Home

Rechtbank Haarlem, 30-08-2012, BX7213, 11/3101, 11/3102

Rechtbank Haarlem, 30-08-2012, BX7213, 11/3101, 11/3102

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 augustus 2012
Datum publicatie
12 september 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7213
Formele relaties
Zaaknummer
11/3101, 11/3102

Inhoudsindicatie

Volgens de rechtbank is één active gedraging voldoende om van een vergissing te kunnen spreken als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, vanhet CDW.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Zaaknummers: AWB 11/3101 en 11/3102

Uitspraakdatum: 30 augustus 2012

Uitspraak in de gedingen tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. J.A.H. Hollebeek,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

Zaak 11/3101

1.1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2005 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) (utb-nummer [A NUMMER]) opgelegd tot een bedrag van € 54.641,60 aan douanerechten op industriële goederen.

1.1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2011 de utb verminderd met een bedrag van € 325,97.

Zaak 11/3102

1.2.1. Verweerder heeft aan eiseres over de jaren 2006 tot en met 2008 een utb (utb-nummer [B NUMMER]) opgelegd tot een bedrag van € 1.051.550,49 aan douanerechten op industriële goederen.

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2011 de utb verminderd met een bedrag van € 328,71.

Beide zaken

1.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de onder 1.1.2 en 1.2.2 bedoelde uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012.

Namens eiseres is verschenen de gemachtigde voornoemd, bijgestaan door [NAMEN]. Namens verweerder zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en mr. M.U.B. Willemsen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft in opdracht van [A BEDRIJF] B.V. (hierna: [A BEDRIJF]) goederen ten invoer aangegeven voor het vrije verkeer. [A BEDRIJF] is importeur van onder meer producten en systemen die gebruikt worden voor de bediening van overheaddeuren.

11/3101

2.2.1. Eiseres heeft op 7 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van kabeltrommels en veerpluggen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De trommels en pluggen zijn van aluminium en zijn delen van een hefinrichting van overheaddeuren.

2.2.2. Eiseres heeft op 26 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van looprollen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De rollen hebben een as waarbij aan het uiteinde een (gelagerd) wieltje is bevestigd.

2.2.3. Eiseres heeft op 31 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium koppelingen en bodemconsoles onder respectievelijk goederencode 8302 41 00 en 8431 10 00 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor gebouwen”.

2.2.4. Eiseres heeft op 29 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van stalen stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.

2.2.5. Eiseres heeft op 24 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van nylon stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.

Zaak 11/3102

2.3.1. Eiseres heeft op 13 juli 2007 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “tubular shafts” onder goederencode 7304 51 89 99 met als goederenomschrijving “holle buisassen”.

2.3.2. Eiseres heeft op 4 juni 2008 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “rollercovers” onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving ”onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”.

Beide zaken

2.4.1. Eiseres heeft op 23 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium profielen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De profielen zijn bestemd om te worden gemonteerd op de panelen van de overheaddeuren en zijn qua vorm, afmeting en functie deurspecifiek. Deze dienen ter afsluiting van het deurpaneel en ter montage van een afdichtrubber.

2.4.2. Eiseres heeft op 16 december 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium kabelklemmen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De kabelklemmen worden gebruikt om twee of meerdere kabels bij elkaar te klemmen en mogen niet op de deuren worden bevestigd.

2.4.3. Eiseres heeft op 15 november 2005 en 27 december 2005 aangiften gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van paroklemplaten en driehoeksplaten onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De platen zijn van ijzer en worden gebruikt bij montage.

2.4.4. Eiseres heeft op 17 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van veerbumpers onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De veerbumper is een veer die om een ijzerstaaf zit en heeft als functie een blokkering bij het openen van de deur en anderzijds de functie om de kabel van de geopende deur op spanning te houden.

2.5.1 Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de jaren 1994 tot en met 1996, verzonden op 24 februari 1998. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“2.8. Goederencodes

Er zijn diverse goederencodes van toepassing.

Deze lopen uiteen van hoofdstuk 39 en hoofdstuk72 t/m 85 van de nomenclatuur.

Met de gehanteerde goederencodes kan accoord worden gegaan.”

2.5.2 Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de periode 1 augustus 2001 tot en met 20 augustus 2003, opgemaakt op 5 augustus 2004. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“4.1 Goederencode

Er zijn diverse goederencodes van toepassing. Er kan akkoord worden gegaan met de gehanteerde goederencodes.”

2.6.1. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 7 januari 2004 met aangiftenummer [C NUMMER]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat onder meer:

“(…)

|8 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN HEFWERKTUIGEN FYCO 354 EN 355 AD.S”

Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen hefwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 02 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 02 betrekking heeft op looprollen (hoist rollers).

2.6.2. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 20 januari 2004 met aangiftenummer [D NUMMER]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat – voor zover relevant – onder meer:

“(…)

|2 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN EN ONDERDELEN VAN HIJS-/TAKELWERKTUIGEN--FYCO 532 ELS--

(…)”

Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 04 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 04 onder andere betrekking heeft op kabeltrommels (cable drum), aluminium koppelingen (alu coupler) en driehoeksplaten (mounting plate triangle).

2.6.3. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 9 januari 2006 met aangiftenummer [E NUMMER]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 03, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens het fycoformulier en de factuur zijn veerpluggen (spring fittings) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.

2.6.4. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 26 april 2006 met aangiftenummer [F NUMMER]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. De uitslag van de controle luidt conform.

2.6.5. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 16 augustus 2006 met aangiftenummer [G NUMMER]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. nylon stelringen fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 22 juni 2006 bij de importeur plaats gehad. De uitslag van de controle luidt conform.

2.6.6. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 11 juli 2007 met aangiftenummer [H NUMMER]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 01, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. veerpluggen (letai spring fitting) en paroklemplaten (paro clamp place bolt) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.

2.6.7. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 28 augustus 2007 met aangiftenummer [I NUMMER]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. driehoeksplaten (plate), kabeltrommels (hoisting drum) fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 21 augustus 2007 bij de importeur plaats gehad. Bij de fase bevindingen uit de bijlage Fysieke controle staat vermeld: “(…) De rood geselecteerde items bekeken dit zijn onderdelen voor hijs en takel deuren geen monsters genomen omdat de aangifte conform is.L.V.O. is Taiwan.” De uitslag van de controle luidt conform.

2.7.1. Op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) heeft de douane bij [A BEDRIJF] een controle na invoer ingesteld. Op 9 oktober 2008 heeft in het kader van de controle een gesprek plaatsgevonden tussen [A BEDRIJF] en de douane. In het gespreksverslag, opgemaakt op 20 oktober 2008, staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“[A BEDRIJF] krijgt nog de gelegenheid om te reageren op het controle rapport van de

Belastingdienst/Douane. Deze reactie zal integraal worden opgenomen als onderdeel van het controlerapport. De Belastingdienst/Douane zal de reactie meenemen in haar overwegingen en het definitieve controle rapport. Indien de Belastingdienst/Douane vasthoudt aan hun voorlopig standpunt zal voor de resterende periode (vanaf 1januari 2006) een uitnodiging tot betaling worden opgelegd. [A BEDRIJF] kan vervolgens bezwaar maken tegen de uitnodiging(en) van betaling.

De Belastingdienst/Douane wenst de controle uiterlijk op 1 december 2008 volledig af te ronden, teneinde misbruik van een schriftelijke bevestiging van het voorlopige standpunt van de Belastingdienst/Douane te voorkomen, is de heer [A] terughoudend in het verstrekken van een voorlopig controle rapport. Echter, teneinde [A BEDRIJF] in de mogelijkheid te stellen een reactie te kunnen opstellen is afgesproken dat de Belastingdienst/Douane uiterlijk op 20 oktober 2008 een kopie van het concept controle rapport aan [A BEDRIJF] verstrekt.

(…)

Afronding en afspraken

• Het concept controle rapport wordt uiterlijk op 20 oktober 2008 door de Belastingdienst/Douane naar [A BEDRIJF] gestuurd;

• Voordien zal de Belastingdienst/Douane de administratieve controle ten kantore van [A BEDRIJF] voortzetten. Hierbij zal ze zich richten op het berekenen van de volgens de Belastingdienst/Douane te weinig betaalde douanerechten;

• [A BEDRIJF] verwacht binnen drie weken na ontvangst van het concept controle rapport (uiterlijk op 7 november 2008) een reactie te sturen aan de Belastingdienst/Douane;

• De Belastingdienst/Douane zal de reactie van [A BEDRIJF] alsmede het controlerapport van de eerdere controles in overweging nemen ten aanzien van de conclusie in het definitieve controlerapport. Voorts zal de Belastingdienst/Douane beide integraal opnemen als onderdeel van het definitieve controlerapport.

• Indien [A BEDRIJF] wenst dat Deloitte haar vertegenwoordigt vereist de Belastingdienst/Douane een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat Deloitte bevoegd is namens [A BEDRIJF] op te treden.”

2.7.2. Het concept-controlerapport is op 23 oktober 2008 aan [A BEDRIJF] toegestuurd. Op basis van de resultaten van de controle heeft verweerder de onder 1.1.1 en 1.2.1 vermelde utb’s op respectievelijk 15 oktober 2008 en 14 mei 2009 opgelegd. Verweerder heeft op 9 juni 2009 een definitief controlerapport opgemaakt.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Primair is in geschil de indeling in de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN) van de onder 2.2.1 tot en met 2.4.4 genoemde goederen. Subsidiair is in geschil of navordering achterwege had moeten blijven op grond van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. Meer subsidiair is in geschil of het verdedigingsbeginsel is geschonden.

3.2. Eiseres staat indeling van de onder 2.2.1 tot en met 2.4.4 genoemde goederen onder post 8431, onderverdeling 8431 11 00 voor. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de utb’s.

3.3. Verweerder staat de volgende indeling voor:

- de kabeltrommels, veerpluggen, aluminium profielen, aluminium koppelingen, aluminium kabelklemmen en aluminium bodemconsoles dienen te worden ingedeeld onder post 7610, onderverdeling 7610 90 90;

- de paroklemplaten en driehoeksklemmen dienen te worden ingedeeld onder post 7326, onderverdeling 7326 90 98;

- de stalen stelringen dienen te worden ingedeeld onder post 7320, onderverdeling 7320 90 98;

- de looprollen, “tubular shafts” en “rollercovers” dienen te worden ingedeeld onder post 8483, onderverdeling 8483 40 92;

- de veerbumpers dienen te worden ingedeeld onder post 7320, onderverdeling 7320 90 90;

- de nylon stelringen dienen te worden ingedeeld onder post 3926, onderverdeling 3926 90 99.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Relevante tariefposten, aantekeningen en toelichtingen

Post 7610 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:

7610 Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, torens, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van aluminium, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van aluminium, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken:

7610 10 00 - deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor en drempels

7610 90 - andere:

7610 90 10 - - bruggen en brugdelen; vakwerkmasten en andere masten

7610 90 90 - - andere

Post 8428 van de GN luidt als volgt:

8428 Andere hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen, alsmede andere machines en toestellen voor het hanteren van goederen (bijvoorbeeld liften, roltrappen, transportbanden, kabelbanen):

Toelichting IDR op post 84.28 luidt als volgt:

“Met uitzondering van de hef- en hijsmachines en -toestellen en de machines en toestellen voor het hanteren van goederen, bedoeld bij een der posten 84.25 tot en met 84.27, omvat deze post een grote verscheidenheid van machines en toestellen voor het mechanisch hanteren (heffen, hijsen, verplaatsen, laden, lossen, enz.) van materialen of van andere goederen (…).

Het merendeel van de bij post 84.28 bedoelde toestellen en installaties bestaat uit een mechanisme met bijvoorbeeld takels, lieren, vijzels in een omvangrijke metaalconstructie.

De statische delen van deze constructies (masten voor kabelbanen, enz.) worden onder deze post ingedeeld indien zij tegelijk met de toestellen voor het heffen of hanteren van goederen worden aangeboden.

Indien zij afzonderlijk worden aangeboden, vallen zij onder post 84.31, voor zover zij zijn voorzien – of zijn ingericht om voorzien te worden – van mechanische delen (wielen, rollen, katrollen, looprails, geleiderails, enz.) die noodzakelijk zijn voor de werking van de bewegende delen van de complete machine; in het tegenovergestelde geval behoren zij tot post 73.08.”

Post 8431 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:

8431 Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines of toestellen bedoeld bij de posten 8425 tot en met 8430:

8431 10 00 - van machines of toestellen bedoeld bij post 8425

8431 20 00 - van machines of toestellen bedoeld bij post 8427

- van machines of toestellen bedoeld bij post 8428:

8431 31 00 - - van personen- of goederenliften (bakkenliften daaronder begrepen), dan wel van roltrappen

8431 39 - - andere:

8431 39 10 - - - van machines en toestellen voor walserijen bedoeld bij onderverdeling

8428 90 30

8431 39 70 - - - andere

Post 8479 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:

8479 Machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk:

(…)

8479 90 - delen:

8479 90 20 - - van gietijzer of van gegoten staal

8479 90 80 - - andere

Toelichting IDR op post 8479 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Deze post is beperkt tot machines en mechanische toestellen die een eigen functie hebben, en die:

1. niet van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd door de werking van een aantekening op een afdeling of op een hoofdstuk;

2. niet specifieker zijn bedoeld bij een post van een ander hoofdstuk; en

3. niet ingedeeld kunnen worden onder een bepaalde post van dit hoofdstuk, omdat:

1. geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun functie, omschrijving of type; en

2. geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun gebruik of naar de industrie waar ze worden toegepast; of

3. ze onder twee (of meer) andere posten van dit hoofdstuk zouden kunnen worden ingedeeld (machines voor algemene toepassing).

De machines en mechanische toestellen bedoeld bij deze post onderscheiden zich van de delen van machines en toestellen die overeenkomstig de regels als delen van machines en toestellen worden ingedeeld, door de omstandigheid dat zij een eigen functie hebben.

Voor de toepassing van het vorenstaande worden geacht een eigen functie te hebben:

1. mechanische inrichtingen met of zonder motor of andere krachtmachines, die geheel onafhankelijk van elke andere machine, van elk ander toestel of ander werktuig kunnen functioneren.

(…)

2. mechanische inrichtingen die slechts kunnen functioneren indien zij op een andere machine, een ander toestel of werktuig zijn gemonteerd of zijn opgenomen in een meer complex geheel, onder voorwaarde evenwel dat hun functie:

1. zich onderscheidt van die van de machine, het toestel of het werktuig waarop zij moeten worden gemonteerd of van die van het geheel waarvan zij deel gaan uitmaken, en

2. geen integrerend en onscheidbaar deel vormt van de functie van die machine, dat toestel, werktuig of geheel.

(…)

Delen

Met inachtneming van de regels betreffende de indeling van delen (zie de toelichting IDR (algemene opmerkingen) opgenomen in aant. 1 op Aantekening 2 IDR op afdeling XVI) zijn hieronder mede begrepen delen van tot post 84.79 behorende machines en toestellen, vormen daaronder begrepen, andere dan die elders zijn genoemd (bijvoorbeeld post 84.80).

(…)”

Toelichting EG op post 8479 89 97 luidt, voor zover van belang als volgt:

“Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1. systemen voor het openen van garagedeuren; dit zijn mechanische toestellen voor het automatisch openen en sluiten van kanteldeuren van garages door middel van afstandsbediening. Ze worden aan het plafond van de garage bevestigd en bestaan hoofdzakelijk uit een elektrische servomotor met een aandrijfas, een verbindingsrail met een inrichting voor de krachtoverbrenging en een trekarm die aan de garagedeur wordt bevestigd. De servomotor is met een kabel verbonden met het in de garage geïnstalleerde ontvangtoestel voor de draadloze afstandsbediening die de stroom voor de voeding van de servomotor inschakelt op het moment dat het besturingssignalen ontvangt van het in de auto geplaatste zendtoestel voor de afstandsbediening.

(…)”

Post 8483 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:

8483 Drijfwerkassen (nokkenassen en krukassen daaronder begrepen) en krukken; kussenblokken en lagerschalen; getande overbrengingen en wrijvingswielen; kogellager- en rollagerassen; tandwielkasten en andere overbrengingsmechanismen voor het opvoeren, vertragen of anderszins aanpassen van de snelheid (koppelomvormers daaronder begrepen); vliegwielen en riemschijven (takelblokken daaronder begrepen); koppelingen en koppelingsorganen (beweeglijke koppelingen zoals cardankoppelingen daaronder begrepen)

8483 10 – drijfwerkassen (nokkenassen en krukassen daaronder begrepen) en krukken:

(…)

8483 1095 – – andere

(…)

8483 40 – getande overbrengingen en wrijvingswielen, andere dan afzonderlijk aangeboden tandwielen en andere elementaire overbrengingsorganen; kogellager- en rollagerassen; versnellingsbakken en andere overbrengingsmechanismen voor het opvoeren, vertragen of anderszins aanpassen van de snelheid (koppelomvormers daaronder begrepen):

– – getande overbrengingen:

(…)

8483 4030 – – kogellager- en rollagerassen

Aantekening 1 op afdeling XV van de GN, voor zover van belang, luidt als volgt:

“1. Deze afdeling omvat niet:

(…)

f) artikelen bedoeld bij afdeling XVI (machines, toestellen en elektrotechnisch materieel);

(…)”

Aantekening 2 op afdeling XVI van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Behoudens het bepaalde in aantekening 1 op deze afdeling en in de aantekeningen 1 op de hoofdstukken 84 en 85, worden delen van machines (andere dan delen van artikelen bedoeld bij post 8484, 8544, 8545, 8546 of 8547) ingedeeld met inachtneming van de volgende regels:

a) delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, blijven onder die posten ingedeeld, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn;

b) delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (met inbegrip van die bedoeld bij post 8479 of 8543), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang van het geval; delen die hoofdzakelijk worden gebruikt zowel voor de goederen bedoeld bij post 8517 als voor die bedoeld bij de posten 8525 tot en met 8528, worden echter ingedeeld onder post 8517;

(…)”

Toelichting IDR op aantekening 2, luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Met inachtneming van de uitzonderingen genoemd onder I van de algemene opmerkingen (zie aant. 1 op het opschrift van afdeling XVI), worden delen, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor een bepaald toestel, dan wel voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines of toestellen (met inbegrip van die bedoeld bij post 84.79 of 85.43), in principe ingedeeld onder de post waaronder die machines of die toestellen vallen. Bepaalde delen zijn evenwel onder afzonderlijke posten opgenomen.

Dit geldt voor:

(…)

delen van de machines bedoeld bij de posten 84.25 tot en met 84.30 (post 84.31);

(…)

Het vorige lid vindt evenwel geen toepassing op delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (met uitzondering van de posten 84.87 en 85.48) kunnen worden ingedeeld. Bedoelde delen volgen hun eigen indeling, ook indien zij speciaal voor een bepaalde machine bestemd zijn.

Dit is onder meer het geval voor:

(…)

- hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen en machines en toestellen voor het hanteren van goederen, enz., bedoeld bij post 84.25, 84.26, 84.28 of 84.86;

- kranen en dergelijke artikelen, bedoeld bij post 84.81;

- kogellagers, naaldlagers, rollagers en dergelijke lagers en gekalibreerde stalen kogels (post 84.82);

- drijfwerkassen, krukken en krukassen, kussenblokken en lagerschalen, tandwielen, wrijvings- wielen, tandwielkasten en andere overbrengingsmechanismen voor het opvoeren, vertragen of het anderszins regelen van de snelheid, vliegwielen, riemschijven, koppelingen, koppelingsorganen en bewegelijke koppelingen, bedoeld bij post 84.83;

(…)”

Aantekening 5 op afdeling XVI luidt als volgt:

“Voor de toepassing van vorenstaande aantekeningen heeft het woord ‘machines’ zowel betrekking op machines als op de verschillende toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen, bedoeld bij hoofdstuk 84 of 85.”

Toelichting IDR op afdeling XVI luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…)

Niet-complete machines en toestellen

Voor de toepassing van deze afdeling slaat het begrip machines niet alleen op complete machines, maar ook op niet-complete machines, waarmee worden bedoeld samenstellingen van mechanische delen, die, in de staat waarin ze worden aangeboden, de essentiële kenmerken van complete machines vertonen. Machines, waaraan bijvoorbeeld een vliegwiel, voetstuk, kalanderrol, gereedschapshouder, enz., ontbreekt, zijn derhalve in te delen onder de post betreffende de machine en niet onder de post (in de veronderstelling dat een dergelijke post bestaat) betreffende delen. Evenzo worden machines of toestellen, waarvan de motor ontbreekt, doch die kennelijk zijn ingericht om door een ingebouwde motor te worden aangedreven (bijvoorbeeld elektromechanisch handgereedschap en elektromechanische handgereedschapswerktuigen bedoeld bij post 84.67), als complete machines of toestellen aangemerkt.

Niet-gemonteerde machines

Machines en toestellen worden soms, meestal ter vergemakkelijking van het transport, in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat aangeboden. Alhoewel in dit geval losse delen worden vertoond, wordt het geheel niettemin ingedeeld als een gemonteerde machine en niet onder de post (in de veronderstelling dat een dergelijke post bestaat) betreffende delen. Deze regel geldt eveneens voor niet-gemonteerde machines die zijn aan te merken als niet-complete machines bedoeld bij IV hiervoor (zie ook de toelichting IDR (algemene opmerkingen), opgenomen in de aant. op de opschriften van de hoofdstukken 84 en 85 en in de aantekening op de Aantekeningen IDR op die hoofdstukken). Niet-gemonteerde of gedemonteerde delen die het aantal delen, benodigd voor een complete machine of voor een niet-complete machine met de essentiële kenmerken van een complete machine, te boven gaan, volgen echter hun eigen indeling.”

Aanvullende aantekening 2 EG op afdeling XVI luidt als volgt:

“Tot staving van zijn aangifte dient de aangever van de goederen desgevraagd aan de douaneambtenaren geïllustreerde documentatie (prospectussen, catalogi, foto’s en dergelijke) over te leggen, waarin de machine wordt omschreven en waaruit het gebruik en de voornaamste eigenschappen kunnen worden afgeleid; voor machines die in gedemonteerde staat of niet-gemonteerde staat worden ingevoerd, kan bovendien een montageplan en een inhoudsopgave van de verschillende colli’s worden geëist.”

5. Beoordeling van het geschil

Indeling

5.1. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven. De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (GS) zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.

5.2. Voorts kan volgens de rechtspraak van het HvJ de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie onder meer de arresten van 4 maart 2004, Krings, C-130/02, Jurispr. Blz I-2121, punt 28, en van 17 maart 2005 Ikegami, C-467/03, Jurispr. Blz. I-2389).

5.3.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de onder 2.2.1 tot en met 2.4.4 genoemde goederen speciaal ontworpen zijn om in een hef- en hijssysteem gebruikt te worden en daarom onder GN-onderverdeling 8431 10 00 moeten worden ingedeeld. De goederen zijn volgens haar bedoeld om gezamenlijk met andere onderdelen een hef- en hijssysteem te vormen waarmee het deurblad van de overheaddeuren omhoog en omlaag bewogen kan worden. De goederen zijn volgens haar exclusief ontworpen om gebruikt te worden in een systeem voor het hanteren van overheaddeuren. Alle goederen zijn specifiek ontworpen om bij een bepaald formaat deur en in samenhang met de andere componenten hun functie te vervullen. Die functie betreft het bedienen van de deur. Alle goederen zijn voorzien van specifieke voorbereidingen die dan wel het heffen en bedienen van de deurpanelen moeten faciliteren dan wel het eventueel vallen van de overheaddeur voorkomen of beperken door veiligheidsvoorzieningen. De goederen zijn erop gericht een zodanig systeem te creëren dat de overheaddeur gecontroleerd omhoog en omlaag kan worden bewogen en vormen samen een hijs- en hefmechanisme.

5.3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een deur volgens het tarief gezien wordt als een constructiewerk of een deel van een constructiewerk. De kabeltrommels, veerpluggen, aluminium profielen, aluminium koppelingen, aluminium kabelklemmen en aluminium bodemconsoles zijn volgens verweerder een essentieel kenmerk van de overheaddeur, aangezien de overheaddeur zonder de bodemconsoles niet omhoog kan worden gehesen. Deze goederen moeten daarom worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 7610 90 90, als deel van een constructiewerk.

- De paroklemplaten, driehoeksklemmen, “moutingplates” en stalen stelringen moeten volgens verweerder worden aangemerkt als plaatjes en ringen van verzinkt staal als genoemd bij GN-onderverdeling 7326 90 98 en daarom onder deze post worden ingedeeld.

- De looprollen, “tubular shafts” en “rollercovers” zijn assen en moeten daarom volgens verweerder worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8483 10 95.

- De veerbumpers zijn delen voor algemeen gebruik en moeten volgens verweerder worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 7320 9090.

- De nylon stelringen zijn kunststof en moeten volgens verweerder worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 3926 90 98 of 3926 90 97.

- De kogellagers worden volgens verweerder met name genoemd in post 8482 en moeten gelet op de aantekening 2a op afdeling XVI worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8482 10 90.

5.4. De door of ten behoeve van eiseres ingevoerde goederen betreffen componenten van een mechanisme/systeem, dat het openen en sluiten van een overheaddeur faciliteert, zodat relatief zware deuren eenvoudig en veilig kunnen worden geopend, gesloten of op zijn plaats kunnen worden gehouden. De componenten beschikken alle over specifieke kenmerken die maken dat zij samen met andere componenten één systeem vormen voor het bedienen van overheaddeuren. Het systeem bevat weliswaar elementen die wijzen op een hef- en hijsfunctie, maar werkt uitsluitend indien het systeem is verbonden aan een deur. Als zodanig is het systeem dus niet geschikt om zelfstandig iets te tillen of te hijsen. De hef- en hijsfunctie bepaalt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het wezenlijke karakter van het systeem. De functies van het systeem maken dat, indien het systeem in zijn geheel zou worden aangeboden, eerder sprake is van een machine met een geheel eigen functie, te weten het bedienen van (overhead)deuren. Om die reden horen dergelijke machines (al dan niet in gemonteerde of complete staat) te worden ingedeeld onder post 8479, “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”.

5.5. Uit de tekst van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI van de GN volgt dat delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, onder die posten ingedeeld blijven, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn.

In aantekening 2, onder b, op afdeling XVI is bepaald dat delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (…), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang van het geval.

5.6. De onder 2.2.1 genoemde aluminium kabeltrommels en veerpluggen, de onder 2.4.1 genoemde aluminium profielen, de onder 2.2.3 genoemde aluminium koppelingen en bodemconsoles en de onder 2.4.2 genoemde aluminium kabelklemmen, zijn delen die exclusief zijn gemaakt en bestemd zijn om te functioneren binnen het bedieningsysteem van overheaddeuren. Met inachtneming van aantekening 2, onder b, op afdeling XVI moeten deze goederen worden ingedeeld onder de post waaronder de machines waarvoor zij zijn bestemd, worden ingedeeld. Hieruit volgt dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 8479, onderverdeling 8479 90 80, als delen van “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een machine van afdeling XVI, is indeling onder GN-post 7610, zoals verweerder voorstaat, niet aan de orde. In aantekening 1 op afdeling XV van de GN is immers bepaald dat deze afdeling niet omvat artikelen bedoeld bij afdeling XVI (machines, toestellen en elektrotechnisch materieel).

5.7. De onder 2.2.2 genoemde looprollen, de onder 2.3.1 en 2.3.2 genoemde “tubular shafts” en “rollercovers” zijn feitelijk assen. Dit heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting niet weersproken. Dergelijke artikelen worden met name genoemd onder post 8483 en moeten, met inachtneming van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI worden ingedeeld onder post 8483, onderverdeling 8483 40 30, als kogellager- en rollagerassen.

5.8. De onder 2.2.4 genoemde stalen stelringen, de onder 2.4.3 genoemde paroklemplaten en driehoeksplaten zijn plaatjes en ringen van verzinkt staal en moeten worden ingedeeld onder post 7326, onderverdeling 7326 90 98.

5.9. De onder 2.4.4 genoemde veerbumpers zijn delen voor algemeen gebruik en moeten worden ingedeeld onder post 7320, onderverdeling 7320 90 90.

5.10. De onder 2.2.5 genoemde nylon stelringen zijn voor algemeen gebruik. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen moeten de stelringen worden aangemerkt als andere artikelen van kunststof als bedoeld onder post 3926 onderverdeling 3926 90 99.

Vergissing van de douaneautoriteiten

5.11. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW van toepassing is, nu de douane meerdere zendingen (fysiek) heeft opgenomen zonder dat dit tot correcties heeft geleid. Eiseres beschouwt dit als een actieve gedraging waaraan zij vertrouwen kan ontlenen. Verweerder stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan. Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende vier cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: (i) het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; (ii) de vergissing is van dien aard dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; (iii) de douaneschuldenaar is te goeder trouw; en (iv) de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het HvJ van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt onder andere dat het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige de in het Unierecht voorziene bescherming slechts kan genieten, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn die de grondslag hebben gecreëerd waarop het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige berustte. Dus enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven geven recht op niet-navordering van douanerechten (punt 23), mits ook is voldaan aan de overige voorwaarden.

5.12. Gedragingen die een vergissing van de douaneautoriteiten kunnen vormen hebben verschillende verschijningsvormen:

- De achteraf ontdekte vergissing bij aanvaarding van de aangifte (actieve gedraging).

Deze situatie doet zich voor in de zaak HvJ van 22 oktober 1987, Foto Frost, nr. 314/85, Jurispr. 4199. In dit arrest is geoordeeld dat het controleren (fysiek opnemen) van goederen en de bijbehorende aangifte op de juistheid van de aangegeven goederencode, een actieve gedraging vormt mits de in de aangifte opgenomen feitelijke gegevens correct en zodanig compleet zijn, dat niets feitelijk nieuws aan het licht zou komen wanneer de aangifte later gecontroleerd wordt. Het HvJ overweegt:

“24 (…) bevatte de douaneaangifte van Foto-Frost in casu alle voor de toepassing van de desbetreffende regeling vereiste feitelijke gegevens en waren deze gegevens juist. Onder deze omstandigheden konden bij de latere controle door de Duitse douaneautoriteiten geen nieuwe feiten aan het licht komen. Dat bij de invoer van de goederen geen rechten zijn geheven, moet in feite dus worden toegeschreven aan een vergissing van de douaneautoriteiten bij de aanvankelijke toepassing van de betrokken regeling.”

Alhoewel in de zaak Foto Frost sprake is van verscheidene invoertransacties over een wat langere periode betrekt het HvJ die omstandigheid niet bij zijn oordeelsvorming en spreekt het in enkelvoud over de douaneaangifte en een vergissing.

- De achteraf ontdekte vergissing bij aanvaarding van aangiften die gedurende langere tijd niet zijn gecontroleerd (passieve gedraging).

Deze situatie doet zich voor in de zaak HvJ van 1 april 1993, Hewlett Packard, C-250/91, jurispr. I-1819. Gedurende langere tijd werden in die zaak goederen aangegeven onder een onjuiste tariefpost, welke onjuistheid eenvoudig had kunnen worden ontdekt bij vergelijking van de goederenomschrijving op de aangiften met de aangegeven tariefpost. De douane had de aangiften altijd zonder commentaar aanvaard. Het HvJ oordeelt hieromtrent, na vorenvermelde arrest Foto Frost in herinnering te hebben gebracht, dat de handelwijze van de Franse douane als een vergissing moest worden aangemerkt:

“20 Dit is met name het geval, wanneer alle door de belastingschuldige ingediende douaneaangiften volledig waren in die zin, dat zij met name, naast de aangegeven tariefpost, de beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten, en wanneer gedurende een betrekkelijk lange periode een groter aantal importen heeft plaatsgevonden, zonder dat er met betrekking tot de tariefpost ooit bezwaar is gemaakt.

21 Mitsdien moet op de gestelde prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 5,

lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 1697/79 aldus moet worden uitgelegd, dat een verkeerde tariefinlichting, aan een andere marktdeelnemer dan de belastingschuldige verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, geen „vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf” vormt; dat er echter wel sprake is van een vergissing van de tot navordering bevoegde autoriteiten in de zin van die bepaling, wanneer die autoriteiten, ondanks het aantal en de omvang van de door de belastingschuldige verrichte importen, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de betrokken goederen, ofschoon een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke omschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur de verkeerde tariefindeling aan het licht zou hebben gebracht.”

- Bij de controle na invoer wordt de vergissing bij een eerdere controle na invoer ontdekt.

Die situatie doet zich voor in de zaak van het HvJ van 19 oktober 2000, Sommer, C-15/99, Jurispr. I-8989. Het HvJ overweegt:

“36. In de eerste plaats moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten (…). In dit verband wijst de verwijzende rechter (…) uitdrukkelijk op de omstandigheid, dat de betrokken autoriteiten bij een controle (…) in eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de niet-opneming van de forfaitaire kosten in de douanewaarde.”

(…)

“40. (…) de douaneautoriteiten (…) moeten afzien van navordering van rechten, wanneer zij bij een controle ter plaatse van de importen in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de niet-opneming van de forfaitaire kosten in de douanewaarde (…).”

In deze situatie is er sprake van één actieve gedraging die een vergissing vormt, de eerste controle na invoer.

- De achteraf ontdekte vergissing bij een verzoek om terugbetaling.

In de situatie dat een aangever een verzoek om terugbetaling doet, beslist de douane dat de goederen moeten worden ingedeeld overeenkomstig de indeling die verzoekster voorstaat. Achteraf ontdekt de douane dat die terugbetalingsbeschikking niet juist is. De douane kan op grond van artikel 242 van het CDW op deze terugbetalingsbeslissing terugkomen indien ten onrechte is terugbetaald. De vraag is of de douane hierbij artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW in acht moet nemen. Kan de terugbetalingbeschikking een vergissing zijn als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW? Huchatz in Peter Witte Kommentar Zollkodex, vijfde druk, bldz. 1657 onder punt 3 gaat hier wel van uit:

“(…) Bei der Nacherhebung sind auch die Ausslussgründe nach Art. 220 (2) zu berücksichtigen, insb. dort Buchst. B: Beruht nämlich die Entscheidung, die Abgabenschuld zu erlassen/erstatten, auf einem aktiven Irrtum der Zollbehörde, so ist ein Absehen von der nachträglichen buchmäszigen Erfassung nach Art. 220 (2) Buschst. b auch in de Fällen zu prüfen (…)”

Het Gerechtshof Amsterdam lijkt in de uitspraak van 5 april 2012, kenmerk 11/00596 anders te oordelen. Het Hof overweegt:

“6.4. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat van een vergissing in de zin van artikel 220 CDW in beginsel slechts sprake kan zijn indien deze vergissing is begaan bij de aanvaarding en behandeling van de aangifte en niet nadien of daaraan voorafgaand. Het Hof van Justitie is van deze hoofdregel slechts eenmaal afgeweken. In zijn arrest HvJ 19 oktober 2000, nr. C-15/99 (Hans Sommer GmbH & Co. KG) heeft het Hof van Justitie aanvaard dat een vergissing in de zin van artikel 220 CDW ook kan zijn gelegen in het niet onderkennen van onjuistheden bij een eerdere nacontrole in de administratie van de belastingplichtige, van aangiften welke zijn gedaan in een eerder tijdvak. De vergissing welke is gelegen in het stilzwijgen bij de eerste controle werkt dan door naar de nadien door de belastingplichtige ingediende aangiften. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 september 2009, nr. 07/10290 (LJN BD4373) de werking van voormeld arrest in zoverre verruimd dat van een vergissing ook sprake is indien een belanghebbende jarenlang een repeterende stroom aangiften van soortgelijke goederen heeft gedaan en de douane regelmatig tot daadwerkelijke opname van de goederen is overgegaan, zonder dat dit tot correcties heeft geleid.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene vormt de door belanghebbende aangehaalde terugbetalingsbeschikking, welke kennelijk dateert uit 2002, geen vergissing die in de weg staat aan navordering op aangiften welke nadien in de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn ingediend.”

Het Hof Amsterdam benadrukt in punt 6.4 dat van een vergissing in de zin van artikel 220 CDW in beginsel slechts sprake kan zijn indien deze vergissing is begaan bij de aanvaarding en behandeling van de aangifte en niet nadien of daaraan voorafgaand. Een terugbetalingsbeschikking kan daarom geen vergissing zijn. Het Hof geeft toe dat het HvJ in het arrest Hans Sommer en de Hoge Raad van de door hem geformuleerde regel af is geweken. De conclusie van het Hof lijkt te zijn, alhoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, dat de terugbetalingsbeslissing geen vergissing van de douaneautoriteiten vormt, maar in ieder geval geen vergissing is die in de weg staat aan correctie van nadien gedane aangiften.

De Hoge Raad overweegt in het arrest van 25 september 2009, nr. 07/10290 (LJN BD4373):

“3.3.3. Uit de arresten van het Hof van Justitie van 23 mei 1989, Top Hit Holzvertrieb GmbH, 378/87 en 19 oktober 2000, Hans Sommer GmbH & CO. KG, C-15/99, volgt dat de douaneautoriteiten ingevolge artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW moeten afzien van navordering indien zij bij een controle ter plaatse van importen in een eerder tijdvak voor gelijksoortige transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de - achteraf gezien onjuiste - vermelding van een tariefpost in de aangifte, mits niet blijkt dat de ondernemer, die voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving heeft voldaan, twijfels kon hebben over de juistheid van de resultaten van de controle.

3.3.4. De feiten waarop belanghebbendes hiervóór in 3.3.2 weergegeven betoog is gestoeld, zijn ook reeds voor het Hof aangevoerd en door de Inspecteur niet weersproken. Zij kunnen, gelet op het voorgaande, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onjuiste boekingen, welke op de onderhavige aangifte zijn gevolgd, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.”

De feiten waarop de Hoge Raad doelt betreffen de omstandigheid dat belanghebbende jarenlang een repeterende stroom aan aangiften van soortgelijke goederen heeft gedaan en dat de douane gemiddeld twee tot drie keer per jaar tot daadwerkelijke opname van de goederen is overgegaan, zonder dat dit tot correcties heeft geleid. De boekingen welke zijn gevolgd op de aangifte waarbij de vergissing is gemaakt, zijn het gevolg geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW.

5.13. Uit vorenstaande leidt de rechtbank af dat één actieve gedraging voldoende is om van een vergissing te kunnen spreken als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. De opvatting van verweerder dat uit de onder 5.12 vermelde overwegingen van de Hoge Raad volgt dat er meerdere actieve gedragingen over een langere tijd moeten zijn geweest wil er sprake zijn van een vergissing, deelt de rechtbank dan ook niet. De Hoge Raad haalt in r.o. 3.3.3 het Sommer-arrest (punt 36 en 40) aan waarin wordt gesproken van een (enkele) controle voor soortgelijke transacties. Dat er in het door de Hoge Raad beoordeelde geval sprake was van meerdere daadwerkelijk gecontroleerde aangiften, doet aan het gehanteerde criterium niet af. De Hoge Raad oordeelt immers in punt 3.3.4 dat boekingen welke zijn gevolgd op de aangifte waarbij de vergissing is gemaakt, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. De rechtbank is voorts van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een vergissing, geen onderscheid moet worden gemaakt tussen de diverse handelingen die een actieve gedraging kunnen vormen.

5.14. Uitzondering hierop vormt de passieve gedraging zoals in voornoemd arrest Hewlett Packard in welk geval de aanvaarding van de aangifte geen vergissing is die bij een latere controle niet zou kunnen worden rechtgezet (zie het arrest van het HvJ van 13 november 1984, van Gend & Loos, gevoegde zaken 98/83 en 230/83, Jurispr. Blz. 3763, punt 20). In dergelijke gevallen is enkel sprake van een vergissing als voldaan is aan de specifieke voorwaarden zoals vermeld in het Hewlett Packard-arrest. Het moet dan gaan om een passief optreden van de douane gedurende langere tijd, terwijl bij een simpele vergelijking van de goederenomschrijving met de tariefpost onmiddellijk duidelijk zou zijn dat de aangifte niet juist kan zijn.

De rechtbank vindt steun voor bovenstaande overwegingen in de opvatting van de advocaat-generaal mr. M.E. van Hilten bij de Hoge Raad, vermeld in de bijlage bij de conclusie van 30 mei 2008 in de zaken met rolnummers 43621, 07/10290 en 07/10476 onder punt 3.2.27:

“Het voorgaande kan als volgt worden samengevat: er is sprake van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, onder b, van het CDW, indien de douane in een concrete situatie, alle voor de toepassing van de in die situatie geldende regeling vereiste juiste gegevens kennende (c.q. kunnende of moetende kennen), die regeling toch niet correct toepast. (…)”

5.15. Eiseres, op wie de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de voorwaarden zijn vervuld, stelt dat de vergissing die verweerder heeft begaan bestaat uit de onder 2.5.1 en 2.5.2 genoemde controles na de invoer uit 1998 over de jaren 1994 tot en met 1996 en uit 2004 over de jaren 2001 tot en met 2003 bij [A BEDRIJF] en de ter gelegenheid daarvan opgemaakte rapporten welke zijn besproken met en uitgereikt aan [A BEDRIJF]. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW, volgt dat het in dit artikel gecodificeerde vertrouwensbeginsel alleen toekomt aan de aangever. Vaststaat dat verweerder deze rapporten niet heeft besproken met en/of uitgereikt aan eiseres. Het bewijsaanbod van eiseres om uit te zoeken of [A BEDRIJF] de rapporten met eiseres heeft besproken en/of uitgereikt en/of opdrachten aan eiseres heeft verstrekt om overeenkomstig de bevindingen van de douane de aangiften voor haar te verzorgen, wijst de rechtbank in deze stand van het geding af. Indien eiseres ter zitting desgevraagd niet kan aangeven of de rapporten met haar zijn besproken, komt het de rechtbank onaannemelijk voor dat een nader onderzoek enig licht op deze kwestie kan werpen.

5.16. Voorts stelt eiseres dat de vergissing van verweerder bestaat uit de fysieke controle van de zeven onder 2.6.1 tot en met 2.6.7 genoemde aangiften. De rechtbank is van oordeel dat deze aangiften vergissingen zijn van de douaneautoriteiten met betrekking tot de goederen die zij rood hebben geselecteerd, daadwerkelijk hebben onderzocht, vergeleken met de goederenomschrijving en goederencode op de aangiften en deze conform hebben bevonden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het hier vergissingen van de douane betreft, maar voert aan dat hieraan geen vertrouwen kan worden ontleend omdat de desbetreffende goederen slechts één keer, hoogstens twee keer (in geval van de kabeltrommels, de driehoeksplaten en de veerpluggen) zijn gecontroleerd. Zoals hiervoor overwogen (zie 5.13), kan deze stelling niet worden gevolgd omdat één actieve gedraging, waarvan in het geval van de onder 2.6 genoemde fysieke controles sprake is, een vergissing is die tot gevolg heeft dat niet tot boeking achteraf wordt overgegaan wanneer aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, letter b van het CDW is voldaan.

Vervolgens moet nagegaan worden of aan de overige onder 5.11 genoemde voorwaarden is voldaan.

5.17. De vergissing moet van dien aard zijn geweest, dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt. Het HvJ heeft in zijn arrest van 26 juni 1990, Deutsche Fernsprecher, C-64/89 nadere richtlijnen gegeven omtrent de wijze waarop deze voorwaarde moet worden ingevuld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de precieze aard van de vergissing, de beroepservaring van de ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Uit het feit dat bij twee controles na de invoer in het bedrijf van [A BEDRIJF] verweerder concludeert dat met de tariefindeling kan worden ingestemd en dat bij zeven fysieke opnames de douane constateert dat de tariefindeling juist is, kan worden opgemaakt dat de indeling van de onderwerpelijke goederen die verweerder bij de onderhavige controle is gaan voorstaan op voorhand geen eenvoudige indeling betreft. Uit de feitelijke gang van zaken kan veeleer worden opgemaakt dat de douane kennelijk van mening is veranderd. Indien eiseres, een ervaren marktdeelnemer, keer op keer het bericht krijgt dat de in opdracht uitgevoerde aangiften conform zijn kan niet worden gesproken van onzorgvuldig handelen.

5.18. Wat betreft de goede trouw van eiseres merkt de rechtbank op dat uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat eiseres niet te goeder trouw is. De enkele stelling van verweerder dat eiseres niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en daarom niet kan worden gezegd dat zij te goeder trouw de aangiften voor het vrije verkeer heeft gedaan, volgt de rechtbank, mede gelet op hetgeen zij onder 5.17 heeft overwogen, niet.

5.19. Voorts is vereist dat de douaneschuldenaar bij het doen van de aangifte aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Uit bovengenoemde arresten Mecanarte, Foto Frost en Top Hit Holzvertrieb volgt dat de aangever de douaneautoriteiten ten behoeve van de gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen, ingevolge de wettelijke regeling ter zake in de concrete situatie moet voorzien van alle voor de toepassing van de in die situatie geldende regeling vereiste juiste gegevens. De aangever heeft de goederen eenmaal aangegeven onder de benaming ‘delen hefwerktuigen’ en zesmaal onder de benaming ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’ met de goederencode 8431 1000. Dit is voldoende nauwkeurig in overeenstemming met de omschrijving van de post: “Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines of toestellen bedoeld bij de posten 8425 tot en met 8430”, immers in post 8428 worden andere hef-, hijs-, laad- en losmachines en toestellen voor het hanteren van goederen (bijvoorbeeld liften, roltrappen, transportbanden, kabelbanen) genoemd. De aangiften waren vergezeld van de commerciële facturen, waarop tevens de commerciële benaming van de goederen staat. De douane heeft de gecontroleerde goederen daadwerkelijk in handen gehad en bezien. Indien er vragen zouden zijn gerezen omtrent de aard van de goederen had de douane gebruik kunnen maken van de hiervoor onder 4 genoemde bevoegdheid in aanvullende aantekening 2 EG op afdeling XVI, om alle benodigde documentatie op te vragen. De aangever hoeft blijkens deze wettekst niet op voorhand zelf met deze gegevens te komen, maar moet deze desgevraagd leveren. Nu niet is gebleken dat de douane om deze informatie heeft gevraagd moet het ervoor worden gehouden dat de douane over voldoende informatie beschikte om tot een juiste indeling te komen. De conclusie is dat eiseres heeft voldaan aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte.

5.20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.11 tot en met 5.19 is de slotsom dat eiseres terecht een beroep doet op het vertrouwensbeginsel als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. Ingevolge dit artikel wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf (…). De boeking achteraf waartoe niet mag worden overgegaan betreft de boeking van bedragen vanaf (en met inbegrip van) het moment van de actieve gedraging die als vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW wordt gekwalificeerd tot het moment van ontdekking van die vergissing. Dit volgt uit punt 40 van voornoemd arrest Hans Sommer:

“(…) de douaneautoriteiten (…) moeten afzien van navordering van rechten, wanneer zij bij een controle ter plaatse van de importen in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de niet-opneming van de forfaitaire kosten in de douanewaarde (…).”

In de onder 5.12 genoemde uitspraak overweegt het Hof Amsterdam hieromtrent in punt 6.4:

“(…) De vergissing welke is gelegen in het stilzwijgen bij de eerste controle werkt dan door naar de nadien door de belastingplichtige ingediende aangiften. (…)”

De Hoge Raad overweegt in punt 3.3.4 omtrent de doorwerking na het begaan van de vergissing:

“(…) Zij kunnen, gelet op het voorgaande, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onjuiste boekingen, welke op de op de onderhavige aangifte zijn gevolgd, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.”

Nu met betrekking tot de doorwerking van de vergissing naar latere aangiften in de wet en de jurisprudentie van het HvJ en de Hoge Raad geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen moet mede gelet op vorenstaande het er voor worden gehouden dat de vergissing doorwerkt naar latere aangiften tot aan het moment van de ontdekking daarvan en dat het niet uitmaakt wat de verschijningsvorm (zie 5.12) van de vergissing is geweest. Vorenstaande betekent dat de desbetreffende utb’s als volgt moeten worden verminderd:

- De na de onder 2.6.1 bedoelde aangifte, waarbij looprollen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.

- De na de onder 2.6.2 bedoelde aangifte, waarbij kabeltrommels, aluminium koppelingen en driehoeksplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.

- De na de onder 2.6.3 bedoelde aangifte, waarbij veerpluggen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.

- De na de onder 2.6.5 bedoelde aangifte, waarbij nylon stelringen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.

- De na de onder 2.6.6 bedoelde aangifte, waarbij onder meer paroklemplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.

Verdedigingsbeginsel

5.21. Eiseres stelt dat haar recht op verdediging is geschonden. Uit het arrest HvJ van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.

5.22. Dit beginsel vereist, voor zover hier van belang, dat de (potentiële) adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Deze procedurele verplichting rust op de autoriteiten van de lidstaten wanneer zij voornemens zijn dergelijke bezwarende besluiten te nemen, voor zover die besluiten binnen de werkingssfeer van het unierecht vallen. Ook uit eerdere jurisprudentie van het HvJ blijkt dat het recht van verdediging vereist dat een ieder tegen wie een bezwarend besluit dreigt te worden genomen naar behoren de gelegenheid krijgt zijn standpunt kenbaar te maken (arrest van 24 oktober 1996, Commissie-Lisrestal), C-32/95, arrest van 21 september 2000, Mediocurso/Commissie, C-462/98, en het arrest van 12 december 2002, Cipriani, C-395100). Het recht om te worden gehoord voordat een nadelige individuele maatregel wordt genomen is daarenboven vastgelegd in artikel 41 van het op 7 december 2000 geproclameerde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Pb C 364/1 van 18 december 2000), alsmede in het op 1 december 2009 in werking getreden nieuwe Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Pb. C 303/1 van 14 december 2007).

5.23. De bestreden besluiten betreffen twee navorderingen van douanerechten, gebaseerd op artikel 220 van het CDW. Deze besluiten zijn aan eiseres meegedeeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 221 van het CDW en vallen daarom binnen de werkingssfeer van het recht van de Europese Unie. Tussen partijen is niet in geschil dat de utb’s de belangen van eiseres aanmerkelijk raken.

5.24. Nu niet is komen vast te staan dat eiseres op de hoogte was van de controle bij [A BEDRIJF] en zij was geïnformeerd over de bevindingen van de controle voor 15 oktober 2008 gaat de rechtbank er van uit dat de onder 1.1.1 genoemde utb aan eiseres is uitgereikt zonder dat eiseres vooraf hiervan op de hoogte is gesteld en zonder dat aan haar de gelegenheid is geboden haar zienswijze kenbaar te maken. In zoverre is het recht op verdediging ten aanzien van deze utb geschonden. Vaststaat dat verweerder op 3 april 2009 een utb aan eiseres heeft uitgereikt, waarvan hij later aan eiseres heeft bericht dat hij deze heeft ingetrokken en dat deze als niet verzonden moest worden beschouwd. Verweerder heeft voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.2.1 genoemde utb van 14 mei 2009 op 27 april 2009 eiseres in kennis gesteld van het voornemen om een utb op te leggen en haar de gelegenheid geboden haar zienswijze kenbaar te maken. Eiseres heeft daarvan gebruik gemaakt tijdens het hoorgesprek op 13 mei 2009. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot laatstgenoemde utb verweerder eiseres voldoende tijd en gelegenheid heeft geboden voorafgaand aan het opleggen van de utb om haar zienswijze kenbaar te maken. Verweerder heeft het recht van verdediging met betrekking tot deze laatste utb niet geschonden. De stelling van eiseres dat verweerder niet bevoegd is om de utb van 3 april 2009 in te trekken en vervolgens de procedurefout te herstellen en op 14 mei 2009 inhoudelijk dezelfde utb op te leggen verwerpt de rechtbank. Er is geen wettelijke bepaling in het toepasselijke recht dat zich tegen een dergelijke handelwijze verzet.

5.25. Procedurele fouten bij de totstandkoming van een besluit, die zijn gemaakt bij het uitreiken van de onder 1.1.1 genoemde utb, leiden echter, gelet op zowel het nationale als het Unierecht, niet zonder meer tot vernietiging van het desbetreffende besluit. In dit verband zij wat het recht van de Europese Unie betreft verwezen naar het arrest HvJ 10 juli 1980, Distillers Company/Commissie, 30/78, Jurispr. blz. 2229, waarin in punt 26 het volgende wordt overwogen:

“26. Gelet op het vorenoverwogene is een onderzoek van de door verzoekster gestelde procedurefouten niet nodig. Dit ware slechts anders indien de administratieve procedure, waren deze fouten niet gemaakt, eventueel tot een ander resultaat had kunnen leiden (…).”

Wat het nationale recht betreft zij onder meer verwezen naar de arresten Hoge Raad, 18 april

2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 en 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, waaruit volgt dat de schending van procedureregels geen gevolgen heeft indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.

5.26. Eiseres voert aan dat zij door het handelen van verweerder wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij stelt daarbij dat nu zij niet voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb met verweerder heeft kunnen overleggen haar de ruimte is ontnomen om een andere wending aan de discussie te geven. De ervaring leert, zo stelt eiseres, dat de discussie in bezwaar meer gaat over de onderbouwing van reeds ingenomen (verharde) standpunten en minder dan in de daaraan voorafgaande fase over mogelijke oplossingen van het geschil. Dit is een nadeel, zo stelt eiseres. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres stelt in feite dat verweerder geen integrale heroverweging heeft gedaan bij de uitspraak op bezwaar. Deze stelling van eiseres, wat daar verder ook van zij, is in het licht van het verdedigingsbeginsel niet van belang. Nu eiseres niet heeft gesteld dat, ware haar die mogelijkheid voorafgaande aan het uitreiken van de utb geboden, zij nieuwe feiten had kunnen aandragen waardoor een andere uitkomst (geen/lagere utb’s) mogelijk was geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding enig gevolg te verbinden aan het feit dat een procedurele fout is gemaakt bij het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb.

6. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de bezwaren en de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1414,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437, een wegingsfactor 1 en vermenigvuldigd met 1 wegens samenhang).

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op de utb’s te verminderen verder dan reeds bij de uitspraken op bezwaar is gedaan, als volgt:

- overeenkomstig de onder 5.6 genoemde indelingsbeslissing;

- overeenkomstig de onder 5.20 genoemde beslissingen, waarop in verband met geslaagd beroep op het unierechtelijke vertrouwensbeginsel niet meer mag worden teruggekomen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1414,50;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.