbij de grenzen van wat een redelijke manier van verdediging vereist (exces). Op grond van het ontbreken van de daarvoor vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ moet volgens de raadsvrouw de verdachte worden vrijgesproken omdat hij niet kan worden aangemerkt als medepleger. Subsidiair komt aan de verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toe en dient hij daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat [medeverdachte] het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] . Voorts geldt ook in dit opzicht dat de verdachte geen medepleger is, althans dat aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe komt.

Ten aanzien van het onder 1. meest subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het slaan met het hard voorwerp tegen het hoofd van aangever. Kennelijk heeft [medeverdachte] heeft met een hamer op het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen, handeling waarvoor de verdachte niet als medepleger worden aangemerkt.

Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. Nadat [medeverdachte] de chauffeur van auto heeft gemaand te stoppen, hij in de auto is gestapt en de chauffeur is uitgestapt, bevond de auto zich al volledige in de heerschappij van [medeverdachte] : op dat moment was de diefstal voltooid. Pas daarna is de verdachte in het voertuig ingestapt. Dit verloop van de feiten staat in de weg aan een bewezenverklaring van deelneming door de verdachte aan de hem tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal. Subsidiair heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verklaringen door getuigen over het tonen van een vuurwapen aan de chauffeur van de auto uiteen lopen, waardoor moeilijk is vast te stellen of inderdaad op enig moment een vuurwapen op haar werd gericht.

Ten aanzien van het onder feit 3. tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het enkel aantreffen op een verplaatsbaar voorwerp van biologisch materiaal, waarvan het DNA-profiel overeenstemt met het DNA-profiel van de verdachte, onvoldoende is voor het bewijs dat het tenlastegelegde door deze verdachte is begaan. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij af en toe een flesje drank van het merk Fristi koopt en na consumptie dat flesje dan wel eens achterlaat in een auto of een garagebox. Het gaat vaak om auto’s en boxen die worden gebruikt door meerdere personen. De raadsvrouw heeft in dit verband naar jurisprudentie verwezen.5 Wegens het ontbreken van voldoende bewijs moet de verdachte worden vrijgesproken van het onder 3. tenlastegelegde.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

03/704591-15 6

Ten aanzien van het onder 1. en het onder 2. tenlastegelegde

Inleiding

Op 27 februari 2015 heeft omstreeks 5.30 uur in de gemeente Brunssum een plofkraak plaatsgevonden bij een vestiging van de ING Bank aan het Lindeplein. Daarbij werd de geldautomaat in de gevel van ING bank in Brunssum aan de binnen- en buitenzijde grotendeels vernield. De van deze geldautomaat deel uitmakende kluis werd beschadigd door de teweeg gebrachte ontploffing, maar is niet opengegaan, met gevolg dat er geen geld uit de geldautomaat is buitgemaakt. De gestolen auto van het merk BMW, waarmee tegen de gevel van het gebouw van de ING bank is gereden, is door de daders in brand gestoken. Door getuigen zijn ter plaatse vier of vijf gemaskerde mannen met op machinegeweren lijkende voorwerpen gezien bij de geldautomaat en zijn twee mannen gezien die uit de gestolen auto zijn gevlucht. De verdachte wordt verweten een van de daders van deze plofkraak te zijn.

Ten aanzien van de bewijsmiddelen

Aantreffen stukje jeans op scharnier kluis Door de forensische opsporing is een stukje textiel aan het scharnier van het deksel boven de kluis aangetroffen, evenals een fragment van een schoenzoolspoor op het deksel. Dit betekent dat minimaal een van de daders via de kluis in de ruimte achter de kluis is gekomen, waarbij een van de daders waarschijnlijk achter het scharnierpunt is blijven haken en zijn kleding beschadigd heeft. Het betreft een stukje jeans met een klinknagel met een teken van het merk genaamd Frankie Morello.7

Op het stukje jeansstof is een kleine hoeveelheid bloed aangetroffen op de buitenzijde en is biologisch materiaal (niet zijnde bloed) aangetroffen op de binnenzijde. Door onderzoek aan het bloed aan de buitenzijde van het stukje jeansstof en aan het biologisch sporenmateriaal aan de binnenzijde, blijkt van een enkelvoudig DNA-profiel van een man, dat overeenstemt met een DNA-profiel van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van het materiaal uit het bloed overeenstemt met een profiel uit het DNA van een willekeurig gekozen persoon is kleiner dan één op één miljard. De kans op overeenstemming van het profiel van het DNAuit het biologisch materiaal aan de binnenzijde van de stof met een profiel uit het DNA van een willekeurig gekozen persoon is (zonder verdere toelichting) niet berekend.8

Een van de vermoedelijk gebruikte vluchtauto’s door de daders van de plofkraak

De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 27 februari 2018 omstreeks 5.30 uur thuis weg reed vanuit [F-straat] te Brunssum, het Bodemplein overstak en op de N299 in de richting van Kerkrade reed, welke weg op gegeven moment over gaat in de Roderlandbaan. Toen hij over de laatstgenoemde weg reed zag hij achter zich een auto met hoge snelheid naderen. Deze auto haalde hem vervolgens in. De auto werd herkend als van het merk Volkswagen, type Golf 7; kleur zilvergrijs.9

Aantreffen verdachte in de vroege ochtend van 27 februari 2015 in Brunssum

Door de koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) is de verdachte op 27 februari 2015 omstreeks 7.50 uur staande gehouden toen hij samen met [getuige 13] over de Nicolaes Maesstraat te Brunssum langs het hekwerk liep van de achteringang van het aldaar gelegen vakantiepark. Gevraagd wat zij op dat vroege tijdstip daar deden, gaven geen van beiden een verklaring. Beiden hadden toen geen identiteitsbewijs bij zich. Op verzoek van de KMAR heeft de verdachte toen als zijn adres ” [adres 1] ” genoteerd. [getuige 13] noteerde op verzoek van de KMAR eveneens zijn identiteitsgegevens. Hij noteerde een adres in Turkije. Door de KMAR werd gezien dat de verdachte en [getuige 13] even later in een op de Paulus Potterstraat geparkeerde grijze personenauto stapten van het merk Volkswagen, type Polo; het kenteken voor deze auto was noch aan de verdachte, noch aan [getuige 13] opgegeven. Met betrekking tot de auto werden door de KMAR geen onregelmatigheden vastgesteld. Voornoemde locatie ligt op een afstand van circa 2 tot 2,5 kilometer verwijderd van het filiaal van de ING-bank waar die ochtend de plofkraak heeft plaatsgevonden.10

De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 februari 2016 verklaard dat hij op 2 januari 2015, na een detentie van een half jaar in België, was vrij gekomen, geen eigen woning meer had en sliep op verschillende plekken. Hij verklaarde dat hij niet altijd de mogelijkheid had om zijn kleding te wassen. Hij verklaarde dat hij op die verschillende plaatsen soms kleding heeft achtergelaten. Het op de jeansstof aangetroffen bloed is daar op enig moment mogelijk terechtgekomen doordat hij zich heeft gesneden of iets dergelijks, zo heeft hij verklaard en geeft aan dat “die broek met dat bloed” misschien bij iemand is blijven liggen en een ander die op 27 februari 2015 heeft gedragen. De verdachte ontkent bij de plofkraak aanwezig geweest te zijn en stelt dat hij er ook niets mee te maken heeft. Hij erkent dat hij op 27 februari 2015 door de KMAR is staande gehouden. Hij geeft aan dat hij toen samen met [getuige 13] was en dat ze vanaf 14 februari 2015 op het vakantiepark verbleven. Hij verklaarde dat ze voornemens waren juist die ochtend naar Utrecht, naar de moeder van [getuige 13] te gaan.

De verdachte heeft verder verklaard dat hij verschillende broeken van het merk Frankie Morello heeft gehad, in allerlei kleuren, ook grijs/zwart, de tint van de op de kluis van de geldautomaat aangetroffen textiel. Hij heeft verklaard dat voordat hij in België gedetineerd zat, hij een woning had die hij tijdens zijn detentie heeft aangehouden, maar waarvan hij de huur vlak voordat hij vrijkwam, opgezegd heeft vanwege huurachterstand. Hij heeft verklaard op wel tien verschillende plaatsen te hebben geslapen bij vrienden toen hij vrijkwam uit detentie en in die tijd ook op verschillende campings geslapen te hebben. Verder heeft hij verklaard dat hij met twee anderen op 27 februari 2015 op de camping in Brunssum verbleef. [getuige 12] had een huisje voor hem gehuurd op de camping Brunssummerheide, omdat hij na de detentie geen woonruimte (meer) had. Hij verbleef daar voor drie weken of misschien wel voor vier weken. Het huisje was voor hem, maar ook [getuige 12] en [getuige 13] verbleven daar voor de gezelligheid. Ieder had een eigen slaapkamer en ze sliepen alle drie apart. Nadien, zo heeft de verdachte verklaard, heeft hij nog in andere huisjes op de camping verbleven, uiteindelijk tot april, tot hij er door de politie is afgezet. Het huisje had drie slaapkamers. Op 27 februari 2015 ging hij samen met [getuige 13] naar Utrecht naar diens moeder. Hij verklaart dat hij, [getuige 12] en [getuige 13] al die tijd met zijn drieën in het huisje verbleven hebben. [getuige 12] woonde officieel nog bij zijn ouders. [getuige 13] is er ook al die tijd bij geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij geen geld had toen hij uit gevangenis kwam, maar dat ze het huisje wel samen betaald hebben. Hij wil niet zeggen hoe hij aan het geld daarvoor kwam.11

Op de terechtzitting van 3 juli 2018 heeft de verdachte nog verklaard dat zijn woning destijds is leeggemaakt door zijn broer en dat [getuige 13] ook een sleutel van die woning heeft gehad. Bij het leegmaken van de woning bleek dat er kleding was verdwenen. De verdachte heeft verklaard dat hij geld voor de huur van het huisje heeft verdiend had met zwart werk in de bouw in Kerkrade. Hij wil - desgevraagd - daar verder geen concrete informatie over geven. Gevraagd hoe het kan dat er door hem, [getuige 12] en [getuige 13] tegenstrijdig wordt verklaard over eenvoudige zaken, zoals hoeveel slaapkamers het huisje had en of dat zij al dan niet alleen op een kamer sliepen en over wie de huur heeft betaald voor het huisje, verklaart hij dat hij en [getuige 12] naar waarheid hebben verklaard.12

Verklaring getuigen [getuige 12] is op de terechtzitting van 11 februari 2016 als getuige gehoord (dat heeft geleid tot het opmaken van een proces-verbaal meineed, dat niet aan het dossier is toegevoegd). De getuige bevestigt dat hij een huisje gehuurd had omdat de verdachte geen woning had en telkens op verschillende plekken sliep. Hij heeft verklaard dat hij alles betaald heeft en de verdachte en [getuige 13] niets hebben betaald aan de huur. Hij heeft verklaard dat het huisje twee slaapkamers had, dat hijzelf een eigen kamer had en dat in de andere kamer de verdachte en [getuige 13] sliepen. Hij heeft verklaard zich te kunnen herinneren dat hij op 27 februari 2015 de verdachte ‘s ochtends rond 7.00 heeft gewekt, of misschien ook om 6.00 uur, omdat de verdachte voornemens was naar Utrecht te reizen. Ook heeft hij verklaard dat [getuige 13] er voor de gezelligheid was, maar dat die eigenlijk in Utrecht woont. Hij heeft verklaard dat ze al die tijd met zijn drieën in het huisje verbleven.13

Getuige [getuige 13] heeft op 20 april 2017 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet kan herinneren waar hij in de nacht van 26 op 27 februari 2015 is geweest. Als hem zijn verklaring in de brief, die de raadsvrouwe van de verdachte op de terechtzitting van 11 februari 2016 heeft overgelegd, wordt voorgehouden, verklaart hij zich te herinneren die brief zelf te hebben opgesteld en ondertekend en dat zijn verklaring in die brief overeenstemt met de waarheid. In die brief is onder meer vermeld dat de verdachte in de nacht van 27 februari 2015 samen met hem was en dat ze in de ochtenduren besloten om naar zijn moeder te gaan. Hij heeft verklaard bij de rechter-commissaris dat er in de nacht van 26 op 27 februari 2015 niemand anders bij was. Hij heeft ook verklaard dat hij toen niet woonde op de camping. Hij verklaart dat hij nu en ook in 2015 in Heerlen woonde. Hij heeft verklaard dat hij voor de gezelligheid wel eens op een camping verblijft. De naam [getuige 12] zegt hem niets. Hij weet niet of de verdachte bevriend is met de [getuige 12] (s) die hij (zonder achternaam) kent; het zou wel kunnen, zo zegt hij.14

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank neemt aan dat het stukje jeansstof, dat is achtergebleven bij de plofkraak, een daderspoor is, dat toevallig, namelijk door het blijven haken, is achtergebleven op de plaats delict.

Op dit stukje jeansstof is bloed aan de buitenkant en ander biologisch materiaal aan de binnenkant aangetroffen. Onderzoek levert een (enkelvoudig) DNA-profiel op van een man. Het enkelvoudig DNA-profiel van het bloed kent een kans op overeenstemming met het profiel van het DNA van een willekeurig gekozen man van één op één miljard. Het DNA-profiel van het bloed stemt overeen met het DNA-profiel van de verdachte. Ook het profiel van het DNA in het andere biologisch materiaal stemt overeen met het DNA-profiel van de verdachte. Op basis van deze kans, kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd, dat de biologische sporen op het stukje jeansstof – in onderling verband gezien – afkomstig zijn van de verdachte. Het is aannemelijk dat het stukje stof onderdeel uitmaakte van een door de dader gedragen broek van het merk Frankie Morello. De verdachte heeft verklaard dat hij broeken van dat merk in verschillende kleuren, ook in grijs/zwart heeft gehad. De rechtbank acht bewezen dat de betreffende Frankie Morellobroek, waarvan het stukje stof is achtergebleven op de geldautomaat bij de plofkraak, een broek is geweest van de verdachte.

De vraag is vervolgens of het de verdachte is geweest die in (een van) zijn Frankie Morellobroek(en) die ochtend van 27 februari 2015 samen met anderen de plofkraak op de geldautomaat van de ING bank in Brunssum heeft gepleegd.

Of heeft mogelijk een ander uit de (verdere) vrienden- of kennissenkring van de verdachte, toen aldaar toevallig “die broek met dat bloed” aangehad bij het plegen van de plofkraak– een broek die mogelijk uit de woning van de verdachte is meegenomen toen hij in detentie zat dan wel mogelijk door de verdachte is achtergelaten op een van zijn vele slaapplaatsen, zoals de verdachte heeft naar voren gebracht als mogelijkheid –.

De rechtbank overweegt dat tégen dit laatste scenario spreekt, dat er geen andere sporen dan die van de verdachte op het stukje stof van de jeansbroek is aangetroffen. Immers, als anderen zijn broek hebben gedragen, ligt het in de lijn der verwachting dat er (ook) DNA van derden op het stukje stof wordt aangetroffen. Ook spreekt tegen dit scenario dat de verdachte kort na de plofkraak niet ver van de ING bank verwijderd werd gesignaleerd (op een locatie gelegen in de richting waarin de daders van de plofkraak met hun voertuigen, waaronder een soortgelijk voertuig als waarover de verdachte op het moment dat hij werd gesignaleerd de beschikking had, volgens getuigen zijn gevlucht), terwijl de verdachte voor zijn aanwezigheid toen aldaar, gezien de tegenstrijdige verklaringen die daarover zijn afgelegd, naar het oordeel van de rechtbank geen overtuigende verklaring heeft gegeven.

Conclusie

Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen daarover is overwogen, staat of valt de bewezenverklaring met de waardering van de verklaring van de verdachte, dat niet hij, maar een ander met zijn broek aan, het tenlastegelegde heeft gepleegd. De rechtbank – alles afwegende – is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het een ander is geweest die in een broek van de verdachte de plofkraak heeft gepleegd en er in zoverre twijfel is of de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan deze plofkraak. Dat betekent dat de verdachte van het aan hem onder 1. primair en subsidiair en het onder 2. tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde

Ten aanzien van de bewijsmiddelen

Aantreffen wapens

Bij de doorzoeking van de verblijfplaats van de verdachte op 19 juni 2015 op het adres [adres 2] te Landgraaf, zijnde de woning van zijn toenmalige vriendin, zijn twee wapens aangetroffen en in beslag genomen. Het gaat om een veerdrukpistool, aangetroffen in een plastic kist met blauw deksel in de slaapkamer en een imitatie van een wapen, aangetroffen op de vloer van de berging.15

Onderzoek wapens

[verbalisant] heeft op 23 juni 2015 een onderzoek ingesteld naar deze voorwerpen. Zijn bevindingen heeft [verbalisant] gerelateerd in een proces-verbaal met nummer 2015037447-82. Daarin relateert hij dat het gaat om de voorwerpen die zijn aangetroffen op 19 juni 2015 op het adres [adres 2] te Landgraaf. Het eerste voorwerp, voorzien van het SIN AAHB6763NL betreft een veerdrukpistool met de volgende inscripties: BG SPORT, DETONIC 51566. Het veerdrukpistool heeft qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen, bijvoorbeeld een pistool van het merk Detonics, model CompMaster. Het veerdrukpistool is volgens de verbalisant een voorwerp in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. Het tweede voorwerp, voorzien van het SIN AAHB6762NL betreft een imitatie van een vuurwapen en heeft onder andere de inscripties: Kal. 6mmx6. Het imitatiewapen heeft qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen, bijvoorbeeld een pistoolmitrailleur van het merk Heckler & Koch, model MP5-K.16 Het imitatiewapen is volgens de verbalisant een voorwerp in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie.17

De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het veerdrukpistool en de imitatie van een pistoolmitrailleur, die bij de doorzoeking van de woning werden aangetroffen, voorhanden heeft gehad.18

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De raadsvrouw heeft primair het verweer gevoerd dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de voorwerpen die zijn onderzocht, ook de voorwerpen zijn die in de woning [adres 2] te Landgraaf zijn aangetroffen. De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in dat verweer. Hoewel de koppeling van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de genoemde SIN-nummers inderdaad ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat op basis van bovenstaande bewijsmiddelen geen twijfel mogelijk is dat de voorwerpen die zijn onderzocht, de voorwerpen zijn die op 19 juni 2015 in de woning [adres 2] te Landgraaf zijn aangetroffen en in beslag genomen.

Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze voorwerpen geen sprekende gelijkenis vertonen met de vuurwapens, zoals deze zijn vermeld in de tenlastelegging. De rechtbank overweegt hierover dat uit het proces-verbaal van [verbalisant] blijkt dat het aangetroffen veerdrukpistool en de imitatie van een vuurwapen qua vorm en afmetingen sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verschillen tussen het veerdrukpistool, de imitatie van een vuurwapen en de door de verbalisant daarbij genoemde vuurwapens niet van dien aard zijn dat deze verschillen in de weg staan aan de conclusies van de verbalisant, inhoudende dat het veerdrukpistool en de imitatie van een vuurwapen elk een sprekende gelijkenis vertonen met de door de verbalisant genoemde vuurwapens. Het verweer moet om die reden worden gepasseerd. De rechtbank overweegt voorts dat het veerdrukpistool bepaalde uiterlijke kenmerken heeft die niet wezenlijk zijn voor de aard van dit pistool.

Conclusie

Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 3. tenlastegelegde bewezen, in dier voege dat de verdachte zowel het veerdrukpistool, als de imitatie van een vuurwapen voorhanden heeft gehad, welke beide voorwerpen zodanig op een vuurwapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.

Ten aanzien van het onder 4. en 5. tenlastegelegde

Ten aanzien van de bewijsmiddelen

Aantreffen parkeerkaart van gestolen personenauto merk Volkswagen, type Golf en aantreffen voertuig in parkeergarage te Maastricht

Bij de doorzoeking op 19 juni 2015 van de verblijfplaats van de verdachte op het adres [adres 2] te Landgraaf werd een parkeerkaartje van Q-park voor de garage genaamd De Colonel, gelegen te Maastricht aangetroffen en in beslag genomen.19 Op het parkeerkaartje stond het kenteken [kenteken 1] vermeld en de datum 19 juni 2015 met het tijdstip 04:48 uur. Bij controle in de politiesystemen bleek dat een personenauto merk Volkswagen, type Golf voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] in de nacht van 19 juni 2015 bij een inbraak in een woning werd gestolen te Herzogenrath (Duitsland). Op 19 juni 2015 werd het voertuig in de betreffende parkeergarage door de politie aangetroffen en in beslag genomen.20

Aangifte van inbraak en van diefstal Volkswagen Golf

[slachtoffer 4] heeft op 19 juni 2015 aangifte gedaan bij de Duitse politie van een woninginbraak, waarbij een geldbedrag van € 2.000 en een autosleutel zijn gestolen. De personenauto merk Volkswagen, type Golf met het kenteken [kenteken 1] is toen eveneens gestolen. Hiervan heeft [slachtoffer 6] aangifte gedaan. De woninginbraak en de diefstal van de auto hebben op 19 juni 2015 tussen 1.00 uur en 5.00 uur plaatsgevonden.21

Bevindingen telecommunicatie

Uit de tapbevindingen van de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer ] , die bij de verdachte en bij [betrokkene 1] in gebruik is, blijkt dat [betrokkene 1] die nacht in een personenauto merk Fiat, type 500 rijdt en dat de verdachte in elk geval in de avond van 18 juni 2015 en de vroege ochtend van 19 juni 2015 ook in deze auto is geweest en dat er activiteiten die nacht plaatsvinden met betrekking tot “auto’s”. Zo wordt onder meer een SMS tussen [betrokkene 1] en zijn vriendin, die in de veronderstelling is dat [betrokkene 1] een auto moet wegbrengen, geschreven dat ze ook een nieuwe moeten hebben. En dat “ [naam] ” bij [betrokkene 1] was en dat die “iets weet”. Ook blijkt uit de locatiebepaling van het telefoontoestel die nacht, dat dit telefoontoestel die nacht over de grens in Duitsland is geweest.22

De verklaring de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 19 juni 2015 de Volkswagen Golf in de parkeergarage in Maastricht heeft geparkeerd. Hij heeft verklaard dat hij de persoon is, die uit de parkeergarage komt, zoals op de videobeelden is te zien. De verdachte wil niet verklaren door wie hij in Maastricht is opgehaald, toen hij de gestolen auto in de parkeergarage heeft gezet. Ook wil de verdachten - desgevraagd - niet verklaren of diegene die hem ophaalde in een personenauto merk Fiat, type 500 reed, zoals de politie vermoedt op basis van de videobeelden. De verdachte heeft verklaard van personen, waarvan hij de namen niet wenst te noemen, de Volkswagen Golf aangeboden kreeg voor een bedrag van € 1.500 en hij vervolgens deze auto op 19 juni 2015 in Maasmechelen heeft opgehaald. Hij hoefde die € 1.500 toen nog niet te betalen: “dit zou later wel in orde komen”, zo verklaarde hij. Ook had hij al een koper voor deze auto, die daarvoor € 3.000 zou betalen. De identiteit van de koper wenst de verdachte - desgevraagd - eveneens niet te onthullen en hoe het kan dat hij al een koper heeft voor een auto die nog gestolen moet worden en waarvoor dan dus ongezien al een bedrag van € 3.000 wordt geboden, wil de verdachte evenmin ophelderen.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Diefstallen gepleegd in Duitsland

De rechtbank stelt allereerst vast dat het onder 4. en het onder 5. aan de verdachte tenlastegelegde, strafbare feiten betreft, die in Duitsland werden gepleegd. Nu de verdachte Nederlander is en bedoelde feiten misdrijven zijn waarop (ook) in Duitsland straf is gesteld, is ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht op de verdachte de Nederlandse strafwet van toepassing. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van deze strafbare feiten tegen de verdachte en de rechtbank bevoegd daar een oordeel over te geven.

Woninginbraak en diefstal auto of heling?

Bij de woninginbraak is een geldbedrag en zijn de autosleutels gestolen, met welke sleutels vervolgens de Volkswagen Golf klaarblijkelijk onder het bereik van de dader(s) is gekomen en vervolgens is gestolen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte kort na de woninginbraak en de diefstal van de auto, deze gestolen auto voorhanden heeft gehad.

De rechtbank overweegt dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen, al dan niet tezamen met een ander of anderen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.23 De betrokkenheid bij een diefstal kan worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat slechts een korte tijd tussen het moment van de diefstal en het aantreffen van het gestolen voorwerp verloopt en de omstandigheid dat degene in wiens hand het voorwerp wordt aangetroffen geen aannemelijke verklaring daarvoor geeft. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het gestolen voorwerp kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat indien de verdachte voor het voorhanden hebben van het gestolen voorwerp, wat op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde, geen aannemelijke verklaring geeft waarmee ondanks de diefstal, het voorhanden hebben van dat gestolen voorwerp kort na de diefstal begrijpelijk wordt, zulks niet in de overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal kan worden betrokken.24

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de woninginbraak en de diefstal van de personenauto in de nacht van 19 juni 2015 tussen 1.00 uur en 5.00 uur in de ochtend in Herzogenrath (Duitsland) hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft de personenauto diezelfde dag om 4:48 uur in een parkeergarage te Maastricht geparkeerd. Tussen het moment van wegnemen en het gebruik door de verdachte van de buitgemaakte auto moet dus slechts een betrekkelijk kort verloop van tijd zijn geweest, mede in aanmerking nemende het verloop van tijd door het afleggen van de afstand tussen de plaats van de diefstal en de plaats van parkeren door de verdachte.

Uit het berichtenverkeer en locatiebepaling van de telefoon van de verdachte – die hij gezamenlijk met [betrokkene 1] gebruikt – in de nacht van 19 juni 2015 blijkt de verdachte die nacht samen met [betrokkene 1] op pad te zijn geweest in de door laatstgenoemde in Duitsland gehuurde personenauto merk Fiat, type 500. Uit het berichtenverkeer blijkt dat er die nacht een auto moest worden “weggebracht” en dat “ze nog een nieuwe moesten hebben” en dat “ [naam] iets wist”. Het vereist weinig fantasie om te begrijpen dat er in die nacht een auto gestolen moest worden en dat “ [naam] ” dus een auto weet om te stelen. “ [naam] ” past fonetisch goed bij de voornaam van de verdachte, [verdachte] , zeker als daarbij nog in aanmerking genomen wordt dat in SMS-berichten gewoonlijk niet veel aandacht pleegt te worden besteed aan een correcte spelling.

De verdachte heeft aanvankelijk tegenover ambtenaren van de politie geen verklaring over het in de woning aangetroffen parkeerkaartje willen afleggen. Pas op de terechtzitting van 11 februari 2016 heeft de verdachte voor een eerste keer een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij de auto, waarvan hij wist dat deze is gestolen en waarbij de verdachte geen namen wenst te noemen van de (ver)kopers van de betreffende auto heeft gekocht en direct weer heeft verkocht met een aanmerkelijke winst. Op de terechtzitting van 3 juli 2018 heeft de verdachte nog steeds geen verklaring hierover willen afleggen, zelfs niet over wie hem die nacht in Maastricht heeft opgehaald of met welke auto dat was.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat de verklaring door de verdachte, in het licht van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen daarover hiervoor werd overwogen, over het verkrijgen van de Volkswagen Golf en het verkopen daarvan op zich weinig geloofwaardig is en ook niet is voorzien van verifieerbare elementen, zodat de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk acht en hetgeen daarin is gerelateerd aldus niet redengevend kan worden geacht voor de aanwezigheid van deze auto in de hand van de verdachte.

Nu deze auto zeer kort na de diefstal daarvan blijkbaar in de hand van de verdachte is geweest, komt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 4. en het onder 5. primair aan de verdachte tenlastegelegde bewezen moet worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank de verdachte voor het onderdeel “medeplegen” moet vrijspreken, nu niet is komen vast te staan in hoeverre er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.

03/720712-16 25

Ten aanzien van het onder1. en onder 2. tenlastegelegde.

Inleiding

Onder 1. en onder 2. is aan de verdachte tenlastegelegd – kort gezegd – telkens samen met een ander; een poging tot moord dan wel een poging tot (gekwalificeerde) doodslag dan wel een poging tot een diefstal met geweld en bedreiging met geweld in de woning van [slachtoffer 5] (hierna te noemen: [slachtoffer 5] ) en [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ), waarbij op [slachtoffer 1] is geschoten. Daarna heeft een diefstal met bedreiging met geweld plaatsgevonden van de personenauto van [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ).

Ten aanzien van de bewijsmiddelen

Verklaringen van de buurvrouw en beide aangevers

De getuige [getuige 7] (hierna te noemen: [getuige 7] ) heeft op 10 mei 2016 bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij zich die dag omstreeks 19:10 uur in haar woning op de [straatnaam] 61 te Landgraaf bevond. Naast haar, op nummer 63, woonden [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] . [getuige 7] hoorde op voornoemd tijdstip een geluid, afkomstig uit haar achtertuin. Het geluid leek op gerommel aan een houten tuinpoort. Zij is vervolgens bij haar tuinpoort gaan kijken. Toen [getuige 7] haar tuinpoort opende, zag zij twee mannelijke personen op de Europaweg-Noord staan. Deze personen stapten juist op dat moment in een auto. Op dat moment hoorde [getuige 7] dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] ook naar buiten kwamen. [getuige 7] zag dat [slachtoffer 5] naar de voornoemde auto liep waar juist deze de twee mannelijke personen waren ingestapt. Op het moment dat [slachtoffer 5] naar de auto liep, zag [getuige 7] dat die auto weg reed. [getuige 7] zag even later dat [slachtoffer 1] bij de tuinpoort stond en met een hamer het slot recht tikt. [getuige 7] vermoedt hierdoor dat het slot verbogen was. Ongeveer 10 tot 15 minuten later, [getuige 7] denkt dat dit rond 19:25 uur was, hoorde zij een hoop gestommel, komende uit de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] . Het leek alsof er met meubels werd geschoven. [getuige 7] hoorde geschreeuw alsof mensen ruzie hadden. [getuige 7] is hierop naar haar voordeur gelopen, heeft deze geopend en is een stukje naar buiten gelopen. Zij zag op dat moment nog niets. [getuige 7] keek in de richting van de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] , maar zag daar ook niets. [getuige 7] keek daarop naar de andere kant van de straat. Zij zag toen twee mannen staan. Deze twee mannen stonden bij een donkerkleurige personenauto van het merk BMW. Deze twee mannen droegen elk een politie-uniform. [getuige 7] zag dat een van deze twee mannen druk doende was met zijn been. Ze hoorde hem ook iets zeggen in de trant van: ‘messteken, gestoken, mes’. [getuige 7] draaide zich hierop weer in de richting van de voordeur van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] . Zij zag dat deze voordeur was gesloten en dat er bloed op zat. De twee mannen die eerder bij deze personenauto stonden waren inmiddels vertrokken. Zo’n 5 tot 10 minuten later stond [getuige 7] nog steeds voor haar woning. Zij zag dat de voordeur van de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] openging. [getuige 7] zag dat [slachtoffer 5] helemaal overstuur naar buiten kwam gelopen. [slachtoffer 5] is vervolgens bij [getuige 7] de woning binnen gegaan. [slachtoffer 5] verklaarde toen tegenover [getuige 7] dat het nepagenten waren.26

[slachtoffer 5] heeft op 10 mei 2016 om 20.30 uur een eerste verklaring tegenover ambtenaren van de politie afgelegd. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij die avond televisie aan het kijken was, toen zij een geluid hoorde dat afkomstig was van de poort aan de achterzijde van de woning. [slachtoffer 5] zag vervolgens bij de poort een mannelijk persoon staan. Terwijl [slachtoffer 5] naar de man riep, riep zij ook naar [slachtoffer 1] , die ook in de woning aanwezig was. [slachtoffer 5] liep de tuin in en zag dat de tuinpoort open stond. Op dat moment zag [slachtoffer 5] dat ook haar buurvrouw [getuige 7] naar buiten was gekomen. Vervolgens is [slachtoffer 5] naar de Europaweg-Zuid gelopen. [slachtoffer 1] liep achter haar aan. Op de parkeerplaats stond een zwarte auto. [slachtoffer 5] zag dat een mannelijk persoon op de bestuurdersplaats zat. Of er ook iemand op de bijrijdersplaats zat weet [slachtoffer 5] niet. Op de achterbank lagen grote lichtblauwe vuilniszakken. [slachtoffer 5] klopte op het raam van het bestuurdersportier, maar kreeg de indruk dat de bestuurder niet haar kant uit durfde te kijken. De auto is vervolgens met hoge snelheid weggereden. [slachtoffer 5] heeft vervolgens op zolder een hamer gepakt en daarmee heeft [slachtoffer 1] op een stuk ijzer van de poort geslagen, waarna de poort weer kon worden gesloten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] zijn vervolgens de woning weer ingegaan.27

Enige tijd later, ongeveer tien minuten, stond [slachtoffer 5] in de keuken. [slachtoffer 5] hoorde dat er op de voordeur werd geklopt. [slachtoffer 5] hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat er politie voor de deur stond. De voordeur was afgesloten. [slachtoffer 5] pakte de sleutel en liep naar de voordeur. [slachtoffer 1] stond toen ook in de gang naar de voordeur. Door het glas van de voordeur zag [slachtoffer 5] een politie-uniform. Met de sleutel draaide [slachtoffer 5] de voordeur van het slot. [slachtoffer 5] opende de voordeur en voelde dat de voordeur open werd geduwd. Een persoon in een politie-uniform duwde [slachtoffer 5] boven de borst met een vlakke hand een stukje achteruit, de woonkamer in. [slachtoffer 5] hoorde dat de persoon met een mannenstem schreeuwde: ‘liggen, liggen!’, ‘niet kijken!’ en ‘gezicht op de grond!’. [slachtoffer 5] zag dat die persoon een wapen in zijn hand hield. Hij wees met dat pistool in haar richting. Hij hield de arm gestrekt op schouderhoogte. Hij stond heel dichtbij, zodanig dichtbij dat hij met een gestrekte arm [slachtoffer 5] bijna aanraakte. In de woonkamer bij de eetkamertafel ging [slachtoffer 5] op de grond liggen. Er werd direct een deken over [slachtoffer 5] heen gelegd, waardoor ze niets meer kon zien. Terwijl zij op de grond lag, voelde zij dat tegen haar linkerbeen werd geschopt. Op het moment dat [slachtoffer 5] werd geschopt, zag zij felgekleurde gymschoenen. Zij realiseerde zich op dat moment – door die opvallende schoenen – dat deze persoon geen politieagent kon zijn. [slachtoffer 5] hoorde dat een mannenstem zei: ‘liggen!’. [slachtoffer 5] hoorde gerommel. Spullen vielen op de grond en ze hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen. Ook door het feit dat [slachtoffer 1] kennelijk niet deed wat hem werd opgedragen, kreeg [slachtoffer 5] de indruk dat de mannen geen agenten van politie waren. [slachtoffer 5] hoorde dat iemand naar de eerste verdieping liep. Dit was de persoon met de felgekleurde schoenen. [slachtoffer 5] hoorde een klik en dacht daarom dat de deur van de slaapkamer waar een hennepplantage stond werd geopend. Ze hoorde dat iemand na 15 tot 30 seconden weer naar beneden liep. [slachtoffer 5] hoorde dat er in de gang een gevecht plaatsvond. Ze hoorde twee harde knallen. [slachtoffer 5] besefte dat het schoten uit een vuurwapen waren. Ze dacht: ‘ik ga eraan’. [slachtoffer 5] was op dat moment heel erg bang. Ze hoorde een hoop gestommel. Ze hoorde dat iemand riep: ‘kijk uit, hij heeft een mes!’. Met die van [slachtoffer 1] erbij geteld, hoorde [slachtoffer 5] drie stemmen. [slachtoffer 5] kreeg het idee dat de schoten waren gevallen omdat [slachtoffer 1] niet deed wat hem werd gezegd. [slachtoffer 5] weet niet meer in welke volgorde ze dit alles hoorde. Op een bepaald moment was het stil. Ze hoorde dat [slachtoffer 1] riep dat zij de politie en een ambulance moest bellen. [slachtoffer 5] kwam onder de deken vandaan en zag dat [slachtoffer 1] helemaal onder het bloed zat. [slachtoffer 5] heeft vervolgens de woning verlaten om hulp in te schakelen.28

[slachtoffer 5] heeft hierna meerdere verklaringen tegenover ambtenaren van de politie afgelegd. [slachtoffer 5] heeft op 3 juli 2017 verklaard dat toen zij de voordeur opende, een van de mannen meteen een wapen tegen haar hoofd zette en haar naar binnen duwde. Ze moest meteen gaan liggen. [slachtoffer 5] heeft daarom de andere man niet gezien. Het was een donker of zwart pistool.29 Tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 5] op 7 maart 2018 verklaard dat zij op de pagina van Rachelle van Werven op Facebook een foto heeft gezien van een man die zij herkent als de man die zij eerder in de zwarte personenauto heeft gezien en ook als de man die het pistool tegen haar hoofd heeft gezet en dat deze man is genaamd [verdachte] .30 [slachtoffer 5] heeft zich op 9 maart 2018 bij de politie gemeld. [slachtoffer 5] heeft toen verklaard dat haar na het verhoor bij de rechter-commissaris is ingevallen dat een van de daders in de woning zei: ‘schiet hem kapot’. Welke dader dat zei, weet [slachtoffer 5] niet. [slachtoffer 5] meent dat met ‘hem’ [slachtoffer 1] werd bedoeld.31

[slachtoffer 1] heeft op 11 mei 2016 aangifte gedaan van het geweld en bedreiging met geweld in de woning. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 10 mei 2016 omstreeks 18:30 uur in de woning aanwezig was. Op dit tijdstip hoorde [slachtoffer 1] de buurvrouw op [slachtoffer 5] roepen. [slachtoffer 1] zag vervolgens een personenauto van het merk BMW wegrijden. [getuige 7] uitte de verdenking dat de mannen in die personenauto hadden ingebroken. [slachtoffer 1] heeft even later de poort van de achtertuin gerepareerd, zodat deze weer sloot nadat deze bleek te zijn opengebroken. Vervolgens is [slachtoffer 1] weer de woning ingegaan. Een kwartier later werd op de voordeur geklopt. [slachtoffer 1] zag door de voordeurruit twee personen in een politie-uniform staan. [slachtoffer 1] heeft vervolgens de voordeur opengemaakt en zag toen dat deze personen een sjaal voor hun gezicht hadden. Toen [slachtoffer 1] de deur opende, richtte één van deze personen een pistool op zijn hoofd. De andere persoon richtte een pistool op het hoofd van [slachtoffer 5] . Deze personen kwamen naar binnen en liepen de woonkamer in. [slachtoffer 5] moest op de vloer, bij de bank gaan liggen. [slachtoffer 1] moest ook op de vloer gaan liggen, bij een andere bank. Ze gooiden een deken over [slachtoffer 1] heen, waardoor hij niet meer kon zien wat er zich verder afspeelde. [slachtoffer 1] deed de deken tot twee keer toe af en keek af en toe ook onder de deken door. [slachtoffer 1] zag vervolgens een mes onder de salontafel liggen. Op een gegeven moment zette een van de indringers de revolver tegen zijn hoofd. De andere indringer zei toen: ‘schiet hem maar kapot’. [slachtoffer 1] heeft toen het mes gepakt en heeft de man die het pistool tegen zijn hoofd hield daarmee gestoken. De man riep toen: ‘hij heeft mij geraakt’. Hierop schoot de andere man op [slachtoffer 1] , hij denkt twee keren. De man die schoot stond bij [slachtoffer 5] , ongeveer twee tot drie meter bij [slachtoffer 1] vandaan. Toen zijn de indringers weer naar buiten gerend. Een van de indringers heeft [slachtoffer 1] meerdere klappen met het pistool op zijn hoofd gegeven.32

Ook [slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen tegenover ambtenaren van de politie afgelegd. Hij heeft op 24 mei 2016 een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij op 10 mei 2016 door [slachtoffer 5] werd gewaarschuwd dat er twee jongens de tuinpoort hadden opengebroken met een breekijzer. [slachtoffer 1] is naar buiten gelopen en zag twee onbekende mannen in de tuin staan, die direct wegliepen toen [slachtoffer 1] de tuin inliep. [slachtoffer 1] zag vervolgens dat de poort niet meer dicht kon doordat het slot was opengebroken. Hij heeft vervolgens twee tot drie keer met een hamer op het slot geslagen, waardoor de tuinpoort weer sloot. Ook in dit verhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat er vervolgens twee mannen in politie-uniformen voor de deur stonden en dat een van de twee mannen direct een pistool tegen zijn hoofd zette. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag voelde hij meerdere klappen op zijn hoofd. Op een gegeven moment zag en voelde [slachtoffer 1] dat opnieuw een van de indringers een pistool tegen zijn hoofd aanzette. [slachtoffer 1] hoorde vervolgens de andere indringer zeggen: ‘als hij lastig is of niet luistert, schiet je hem maar door het hoofd’. Toen zag [slachtoffer 1] het mes liggen. Hij heeft het mes gepakt en toen in een reactie de indringer met het mes tussen zijn benen gestoken. [slachtoffer 1] weet zeker dat hij twee keer heeft gestoken, maar het kan ook drie keer zijn geweest. Toen [slachtoffer 1] opstond zag hij dat de indringer die hij had gestoken wegvluchtte richting de voordeur. De indringer die bij [slachtoffer 5] stond, schoot vervolgens drie keer op hem. De overvaller schoot daarna nog één keer. [slachtoffer 1] weet zeker dat de overvaller die hij heeft gestoken, niet de overvaller is die op hem heeft geschoten.33

Medische informatie [slachtoffer 1]

Uit de medische gegevens blijkt dat [slachtoffer 1] drie schotverwondingen had, drie wonden op het hoofd en een schedelbasisfractuur.34 Een van de kogels is in eerste instantie niet uit het lichaam verwijderd.35 Op 30 oktober 2017 is [slachtoffer 1] nogmaals geopereerd. Bij deze operatie is de kogel alsnog uit het lichaam verwijderd.36

Onderzoek sporen door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut

Aan de door [slachtoffer 1] op 10 mei 2016 gedragen kleding is door politie onderzoek verricht. In de onderbroek werd een gat met een diameter van 8 millimeter gezien. Aan de jeansbroek zat aan de voorzijde links eenzelfde beschadiging. Het T-shirt was hevig bebloed en open geknipt. Aan de voorzijde van dit T-shirt werd een rafelig gat gezien met een afmeting van ongeveer 5 millimeter. Uit de kledingzak, waarin de onderbroek was verpakt, rolde bij openen een kogel. Deze bleek van het kaliber 7,65 mm.37

In de woning werd eveneens een onderzoek naar sporen ingesteld. Op de vloer van de woonkamer onder het raam aan de voorzijde van de woning werd een huls aangetroffen van het kaliber 7,65 mm. Rechts naast de televisie werd eenzelfde patroonhuls aangetroffen. Onder de salontafel werd een mes, verpakt in een bijpassend foedraal aangetroffen. Onder de zijkant van de bank werd een contactsleutel van een personenauto aangetroffen. Het merk van de auto is BMW.38

Door onderzoek heeft een medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) vastgesteld dat de twee hulzen afkomstig zijn van munitie, die met eenzelfde wapen zijn verschoten. Het wapen waarmee is geschoten, is vermoedelijk een Browning, merk FEG model PA-63 kaliber 7,65 mm. De sporen op de onderzochte kogel passen volgens de mededelingen van deze medewerker eveneens bij dat type wapen.39

In de buurt van de woning werd door de politie een personenauto van het merk BMW aangetroffen, aan voor- en achterzijde voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] .40 Uit onderzoek kwam vast te staan dat dit kenteken niet voor dit voertuig is opgegeven. Uit onderzoek is komen vast te staan dat het voertuig van diefstal afkomstig is. Aan dit voertuig is door de politie een sporenonderzoek ingesteld. Op de zitting van de rechtervoorstoel werd een bebloede klauwhamer met een houten steel aangetroffen. Op de achterbank werden twee breekijzers, twee snoeischaren, een riem zoals in gebruik bij de politie en twee pistoolholsters aangetroffen. Onder de rechtervoorzitting werd een linkerhandschoen aangetroffen. Op straat, maar in de omgeving van het linker voorportier van het voertuig werd een zwarte rechterhandschoen aangetroffen.41

Het NFI heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de in en nabij de BMW aangetroffen en inbeslaggenomen handschoenen.42 Het NFI heeft met betrekking tot de linkerhandschoen het volgende geconcludeerd. Aan de buitenzijde is een bloedspoor met

DNA-nevenkenmerken van het DNA van de verdachte aangetroffen. Aan de binnenzijde is een bloedspoor dat overeenkomt met het DNA van de verdachte aangetroffen.43 Met betrekking tot de rechterhandschoen heeft het NFI geconcludeerd dat zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde een bloedspoor is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van de verdachte. 44

Verklaringen van getuigen

De politie heeft een aantal getuigen gehoord. De getuige genaamd [getuige 8] (hierna te noemen: [getuige 8] ) heeft op 10 mei 2016 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij aan de [straatnaam] 49 te Landgraaf woont. Op 10 mei 2016 omstreeks 19:13 uur zag [getuige 8] twee mannen voorbij lopen. Deze mannen droegen een politieshirt. [getuige 8] keek waar deze mannen naartoe gingen. Ze liepen de [straatnaam] omhoog, in de richting waar onder andere de woning met huisnummer 63 is gelegen. Na ongeveer 3 tot 4 minuten zag [getuige 8] weer beweging buiten. Hij zag dat er voor de woning met huisnummer 63 twee mannen in politieshirts stonden. Hij hoorde dat iemand riep: ‘weg hier, weg hier, weg hier’. [getuige 8] hoorde veel geschreeuw door elkaar heen. [getuige 8] is vervolgens naar buiten gelopen. Hij zag een donkerkleurige personenauto van het merk BMW staan. [getuige 8] zag een man bij het geopende bijrijdersportier van dat voertuig staan. Een tweede man kwam aanlopen. De mannen droegen beiden een politieshirt. [getuige 8] hoorde de bijrijder tegen de chauffeur zeggen: ‘ik ben gestoken, hij heeft een mes’. [getuige 8] zag dat beide personen verwondingen hadden. De bijrijder hield zijn been vast. Bij de chauffeur zag [getuige 8] ook een verwonding. Een van zijn handen zat helemaal onder het bloed. [getuige 8] heeft toen aan deze mannen gevraagd of hij hen kon helpen. [getuige 8] zag toen ook dat de persoon die bij het bijrijdersportier stond een pistool in een van zijn handen vasthield. [getuige 8] zag dat dit pistool zwart van kleur was. Plotseling zag [getuige 8] de twee mannen het voetpad in lopen. Ze liepen uit het zicht van [getuige 8] . [getuige 8] is toen zijn woning binnengegaan en heeft uit zijn slaapkamerraam gekeken. Hij zag toen vanuit het raam beide mannen in het midden van de Europaweg staan. [getuige 8] zag dat de man die het pistool eerder vast had, nu met het pistool gericht in de richting van Eygelshoven stond. [getuige 8] bedoelt hiermee dat hij zag dat die man zijn pistool met beide handen vasthield en daarmee voor zijn lichaam uitwees in de richting van Eygelshoven. Hierna liepen de mannen uit zijn gezichtsveld. Even later hoorde [getuige 8] het geluid van piepende banden. Hij meent te horen dat een auto met hoge snelheid weg rijdt. [getuige 8] zag toen vanuit het raam een kleine auto over de Europaweg-Zuid hard voorbij rijden.45

De getuige [getuige 9] (hierna te noemen: [getuige 9] ) heeft op 10 mei 2016 eveneens een verklaring tegenover ambtenaren van de politie afgelegd. Zij is de echtgenote van [getuige 8] en woont eveneens aan de [straatnaam] 49 te Landgraaf. Zij heeft verklaard dat zij op 10 mei 2016 rond 19:30 uur nog net zag dat een politieagent bij de woning op nummer 63 naar binnen ging. Vijf minuten later zag zij een politieagent voor het huis rennen. Ze hoorde dat deze politieagent iets zei in de trant van: ‘we moeten weg, gooi dat weg’. Ze zag de twee politieagenten richting de grote weg (Europaweg) rennen. Zij zag dat beiden een uniform droegen en dat ze beiden gewond waren. Ze hadden bloed aan hun benen en de broek was kapot. De eerste politieagent had een mes bij zich, de tweede politieagent had een zwart pistool bij zich.46

Verklaring aangeefster over de daarop volgende diefstal van een personenauto

[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) heeft op 10 mei 2016 om 20.10 uur aangifte gedaan van de diefstal van haar personenauto. Zij heeft verklaard dat zij op voornoemde dag omstreeks 19.20 uur als bestuurder van een personenauto, merk Fiat, type Panda over de Europaweg-Zuid reed. Ze was alleen in de auto. Op een gegeven moment zag zij dat er een man vanaf het trottoir naar het midden van de weg liep. Deze man droeg politiekleding en had een doek voor zijn gezicht. De man kwam de weg oplopen en ging midden op de weg staan, althans op het midden van de rijbaan waar [slachtoffer 2] op dat moment reed. [slachtoffer 2] zag dat de man haar een stopteken gaf. [slachtoffer 2] dacht dat het zou gaan om een alcoholcontrole. [slachtoffer 2] stopte haar auto vlakbij de man. Ze zag dat de man vrijwel direct naar de bijrijderskant van de auto kwam gelopen. Hij opende het bijrijdersportier. [slachtoffer 2] zag dat de man een pistool in zijn hand had en dit pistool op haar richtte. De man had het pistool in zijn linkerhand vast. Hij richtte het pistool op haar bovenlichaam. De afstand tussen de man en [slachtoffer 2] was op dat moment hooguit een meter. [slachtoffer 2] hoorde dat de man naar haar riep dat ze uit de auto moest stappen. Hij riep: ‘Uit de auto! En zo snel mogelijk! Anders gebeuren ongelukken hier!’. Terwijl de man dit riep, stapte hij aan de bijrijderskant in de auto. Over het pistool kan [slachtoffer 2] verklaren dat het een handvuurwapen was, een “heel fijn pistooltje”. [slachtoffer 2] schat dat het wapen tussen de vijftien en twintig centimeter lang was. Er zat een fijn loopje op en het pistool, dat matzwart van kleur was. De loop had een andere kleur en was kort, ongeveer vier centimeter. De man had intussen op de bijrijdersstoel plaatsgenomen. [slachtoffer 2] kon maar aan één ding denken: ‘eruit!’. Toen de man nog naast de auto stond, had [slachtoffer 2] gezien dat vanaf de andere kant een andere man was komen aanlopen. Hij liep ook in de richting van haar auto. Deze man droeg ook een politie-uniform en had ook een doek voor zijn gezicht. Terwijl de man met het pistool al op de bijrijdersstoel zat, heeft [slachtoffer 2] snel haar tas gepakt en is zij uit de auto gestapt. De andere man nam toen direct plaats op de bestuurdersstoel. De twee mannen zijn direct hierop met haar auto met zeer hoge snelheid weggereden over de Europaweg-Zuid. [slachtoffer 2] heeft voorts nog verklaard dat de man met het pistool voor het overige niets in zijn handen had. De andere man had verder niets bij zich.47

Aantreffen auto

Het gestolen voertuig van [slachtoffer 2] is de volgende dag in Schinveld volledig uitgebrand teruggevonden.48

De verklaringen van de verdachten met betrekking tot het onder 1. en het onder 2. tenlastegelegde

[medeverdachte] heeft tegenover ambtenaren van de politie verklaard dat de verdachte hem op 10 mei 2016 met een auto van het merk BMW heeft opgehaald. De verdachte had hem gezegd dat hij een adres wist waar ze geld konden verdienen. Ze hebben eerst geprobeerd via de achtertuin de woning te bereiken, maar zagen toen dat de bewoners thuis waren. Ze hebben zich vervolgens gekleed in politie-uniformen en hebben via de voordeur de woning betreden. De verdachte is naar de bovenverdieping gegaan terwijl [medeverdachte] beneden is gebleven. [slachtoffer 1] kwam echter telkens onder de deken uit. [medeverdachte] is naar hem toegelopen en wilde de deken goed leggen. Terwijl [medeverdachte] de deken goed wilde leggen, voelde hij een raar gevoel in zijn been. Hij zag toen een handvat van een grote dolk boven zijn knieholte in zijn rechterbeen steken. [medeverdachte] zag vervolgens dat de verdachte kwam aanrennen. De verdachte sprong bij [slachtoffer 1] op de rug. [slachtoffer 1] ging vervolgens toch rechtop staan. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer 1] de verdachte probeerde te steken. De verdachte riep toen naar [medeverdachte] : ‘schiet, schiet’ en de verdachte riep ook om hulp. [medeverdachte] heeft vervolgens twee keer op [slachtoffer 1] geschoten. Vervolgens kwam [slachtoffer 1] niettemin met het mes op [medeverdachte] af. [medeverdachte] heeft vervolgens een hamer genomen en [slachtoffer 1] daarmee op zijn hoofd geslagen. Daarna hebben de verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten. [medeverdachte] heeft verklaard de hamer in de auto te hebben gegooid. De verdachte kon vervolgens de sleutel van de auto niet meer vinden. [medeverdachte] stond op dat moment bij de auto, hij meent bij het bijrijdersportier. Ze zijn toen via een steegje naar de Europaweg gerend. [medeverdachte] heeft vervolgens een personenauto tot stoppen gemaand. Daarna zijn de verdachte en [medeverdachte] in deze auto weggereden.49

Ter terechtzitting van 3 juli 2018 heeft [medeverdachte] een verklaring afgelegd, (het proces-verbaal van de zitting is door de officier van justitie op 9 juli 2018 in het dossier gevoegd van de verdachte) inhoudende dat hij wel moest schieten. Hij dacht dat de verdachte bijna dood ging. [medeverdachte] meende dat hij het leven van de verdachte moest redden door op [slachtoffer 1] te schieten. Hij zag op dat moment geen andere uitweg. Voorts heeft [medeverdachte] ter terechtzitting verklaard dat hij niemand “de schuld in de schoenen wil schuiven” met betrekking tot het roepen van ‘schiet, schiet’. Hij heeft voorts verklaard op de benen van [slachtoffer 1] te hebben gericht.

Na aanhouding is de [medeverdachte] op 11 april 2017 door een arts bezocht. Deze arts heeft gerelateerd dat de letsels op zijn rechterbeen passen bij littekenvorming. De oorzaak is waarschijnlijk een scherp voorwerp, waarmee de huid kan worden beschadigd.50

De verdachte heeft zowel tegenover ambtenaren van de politie, als ook ter terechtzitting verklaard dat het voornemen bestond tezamen met [medeverdachte] de in de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] aanwezige hennepplanten te stelen. De verdachte heeft [medeverdachte] opgehaald en samen zijn ze naar de woning aan de [straatnaam] 63 te Landgraaf gereden. Ze hebben eerst de tuinpoort opengebroken om zo via de tuin de woning te bereiken. Toen ze zagen dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] zich in de woning bevonden en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] de tuin in kwamen gelopen, zijn ze weggegaan. Ze hebben zich vervolgens samen omgekleed en hebben politiekleding aangedaan. Vervolgens zijn ze samen teruggereden naar de voorzijde van de woning. De auto hebben ze een stukje verderop geparkeerd. Ze zijn samen naar de woning gelopen en hebben aangeklopt. Ze hebben vervolgens via de voordeur de woning betreden. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 5] naar binnen heeft geduwd door met een platte hand tegen haar borst te duwen. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] de woning ingeduwd. De verdachte is vervolgens naar de bovenverdieping gegaan om de hennep te stelen. Hij heeft hiertoe een dekbedovertrek gepakt en wilde dit overtrek vullen met hennep. Op een gegeven moment hoorde de verdachte gestommel beneden, waarop hij naar beneden is gegaan. Toen hij beneden kwam zag hij dat [slachtoffer 1] op de grond lag en dat [medeverdachte] probeerde hem op de grond te houden. Op dat moment is de verdachte ook bij [slachtoffer 1] gaan staan en heeft hem vastgepakt. Toen de verdachte [slachtoffer 1] vast had riep [medeverdachte] opeens: ‘kijk uit, hij heeft een mes’. De verdachte zag dat [slachtoffer 1] met het mes stekende bewegingen naar boven aan het maken was. De verdachte voelde toen het mes in zijn lichaam. De eerste steek was in de bil van de verdachte. Hij werd hierna meerdere keren met het mes gestoken in zijn been. De verdachte heeft toen de arm van [slachtoffer 1] vastgepakt. [medeverdachte] probeerde op dat moment het mes uit de handen van [slachtoffer 1] te schoppen. De verdachte zag vervolgens dat [medeverdachte] een pistool vasthield en doorlaadde. De verdachte zag en hoorde dat [medeverdachte] op [slachtoffer 1] schoot. [medeverdachte] heeft daarna nog een keer geschoten. Terwijl de verdachte uit de woning wilde vluchten zag hij nog dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] met een hamer sloeg. [medeverdachte] en de verdachte hebben vervolgens de woning verlaten. Omdat de verdachte de sleutel van de auto was verloren, was het niet mogelijk met de auto te vertrekken. [medeverdachte] is vervolgens samen met de verdachte weggerend. Op de Europaweg heeft [medeverdachte] een auto tot stoppen gemaand. De verdachte is vervolgens samen met [medeverdachte] in deze auto weggereden, waarbij de verdachte de auto heeft bestuurd.51

Op de terechtzitting van 3 juli 2018 heeft de verdachte voorts verklaard dat hij zich niet kan herinneren tegen [medeverdachte] te hebben gezegd ‘schiet, schiet’. Hij heeft voorts verklaard dat terwijl [medeverdachte] schoot, hij [slachtoffer 1] vast had en zodoende een schampschot op zijn rechterhand heeft gekregen.

Na zijn aanhouding is de verdachte op 13 juni 2017 door een arts onderzocht. Deze arts heeft gerelateerd dat oud letsel werd vastgesteld bij de verdachte, waaronder een over de linker bil verlopend littekens van ongeveer 8 centimeter.52

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde

Wat kan worden bewezen?

De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaande bewijsmiddelen het volgende is komen vast te staan. De verdachte heeft op 10 mei 2016 [medeverdachte] met een van diefstal afkomstige personenauto opgehaald om in de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] de aldaar aanwezige hennep te stelen. De verdachte en [medeverdachte] hebben allereerst geprobeerd via het forceren van de slot van de tuinpoort de woning via de achterzijde te betreden. Toen zij echter zagen dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] in de woning aanwezig waren en naar buiten kwamen, zijn ze weggereden. De verdachte en [medeverdachte] hebben zich vervolgens in de buurt omgekleed, in die zin dat ze politie-uniformen hebben aangetrokken. Ze zijn toen met de auto opnieuw naar de woning gereden. Een stukje verderop in de straat hebben ze de auto geparkeerd en zijn ze te voet naar de woning gelopen. Aldaar hebben ze aangeklopt. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] stonden beiden in de hal, bij de voordeur, toen de verdachte en [medeverdachte] hen de woning in hebben ingeduwd. Ze hebben de bewoners vervolgens bevolen te gaan liggen in de woonkamer en ze hebben hen met dekens bedekt. [medeverdachte] is bij de bewoners gebleven, terwijl de verdachte naar de bovenverdieping is gegaan om de aldaar aanwezige hennep te gaan inpakken. De verdachte heeft een dekbedovertrek gepakt en wilde hier de hennep in vervoeren. Hij hoorde opeens gestommel beneden en is vervolgens naar beneden gegaan. Daar was een schermutseling tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1] gaande. Er is vervolgens een schermutseling ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft tijdens deze schermutseling de verdachte meermalen met een mes gestoken. [medeverdachte] heeft vervolgens minimaal twee keer op [slachtoffer 1] geschoten en hem daarna met een hamer op het hoofd geslagen, waarna de verdachte en [medeverdachte] de woning hebben verlaten. Omdat de verdachte de sleutel van de auto was verloren in de woning, was het niet mogelijk met de auto weer weg te rijden. De verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens via een steegje naar de Europaweg-Zuid gerend. [medeverdachte] heeft daar [slachtoffer 2] een stopteken gegeven en gesommeerd haar auto af te geven. [medeverdachte] heeft vervolgens op de bijrijdersstoel plaatsgenomen en de verdachte op de bestuurdersstoel. Vervolgens zijn de verdachte en [medeverdachte] weggereden.

Over wapens bij de overval, het schieten op [slachtoffer 1] en het tonen van een wapen aan [slachtoffer 2]

Zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen pistool mee naar de woning hebben genomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat het pistool tijdens de schermutseling tussen de verdachte en [slachtoffer 1] in de woning opeens voor zijn voeten lag en dat hij niet weet waar dit pistool vandaan is gekomen. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij het pistool na het schieten in de woning heeft laten vallen en dat dit pistool dus in de woning is achtergebleven. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij tijdens de diefstal van de auto, merk Fiat, type Panda, geen wapen heeft gebruikt. De verdachte heeft verklaard niet te weten waar het pistool vandaan is gekomen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij tijdens de diefstal van de auto geen wapen in de handen van [medeverdachte] heeft gezien.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. [slachtoffer 5] heeft verklaard, dat toen zij de voordeur opende, zij meteen een wapen op haar hoofd gericht kreeg. Zij heeft deze indringer beschreven als de man met de gekleurde gymschoenen en heeft de verdachte op een foto op Facebook herkend als de indringer die een pistool tegen haar hoofd heeft gezet. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat toen hij de voordeur opende, hij twee mannen zag staan en dat deze beide mannen een pistool bij zich hadden. Een van de mannen richtte het pistool op [slachtoffer 1] , de andere man richtte het pistool op [slachtoffer 5] . De getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat toen de mannen bij de auto stonden en gewond waren, de man die bij het bijrijdersportier stond een pistool vast had. De getuige [getuige 9] heeft eveneens verklaard dat zij heeft gezien dat één van de mannen die wegrenden naar de Europaweg-Zuid een pistool bij zich droeg.

[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de man, die haar een stopteken gaf en die vervolgens op de bijrijdersstoel heeft plaatsgenomen, een pistool in zijn handen had. De getuige [getuige 8] heeft hierover verklaard dat hij heeft gezien dat beide mannen op de Europaweg-Zuid stonden, op het midden van de weg en dat een van de mannen een pistool met beide handen voor zich uit had gericht.

Conclusie over wapens

De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat beide verdachten een pistool naar de woning hebben meegenomen en dat het wapen waarmee [medeverdachte] op [slachtoffer 1] heeft geschoten, het wapen was dat hij meegenomen had naar de woning.

Ook acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte] bij het verlaten van de woning nog steeds een pistool in zijn handen heeft gehad. [medeverdachte] heeft vervolgens tijdens de daarop volgende diefstal van de auto dit wapen aan [slachtoffer 2] getoond. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de aangevers ondersteund worden door de verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] . Dit betreffen getuigen, waarvan niet is gebleken dat zij enig belang hebben bij de inhoud van hun verklaring. Voorts merkt de rechtbank op dat de verklaringen, afgelegd door [medeverdachte] op het punt van de herkomst of het verblijf van het vuurwapen door geen enkel ander bewijsmiddel worden ondersteund. Integendeel, de verklaring van [medeverdachte] dat het pistool in de woning is achtergebleven, wordt weersproken doordat na grondig forensisch onderzoek het pistool, waarmee de schoten kennelijk op het lichaam van [slachtoffer 1] werden gelost, nergens is aangetroffen.

De juridische kwalificatie van het onder 1. tenlastegelegde.

1. primair (poging moord)

Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord moet worden beoordeeld of er sprake was van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat de directe aanleiding voor het schieten in het lichaam van [slachtoffer 1] , het steken door [slachtoffer 1] was. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte] en/of de verdachte doelbewust, na kalm beraad en/of rustig overleg, een plan hebben gemaakt om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat zij op 10 mei 2016 aan dat plan, al dan niet gezamenlijk, hebben getracht uitvoering te doen geven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt derhalve het bewijs voor voorbedachte raad.

De verdachte moet van het onder 1. tenlastegelegde, te weten: poging tot moord, worden vrijgesproken.

1. subsidiair (poging gekwalificeerde diefstal)

Aan de verdachte is onder 1. subsidiair tenlastegelegd het medeplegen aan een poging tot gekwalificeerde doodslag. Voor een bewezenverklaring van een poging tot een gekwalificeerde doodslag, moet worden vastgesteld dat de doodslag heeft geleid tot begunstiging of vergemakkelijking van het strafbare feit in kwestie. Er moet sprake zijn van opzet op de dood terwijl de poging tot doodslag wordt gepleegd met een specifiek doel, in casu om de diefstal van de hennep uit de woning voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan de andere deelnemers straffeloosheid of het bezit van het gestolene te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het procesdossier en de verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [medeverdachte] niet op [slachtoffer 1] heeft geschoten om de diefstal van de hennep voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan de andere deelnemers straffeloosheid of het bezit van de gestolen hennep te verzekeren. [medeverdachte] heeft op het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten omdat het tussen de verdachten en [slachtoffer 1] tot een schermutseling was gekomen. De verdachte moet van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

1. meer subsidiair (poging doodslag)

Onder 1. meer subsidiair is een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] tenlastegelegd. Vaststaat dat door [medeverdachte] minimaal twee kogels op korte afstand op het lichaam van [slachtoffer 1] zijn afgevuurd. Deze kogels hebben [slachtoffer 1] in zijn been en in zijn buik geraakt. De verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat hij bewust op de benen van [slachtoffer 1] heeft gericht om zo te voorkomen dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou raken, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zoals de rechtbank begrijpt heeft de schermutseling in de woning in een kleine ruimte en in zeer korte tijd plaatsgevonden. De verdachte was op het moment dat [medeverdachte] heeft geschoten nog in deze schermutseling met [slachtoffer 1] verwikkeld, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de verdachte klaarblijkelijk door een schot aan zijn hand is geraakt. Daar komt nog bij dat één kogel het bovenbeen en de andere kogel de buik van [slachtoffer 1] heeft getroffen; dus geen van beide kogels de onderbenen.

Conclusie ten aanzien van poging doodslag

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het handelen van [medeverdachte] , te weten: het gericht afvuren van kogels op het lichaam van [slachtoffer 1] , naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van letsel, de dood ten gevolge hebbende, dat moet worden geoordeeld dat [medeverdachte] opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Van feiten of omstandigheden welke een contra-indicatie vormen voor deze conclusie zijn aan de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom, anders dan de verdediging, bewezen dat [medeverdachte] het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] .

Medeplegen?

Vervolgens is de vraag of de verdachte als medepleger van deze poging doodslag kan worden aangemerkt. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.

Zoals door de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 2 december 201453 is overwogen is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. De rechtbank neemt in deze zaak de volgende gedragingen in aanmerking:

-

de verdachte heeft [medeverdachte] met een auto opgehaald om samen een hennepplantage te gaan stelen;

-

de verdachte heeft samen met [medeverdachte] geprobeerd de woning via de achterzijde te bereiken door het slot van de tuindeur te forceren;

-

de verdachte is vervolgens samen met [medeverdachte] weggereden;

-

de verdachte en [medeverdachte] hebben zich samen omgekleed in politie-uniformen en zijn vervolgens samen naar de voorzijde van de woning gereden;

-

ze hebben samen aangeklopt en hebben vervolgens samen de woning betreden;

-

bij het betreden van de woning hebben ze ieder één van de aangevers door bedreiging met een vuurwapen of daarop gelijkend voorwerp onder controle gebracht;

-

de verdachte is naar de bovenverdieping gegaan om de aldaar aanwezige hennep te stelen, terwijl [medeverdachte] beneden bij aangevers is gebleven om deze verder in bedwang te houden;

-

de verdachte is op een gegeven moment naar beneden gekomen omdat er sprake zou zijn van een schermutseling tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1] ;

-

toen [slachtoffer 1] weigerde mee te werken, heeft de verdachte een wapen op zijn hoofd gericht, waarbij [medeverdachte] tegen de verdachte zei: ‘als hij niet luistert schiet je hem maar kapot’;

-

de verdachte is vervolgens met [slachtoffer 1] in een worsteling geraakt, waarbij de verdachte door [slachtoffer 1] meerdere keren met een mes is gestoken;

-

de verdachte heeft op dat moment tegen de verdachte gezegd: ‘schiet, schiet!’;

-

[medeverdachte] heeft vervolgens minimaal twee keer op [slachtoffer 1] geschoten;

-

[medeverdachte] heeft vervolgens een hamer gepakt en [slachtoffer 1] hiermee meerdere malen op zijn hoofd geslagen;

-

hierna zijn beide verdachten samen uit de woning gevlucht.

Conclusie over medeplegen

Gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] , zowel voorafgaande aan, als ook tijdens de woningoverval. Toen de situatie penibel werd voor de verdachten heeft [medeverdachte] , na daartoe te zijn opgeroepen door de verdachte, geschoten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde

De rechtbank acht, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en hetgeen ze daarover heeft overwogen, ook bewezen dat [medeverdachte] bij het doen stoppen van [slachtoffer 2] een vuurwapen heeft getoond en hierbij heeft geroepen: ‘uit de auto! En zo snel mogelijk! Anders gebeuren ongelukken hier!’.

Medeplegen?

Ook ten aanzien van deze diefstal is de vraag of de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt naar voren gebracht. De rechtbank verwijst allereerst naar het richtinggevende arrest van de Hoge Raad, zoals hierboven al werd geciteerd. De rechtbank neemt in overweging dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] , nadat zij een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] hadden gepleegd, tezamen de woning hebben verlaten. Toen het niet lukte om met de auto waarin ze waren gekomen te vertrekken, omdat de verdachte de sleutel was verloren, moest er een andere oplossing komen en zijn beiden door een steegje naar de Europaweg-Zuid gerend. Daar heeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] gesommeerd haar auto te stoppen en haar onder bedreiging van een wapen gedwongen haar auto te verlaten. [medeverdachte] is op de bijrijdersstoel gaan zitten. [slachtoffer 2] is uit de auto gestapt waarna de verdachte onmiddellijk op de bestuurdersstoel is gaan zitten en samen met [medeverdachte] is weggereden.

Conclusie over medeplegen

Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot het deze diefstal met bedreiging van geweld van de personenauto merk Fiat, type Pand. Dat betekent dat de verdachte aangemerkt kan worden als medepleger van het aan hem onder 2 tenlastegelegde.

Het onder 3. tenlastegelegde

Ten aanzien van de bewijsmiddelen

Aangifte overval in zijn woning door [slachtoffer 3]

(hierna te noemen: [slachtoffer 3] ) heeft op 16 maart 2016 aangifte gedaan van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd in zijn woning, gelegen aan de [adres 3] te Brunssum. Hij verklaarde - kort en zakelijk weergegeven - het volgende.

Op woensdagochtend 16 maart 2016 stond [slachtoffer 3] om 06:00 uur op. Rond 06:10 uur hoorde hij een vreemd geluid. Hij stond op dat moment nog in de badkamer. Ongeveer vijf seconden later hoorde hij wederom een soortgelijk geluid, een soort klap. Nu wel iets harder dan de eerste keer. [slachtoffer 3] hoorde dat het geluid uit de richting van de slaapkamer kwam. Hij is toen vanuit de badkamer richting de slaapkamer gelopen. Toen [slachtoffer 3] in de deuropening van de slaapkamer stond zag hij een persoon via het slaapkamerraam de slaapkamer inkomen. [slachtoffer 3] schrok daar erg van. Hij zag vervolgens dat de persoon op hem af kwam gerend, hem direct vastpakte en naar de grond duwde. Deze persoon, dader 1, was geheel in het zwart gekleed, droeg zwarte hogere schoenen en had een bivakmuts op zijn hoofd. Alleen zijn ogen en mond waren zichtbaar. [slachtoffer 3] schat de persoon, gelet op zijn bouw en doen en laten, in de leeftijd van 20–25 jaar oud. De persoon sprak Nederlands met een Marokkaans accent. Doordat dader 1 [slachtoffer 3] richting de grond werkte kwam [slachtoffer 3] op de overloop op de eerste verdieping terecht.

Op dat moment zag hij ook een tweede dader. Deze stond opeens achter dader 1.

[slachtoffer 3] geeft een signalement van dader 2 gelijk aan dat van dader 1. Ook hij was geheel in het zwart gekleed, droeg ook een soortgelijke bivakmuts en sprak ook Nederlands met een Marokkaans accent. Zowel dader 1 als dader 2 sloegen direct op [slachtoffer 3] in. [slachtoffer 3] kreeg klappen op zijn hoofd. Tijdens het slaan werd alleen maar geroepen: ‘waar is het geld en waar is de kluis?’. Om zichzelf te beschermen legde [slachtoffer 3] zijn handen op het hoofd en maakte zich klein. Hij werd namelijk op zijn hoofd geslagen met een hard voorwerp. Toen [slachtoffer 3] zijn handen op zijn hoofd hield, voelde hij dat hij met dat voorwerp op zijn handen werd geslagen. Op enig moment zag hij dat het voorwerp een grote schroevendraaier was. Tijdens dit slaan werd alleen maar gevraagd naar het geld en de kluis. [slachtoffer 3] had al een paar keer gezegd dat hij geen kluis in huis had. Op enig moment voelde [slachtoffer 3] een vloeistof over zijn hoofd, handen en nek lopen. Op dat moment rook hij ook een sterk doordringende geur. [slachtoffer 3] kon die geur direct thuisbrengen als de geur van terpentine of wasbenzine. [slachtoffer 3] schrok daar heel erg van. Op het moment dat hij de vloeistof op zijn lichaam voelde, hoorde hij ook een van de daders met Marokkaans accent zeggen dat hij het geld en de kluis wilde. [slachtoffer 3] moest zeggen waar het geld en de kluis waren anders zou hij in brand worden gestoken. [slachtoffer 3] was bang dat de daders hem dat daadwerkelijk aan gingen doen. Op het moment dat bovenstaande zich afspeelde zag [slachtoffer 3] ook een derde dader. [slachtoffer 3] weet niet precies waar deze vandaan was gekomen. Dader 3 was ook geheel in het zwart gekleed en droeg ook een soort bivakmuts. [slachtoffer 3] zag deze dader niet zo goed. Wat hem wel opviel is dat deze persoon iets kleiner was dan de andere twee en hij Nederlands met een Limburgs accent sprak.

Nadat de dader(s) [slachtoffer 3] overgegoten hadden met de vloeistof en dreigden hem in brand te steken, bemerkte [slachtoffer 3] dat twee daders, naar zijn mening de Nederlands/Marokkaans sprekenden, naast hem op de grond zaten. [slachtoffer 3] voelde dat een van de daders zijn linker arm met kracht vastpakte. Dit gebeurde met zoveel kracht dat [slachtoffer 3] zijn arm niet meer loskreeg en niet meer vrij kon bewegen. Zijn arm werd vervolgens in een soort armklem gelegd en de dader die de arm van [slachtoffer 3] vasthad, dreigde vervolgens die arm te breken als [slachtoffer 3] niet zou vertellen waar het geld en de kluis waren. [slachtoffer 3] voelde dat de dader op enig moment de arm los liet.

[slachtoffer 3] lag op dat moment nog steeds op de grond en hoorde vanuit twee andere slaapkamers geluiden. Hij hoorde dat men de kamers aan het doorzoeken was. Hij hoorde dat diverse kasten dan wel lades werden geopend. Een van de daders, volgens [slachtoffer 3] dader 1, heeft tijdens het zoeken de gehele tijd naast [slachtoffer 3] gestaan. [slachtoffer 3] lag nog steeds op de overloop met de handen over zijn hoofd. Er werd toen ook door een van de daders een trui over zijn hoofd gelegd waardoor het zicht van [slachtoffer 3] nog verder werd beperkt. De dader die bij [slachtoffer 3] stond bleef maar vragen naar geld. Opeens hoorde [slachtoffer 3] geen geluid meer. [slachtoffer 3] kon onder de trui doorkijken en zag dat er meerdere schoenen om hem heen stonden, waaruit hij kon opmaken dat de drie daders weer naast hem stonden. Op dat moment voelde [slachtoffer 3] ook dat hij weer werd geslagen. De daders sloegen [slachtoffer 3] weer op zijn hoofd, nek en lichaam. [slachtoffer 3] voelde pijn aan zijn handen en hoofd. Hij werd zo bang dat hij op een gegeven moment zei dat in de kelder in een kast geld lag.

Aangekomen in de kelder werd [slachtoffer 3] weer beetgepakt en moest hij aanwijzen waar het geld lag. [slachtoffer 3] liep toen richting de kast waar het geld lag. Hij vertelde de daders waar het lag en op dat moment werd hij aan de kant geduwd. Een van de daders pakte vervolgens het geld uit de kast. In de doosjes zat een geldbedrag van ongeveer € 5.000,- en 1.500 Zwitserse Franken.

Nadat de daders het geld hadden, moest [slachtoffer 3] weer naar boven lopen, naar de eerste etage. Daar aangekomen werd hij wederom geslagen op zijn hoofd. Hij werd ook getrapt tegen zijn benen. Vooral op zijn bovenbenen voelde hij veel pijn. De daders trapten hem met hun schoenen tegen zijn benen en lichaam. [slachtoffer 3] lag wederom op de grond en voelde weer overal pijn. Hij was doodsbang. De daders bleven maar om geld vragen. Omdat [slachtoffer 3] zo bang was vertelde hij dat er op de zolder nog zilver lag. [slachtoffer 3] had op de zolder namelijk drie baren zilver liggen van één kilogram per stuk. [slachtoffer 3] zag dat de vlizotrap reeds naar beneden was. Toen hij de vlizotrap opliep, zag hij dat er reeds een dader op zolder stond. Hij zag ook dat de zolder al doorzocht was. Hij zag overal spullen op de grond liggen. Aangekomen op de zolder ging het slaan en duwen gewoon verder. Eén van de daders ging op de plek zoeken die [slachtoffer 3] had aangewezen. Daar vond hij ook de drie zilver staven. Hierop moest [slachtoffer 3] weer naar beneden. Op het moment dat [slachtoffer 3] op de grond lag, zijn de drie daders het huis nogmaals gaan doorzoeken. [slachtoffer 3] weet dit omdat hij alleen achterbleef in de strijkkamer en hij hoorde op de andere kamers een hoop geluiden. [slachtoffer 3] was nog steeds doodsbang dat ze hem iets zouden aandoen als ze niet genoeg geld zouden krijgen. Op enig moment werd er ook iets over het hoofd van [slachtoffer 3] gegooid. Hierdoor kon hij niets meer zien.

Opeens kwamen de drie daders terug de strijkkamer in. Ze vroegen wederom om geld. Ze wilden meer geld hebben. [slachtoffer 3] werd toen weer geschopt en geslagen. Hij voelde over zijn hele lichaam pijn. Een van de daders pakte zijn rechter oor vast. Hij draaide het oor om en schreeuwde dat hij het oor eraf zou snijden als [slachtoffer 3] niet zou zeggen waar nog meer geld was. [slachtoffer 3] was doodsbang. Een van de daders pakte vervolgens de vingers van [slachtoffer 3] en dreigde deze eraf te snijden als [slachtoffer 3] niet zou vertellen waar nog meer geld lag. [slachtoffer 3] stond doodsangsten uit, aangezien hij wist dat hij geen kluis had en dat er verder geen geld meer in het huis was. Dit bleef hij ook zeggen tegen de daders. Eén van de daders nam daar geen genoegen mee. [slachtoffer 3] zag dat hij een grote schroevendraaier in zijn hand had. [slachtoffer 3] zag en voelde dat hij de punt van de schroevendraaier tegen zijn keel aanzette. [slachtoffer 3] voelde ook dat die dader hem met kracht vasthield en dat hij de schroevendraaier harder tegen de keel van [slachtoffer 3] duwde. Hij dreigde [slachtoffer 3] te steken als [slachtoffer 3] niet zou vertellen waar het geld was. [slachtoffer 3] kon niets anders zeggen dan dat er geen geld meer was. [slachtoffer 3] werd daarop diverse keren geschopt en geslagen. Hij voelde over zijn hele lichaam pijn. Toen de daders eindelijk begrepen dat er daadwerkelijk niets meer te halen viel, stopten ze met slaan en dreigen. [slachtoffer 3] hoorde dat de daders nog even op de slaapkamers zijn gaan zoeken. Opeens hoorde hij voetstappen op de trap naar beneden en toen werd het stil. [slachtoffer 3] hoorde buiten op straat een auto starten en aan het motorgeluid kon hij horen dat de auto snel wegreed. Hij begreep dat de daders verdwenen waren.

In totaal zijn de daders ongeveer 40 à 45 minuten in de woning van [slachtoffer 3] geweest.54

[slachtoffer 3] heeft in een nagestuurde lijst aangegeven welke goederen op die dag ontvreemd zijn door de daders.

Medische stukken ten aanzien van [slachtoffer 3]

Uit de geneeskundige verklaring d.d. 22 maart 2015 en de brief van een arts genaamd Buursink van 11 mei 2016 blijkt dat bij [slachtoffer 3] onder meer grote hematomen zijn geconstateerd aan de linker bovenarm, rechter bovenarm, linker bovenbeen, op beide schouderbladen en op de borstkas. De duur van de genezing werd geschat op ongeveer drie maanden.5556

Forensisch onderzoek

Op 16 maart 2016 om 8:20 uur werd een forensisch onderzoek verricht in de woning gelegen aan de [adres 3] te Brunssum. Tijdens dit onderzoek wees [slachtoffer 3] een flesje aan op het kastje van de overloop van de eerste verdieping. Het betrof een flesje met het opschrift “Fristi”. [slachtoffer 3] vertelde dat dit flesje niet van hem is en met zekerheid door de daders is achtergelaten.

Het voornoemd flesje werd door de forensisch onderzoekers veiliggesteld (AAJN5532NL). Bij het openen van het flesje roken de onderzoekers de aan hen bekende geur van motorbenzine. De vloeistof uit het flesje werd afzonderlijk verpakt en veiliggesteld in een glazen pot (AAJN5536NL). Toen het slachtoffer werd overgoten met de vloeistof, droeg hij een wit T-shirt. Dit T-shirt werd voor een vergelijkend onderzoek met de vloeistof uit het flesje veiliggesteld (AAJN5535NL).57

In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: het NFI) van

28 april 2016 werd gerapporteerd dat de bemonstering AAJN5532NL#03 van de schenkopening en de binnenzijde van de dop van het flesje is onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Het DNA-profiel van het celmateriaal in de genoemde bemonstering is op

25 april 2016 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en werd sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een overeenstemming gevonden met het DNA-profielen van [verdachte] ; de kans op overeenstemming van het in de databank opgenomen DNA-profiel met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon is kleiner dan één op één miljard.58

In het rapport van het NFI van 13 mei 2016 werd gerapporteerd dat in het T-shirt (AAJN5535NL) vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.

Het vloeistofmonster (AAJN5536NL) bestaat uit twee lagen. De bovenlaag is een ontbrandbare vloeistof: het is motorbenzine. De onderlaag is een waterige vloeistof waarin enkele vluchtige stoffen zijn aangetoond die vermoedelijk uit de bovenlaag afkomstig zijn.

Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd waarbij de vluchtige stoffen in het T-shirt AAJN5535NL en de bovenlaag van het vloeistofmonster AAJN5536NL betrokken zijn. Hypothese 1= dezelfde herkomst, hypothese 2 = verschillende herkomst: de resultaten van de vergelijking zijn ongeveer even waarschijnlijk wanneer hypothese 1 waar is, als wanneer hypothese 2 waar is.59

Verklaringen verdachte

De verdachte heeft op 27 oktober 2017 bij de politie een verklaring afgelegd. De verdachte verklaarde - kort en zakelijk weergegeven - niets met het tenlastegelegde te maken te hebben en het flesje met zijn DNA misschien in een auto of in een garagebox te hebben laten liggen. Verdachte verklaarde in dit verband dat de auto’s of de garageboxen, waar hij mogelijk een flesje heeft achtergelaten, gebruikt kunnen worden door meerdere personen.60 Tijdens de terechtzitting van 3 juli 2018 verklaarde de verdachte slechts zelden drank van het merk Fristi te drinken en de daders van deze overval in de woning van [slachtoffer 3] niet te kennen.61

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Verweer verdediging

De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat het enkel aantreffen van DNA van verdachte op een verplaatsbaar voorwerp op de plaats delict onvoldoende is voor het bewijs dat de verdachte één van de daders is van de overval in de woning van [slachtoffer 3] . De verdachte heeft ontkend bij het tenlastegelegde feit betrokken te zijn geweest en heeft ook een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van DNA op het flesje van Fristi waarvan het profiel overeenstemt met het profiel van zijn DNA. De verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.

Algemene overwegingen

De rechtbank stelt voorop, dat er geen wettelijk of uit de jurisprudentie volgend bewijsminimum voor deskundigenbewijs bestaat. Het enkele rapport van deskundigen van het NFI, waaruit blijkt van overeenstemming van het DNA van de verdachte met het DNA in een spoor op de plaats delict, kan voldoende bewijs opleveren dat de verdachte (een van) de dader(s) is. Dat neemt niet weg dat een dergelijk deskundigenrapport van het NFI, zoals er ligt in deze zaak, onvoldoende (overtuigend) kán zijn om een verdachte te veroordelen. Dat geldt in het bijzonder wanneer twijfel kan bestaan of het ter plaatse van het delict aangetroffen spoor wel van een dader afkomstig is. Bij de beantwoording van de vraag of van een daderspoor gesproken kan worden, is onder meer van belang de aard van het spoor, op welke plaats dit spoor is aangetroffen en of dit spoor enig verband houdt met het gepleegde delict. Daarnaast speelt de verklaring van de verdachte een belangrijke rol; in concreto gaat het dan om de vraag of de verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van DNA dat overeenstemt met zijn DNA op de plaats delict aannemelijk is.

DNA-match

[slachtoffer 3] is op 16 maart 2016 overvallen in zijn woning door drie daders. Tijdens het forensisch onderzoek zijn DNA-sporen (met een enkelvoudig profiel) gevonden die de verdachte in verband brengen met het tenlastegelegde. Het gaat dan om DNA-sporen in de bemonsteringen van de schenkopening en de binnenzijde van de dop van het flesje met het opschrift Fristi. Gelet op de door het NFI uitgevoerde bewijskrachtberekeningen van het aangetroffen biologisch-spoor, zoals die in de bewijsmiddelen is opgenomen, concludeert de rechtbank dat deze biologische-sporen aan het flesje met het opschrift Fristi met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig zijn van de verdachte.

Zijn de aangetroffen DNA-sporen ook dadersporen?

De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de op het flesje met het opschrift Fristi aangetroffen biologische-sporen, dadersporen dan wel delict gerelateerd zijn.

Het flesje met het opschrift Fristi werd door de forensisch onderzoekers relatief kort na het plegen van het strafbare feit gevonden op het kastje van de overloop van de eerste verdieping aangetroffen. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat doordat een van de daders [slachtoffer 3] richting de grond werkte [slachtoffer 3] op de overloop op de eerste verdieping terechtkwam. Het was ook op deze plaats dat [slachtoffer 3] een vloeistof over zijn hoofd, handen en nek voelde lopen, waarbij [slachtoffer 3] de geur van die vloeistof direct kon thuisbrengen als de geur van terpentine of wasbenzine. Uit de conclusies van het NFI, die de rechtbank tot de hare maakt, volgt dat de bovenlaag van de vloeistof die in het flesje met het opschrift Fristi is aangetroffen, motorbenzine is.

Gelet op de door het NFI vastgestelde inhoud van het flesje, het feit dat [slachtoffer 3] met een vloeistof is overgoten die volgens hem naar wasbenzine rook en de vindplaats van dit flesje, te weten: op de plaats waar [slachtoffer 3] met de betreffende vloeistof is overgoten, concludeert de rechtbank dat het flesje met het opschrift Fristi een daderspoor is, dat ter plaatse van het delict is achtergebleven.

Ten aanzien van het flesje met het opschrift Fristi overweegt de rechtbank dat het een wegwerpartikel betreft: gewoonlijk ontdoet de gebruiker zich na consumptie van de inhoud daarvan van het betreffende flesje door het bij het afval te werpen. Naar het oordeel van de rechtbank vergroot dit gegeven de kans dat het aan het flesje aangetroffen biologisch-spoor een daderspoor betreft. Anderzijds betreft het flesje een verplaatsbaar voorwerp, waardoor de kans dat het daarop aangetroffen biologisch spoor ook een daderspoor betreft afneemt; immers het behoeft niet zo te zijn dat de inhoud van dat flesje werd geconsumeerd door één of meerdere van de daders van de overval in de woning.

Verklaring verdachte

Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij weliswaar af en toe wel eens een flesje Fristi koopt en consumeert, maar dat hij het voor mogelijk houdt dat hij eens een flesje van dat merk in een auto of in een garagebox heeft laten liggen in de plaats van zich er van te ontdoen op de daartoe geëigende wijze. Voorts heeft de verdachte verklaard geen persoon of groep van personen te kennen die in aanmerking komt/komen voor het daderschap van de overval in de woning van [slachtoffer 3] waarbij het betreffende flesje werd gebruikt. In dit verband overweegt de rechtbank dat indien het betreffende flesje na consumptie van de inhoud daarvan inderdaad door de verdachte in een auto of in een garagebox werd achtergelaten, dit hoogst waarschijnlijk een bij hem in gebruik zijnde auto of garagebox betreft of een auto of garagebox van een aan hem bekende persoon. Immers, in het algemeen kent men de gebruiker van de auto of garagebox waarin men verkeert. Dit gegeven vergroot de kans dat anders dan hij verklaart - de verdachte zelf een dader van de overval in de woning van [slachtoffer 3] is geweest of één of meer van deze daders kent.

Modus operandi

In de overval in de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] (het onder 1. tenlastegelegde) en de overval in de woning van [slachtoffer 3] zijn er een aantal niet te verwaarlozen overeenkomsten. Beide overvallen vonden plaats in aanwezigheid van de bewoner(s). De daders hadden in beide zaken hun gezicht bedekt. Nadat de daders de woning hadden betreden, werkten zij in beide zaken de slachtoffers tegen de grond. De gehele woning, ook de slaapkamer(s) van de bewoner(s), werd vervolgens doorzocht op waardevolle voorwerpen. Daarnaast werd in beide zaken een voorwerp over de slachtoffers gelegd (een deken dan wel een trui), om te belemmeren dat ze iets zouden kunnen zien. Bij beide woningovervallen zijn de daders niet teruggedeinsd om bruut geweld toe te passen. Uit de bewijsmiddelen voor de overval in de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] blijkt dat bij een onderzoek in de personenauto van het merk BMW, die door de verdachte (en [medeverdachte] ) is gebruikt, op en bij de achterbank van dat voertuig onder meer twee breekijzers, twee snoeischaren, waarbij één van deze snoeischaren aan het handvat was voorzien van tape, een rol blauwe plasticzakken, een zwarte bivakmuts werden aangetroffen. Ook de bij de overval op de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] gebruikte politie uniformen hadden naar verluidt eerder in deze auto gelegen. Het door de verdachte voor die overval gebruikte voertuig was bleek dus algemeen uitgerust te zijn met voor inbraken en overvallen geschikte voorwerpen en werktuigen en waarvan is gebleken dat de verdachte van deze voorwerpen en werktuigen gebruik maakte om de overval op de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] te plegen. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit de aangifte door [slachtoffer 3] blijkt dat op zeker moment één van de daders de vingers van [slachtoffer 3] vast pakte en [slachtoffer 3] bedreigde door te zeggen deze eraf te snijden als [slachtoffer 3] niet zou vertellen waar nog meer geld lag. Een snoeischaar van het kaliber als die welke werden aangetroffen in het onderzochte voertuig (gezien de foto’s pagina’s 675 en 676) acht de rechtbank bij uitstek een middel waarmee deze bedreiging zou kunnen worden tenuitvoergelegd.

Nu de bovenvermelde woningovervallen op een aantal essentiële punten met elkaar overeenkomen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van eenzelfde modus operandi. Deze sterke gelijkenis van de modus operandi wordt in dit geval als bewijs gebruikt (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 11 januari 2000, ECLI:NL:PHR:2000:ZD1146).

Conclusie

Gelet op het aantreffen van de biologische-sporen op de plaats delict, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden herleid tot de verdachte, de vaststelling dat de aangetroffen biologische-sporen zijn aangetroffen op een van de dader van de overval op de woning afkomstig spoor, het feit dat de verklaring van de verdachte de mogelijkheid open laat dat hij één van de daders van de overval op de woning is en de mate van gelijkenis met de overval op de woning van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank het aan de verdachte tenlastegelegde bewezen.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:

03/704591-15

3.

op 19 juni 2015 in de gemeente Brunssum wapens van categorie I onder 7°, te weten: een veerdrukpistool en een imitatie-wapen, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, te weten: het

veerdrukpistool met een pistool Detonics Compmaster en het imitatiewapen met

een pistoolmitrailleur Heckler & Koch MP5-K voorhanden heeft gehad;

4.

op 19 juni 2015 te Herzogenrath (Duitsland), tussen 1.00 uur en 4.49 uur, zijnde op een moment gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de woning gelegen aan de [adres 4] heeft weggenomen

- een geld (ongeveer 2.150 euro) en

- autosleutels behorende bij de personenauto Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] ,

toebehorend aan [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] , terwijl hij zich aldaar bevond tegen de wil van de rechthebbende;

5.

op 19 juni 2015 te Herzogenrath (Duitsland) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk VW, type Golf, met kenteken [kenteken 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 6] , waarbij verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door voornoemde personenauto weg te nemen middels gebruikmaking van gestolen autosleutels;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 3., onder 4. en onder 5. meer of anders aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

03/720712-16

1 meer subsidiair

op 10 mei 2016 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer 1] met een vuurwapen meermalen kogels in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 10 mei 2016 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Fiat, type Panda), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader, die [slachtoffer 2] een vuurwapen heeft getoond en op dreigende toon tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "Uit de auto! En zo snel mogelijk! Anders gebeuren ongelukken hier!";

3.

op 16 maart 2016 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 horloges en 3 baren zilver en 5000 euro en 1500 Zwitserse franken en een muntverzameling en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders:

- [slachtoffer 3] meermalen hebben geslagen en geschopt en

- [slachtoffer 3] een vloeistof over het hoofd gegooid en daarbij op dreigende toon tegen [slachtoffer 3] te zeggen "Waar is het geld en de kluis anders steken we je in brand" en

- de arm van [slachtoffer 3] in een armklem hebben gelegd en daarbij op dreigende toon tegen [slachtoffer 3] hebben gezegd "als je niet verteld waar het geld en de kluis is dan breek ik je arm";

- een oor van [slachtoffer 3] hebben omgedraaid en de vingers van [slachtoffer 3] hebben vastgepakt en met kracht de punt van een schroevendraaier tegen de keel van die [slachtoffer 3] hebben gedrukt en daarbij op dreigende toon tegen die [slachtoffer 3] hebben gezegd "Waar ligt nog meer geld." en "Ik snij je vingers eraf als je niet verteld waar nog meer geld ligt." en

"Ik steek je als je niet verteld waar het geld is.".

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1. meer subsidiair, onder 2. en onder 3. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5 De strafbaarheid van de verdachte

6 De straf

7 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8 De wettelijke voorschriften

9 De beslissing