Home

Hoge Raad, 25-09-2009, BD4373, 07/10290

Hoge Raad, 25-09-2009, BD4373, 07/10290

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2009
Datum publicatie
25 september 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD4373
Formele relaties
Zaaknummer
07/10290

Inhoudsindicatie

douanerechten, artikel 220, lid 2, letter b, CDW, boeking achteraf navordering) in geval waarin eerdere aangiften van dezelfde soort goederen met daadwerkelijke opneming van de goederen zijn gecontroleerd zonder dat correctie plaatsvond.

Uitspraak

nr. 07/10290

25 september 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juni 2007, nr. 05/446 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1. Het geding in feitelijke instantie

Van belanghebbende zijn bij op één aanslagbiljet van 19 november 2004 verenigde uitnodigingen tot betaling douanerechten geheven. Het tegen die uitnodigingen tot betaling van douanerechten door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 30 mei 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in 2002 en 2003 - voor zover in deze zaak van belang - in opdracht van E B.V. in totaal negenentwintig maal aangifte voor het vrije verkeer gedaan. In de aangiften zijn de goederen omschreven als 'alarmtoestellen' of 'alarmtoestellen tegen diefstal, brandalarmtoestellen e.d. toestellen, van de soort gebruikt voor gebouwen'; in deze aangiften is door belanghebbende als tariefpost vermeld post 8531 10 30 van de Gemeenschappelijke Nomenclatuur (hierna: de GN).

De goederen waren van oorsprong uit China. Bij de aangiften heeft belanghebbende facturen gevoegd van de leverancier van de goederen, J. Ltd. te Taiwan. Op deze facturen zijn de goederen omschreven als 'anti burglar alarm device automatic light'.

De aangiften zijn direct afgehandeld, zonder fysieke controle van de goederen.

3.1.2. De douane heeft tevoren regelmatig - twee tot drie keer per jaar - bij de verificatie van aangiften van soortgelijke goederen van belanghebbende deze goederen daadwerkelijk onderzocht, waarbij geen opmerkingen zijn gemaakt dat de aangegeven tariefpost onjuist zou zijn. Met betrekking tot deze aangiften is niet nagevorderd.

3.1.3. Voor goederen van post 8531 10 30 van de GN van oorsprong uit China, gold gedurende de jaren 2002 en 2003 een preferentieel tarief van 0 percent in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem. Belanghebbende heeft voor de goederen welke zij onder deze post heeft aangegeven, aanspraak gemaakt op dit tarief en dit is bij de vrijgave van de goederen ook telkens toegekend.

3.1.4. In 2004 heeft de douane bij E B.V. een administratieve controle ingesteld. Naar aanleiding van het van deze controle opgemaakte rapport heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende onder post 8531 van de GN aangegeven goederen als "andere elektrische verlichtingsartikelen" onder post 9405 van de GN dienen te worden ingedeeld, en de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling vastgesteld.

3.2. Het Hof heeft het beroep dat belanghebbende heeft gedaan op toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) verworpen. Het Hof heeft daarbij overwogen dat met betrekking tot de onderwerpelijke aangiften voor het vrije verkeer bij de verificatie geen inhoudelijke en diepgaande controle van de aangiften heeft plaatsgevonden, zodat van een actieve gedraging, die zou zijn aan te merken als een vergissing in de zin van vermeld artikel van het CDW, die aan navordering in de weg staat, in casu geen sprake is.

Het beroep van belanghebbende op de afhandeling van in het verleden gedane invoeraangiften, waarbij post 8531 na onderzoek van de goederen werd aanvaard, kan naar 's Hofs oordeel geen wijziging brengen in het oordeel dat met betrekking tot de litigieuze aangiften geen vergissing door de douaneautoriteiten is begaan. Het Hof heeft daartoe overwogen dat belanghebbende heeft verklaard dat goederen als de onderhavige in de periode 1993 tot 2002 steeds als "alarmlampen" zijn aangegeven. Op grond daarvan heeft het Hof - met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 1 april 1993, Société Hewlett-Packard France, C-250/91 - aannemelijk geacht dat een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke aanduiding van de goederen de onjuiste tariefindeling niet aan het licht zou hebben gebracht. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat twee- tot driemaal per jaar goederen als de onderhavige grondig zijn onderzocht.

3.3.1. Het middel verzet zich tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet met vrucht een beroep kan doen op artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.

3.3.2. Het middel betoogt onder meer dat de omstandigheid dat belanghebbende jarenlang een repeterende stroom aan aangiften van soortgelijke goederen heeft gedaan en dat de douane gemiddeld twee tot drie keer per jaar tot daadwerkelijke opname van de goederen is overgegaan, zonder dat dit tot correcties heeft geleid, in de weg staat aan boeking achteraf op de voet van artikel 220, lid 1, van het CDW.

3.3.3. Uit de arresten van het Hof van Justitie van 23 mei 1989, Top Hit Holzvertrieb GmbH, 378/87 en 19 oktober 2000, Hans Sommer GmbH & CO. KG, C-15/99, volgt dat de douaneautoriteiten ingevolge artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW moeten afzien van navordering indien zij bij een controle ter plaatse van importen in een eerder tijdvak voor gelijksoortige transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de - achteraf gezien onjuiste - vermelding van een tariefpost in de aangifte, mits niet blijkt dat de ondernemer, die voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving heeft voldaan, twijfels kon hebben over de juistheid van de resultaten van de controle.

3.3.4. De feiten waarop belanghebbendes hiervóór in 3.3.2 weergegeven betoog is gestoeld, zijn ook reeds voor het Hof aangevoerd en door de Inspecteur niet weersproken. Zij kunnen, gelet op het voorgaande, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onjuiste boekingen, welke op de op de onderhavige aangifte zijn gevolgd, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.

Voor het Hof heeft de Inspecteur met betrekking tot de toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW niet betwist dat aan de overige voorwaarden voor toepassing van deze bepaling is voldaan. Op grond van dit een en ander slaagt het middel in zoverre en behoeft het voor het overige geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 07/10476 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de uitnodigingen tot betaling, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 276, derhalve in totaal € 704,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2009.