Home

Rechtbank Den Haag, 25-03-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15400, AWB 20/7066

Rechtbank Den Haag, 25-03-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15400, AWB 20/7066

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
1 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:15400
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 20/7066

Inhoudsindicatie

Aanvraag tot het verlenen van een mvv met het doel verblijf als familie- of gezinslid. Gegrond beroep, verweerder heeft het standpunt dat eiseres geen jongvolwassene meer is ondeugdelijk gemotiveerd en heeft eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/7066

V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

en

(gemachtigde: mr. R. Verhijen).

Procesverloop

Op 29 januari 2019 heeft [A] (referent) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ voor eiseres, zijn dochter.

Bij besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 21 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Referent is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens eiseres is verder haar moeder [B] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Baban.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [1992] en woont in Syrië. Zij heeft een onbekende nationaliteit. Referent is geboren op [1956] en is staatloos. Hij is de vader van eiseres. Op 13 september 2018 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Zijn vrouw en de moeder van eiseres, [B] , heeft ook rechtmatig verblijf in Nederland. Eiseres wil bij haar vader en moeder in Nederland wonen.

2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen jongvolwassene is en er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Daarom is geen sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een individuele belangenafweging blijft om die reden achterwege.

3. Eiseres heeft in eerste instantie beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de onderhavige aanvraag. Dit beroep stond geregistreerd onder het zaaknummer AWB 20/355. Eiseres heeft dit beroep ter zitting ingetrokken, omdat verweerder heeft toegezegd eiseres tegemoet te komen en 1 procespunt te zullen vergoeden. De rechtbank gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep.

4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen jongvolwassene is. Dat zij op het moment van de aanvraag 26 jaar oud was, betekent namelijk niet dat zij geen jongvolwassene kan zijn. Bij jongvolwassenen wordt uitgegaan van de leeftijd 18 tot ongeveer 25 jaar oud. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken van 8 april 2020,1 waaruit volgt dat het trekken van de leeftijdsgrens tot ongeveer 25 jaar onvoldoende grond is om te concluderen dat iemand geen jongvolwassene is. Verweerder heeft gelet op deze uitspraak ten onrechte niet alle omstandigheden van eiseres betrokken bij de beoordeling. Eiseres is een alleenstaande kwetsbare jonge vrouw in Syrië van Palestijnse afkomst, afhankelijk van hulp van onder neer de UNRWA. Eiseres woont alleen, is bekend met problemen in zowel haar fysieke als mentale gezondheid. Omdat zij zelf niet kan voorzien in haar basisbehoeften is ze sterk afhankelijk van anderen. Verweerder kon niet volstaan met een verwijzing naar de leeftijd van eiseres op het moment van de aanvraag en heeft deze omstandigheden ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Nu verweerder heeft nagelaten dit te motiveren is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en is het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter onderbouwing van het standpunt dat eiseres als jongvolwassene dient te worden aangemerkt, verwijst eiseres verder naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), van 21 oktober 1997.2 Eiseres dient op grond van het voorgaande als jongvolwassene te worden beschouwd, waarmee ze aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van familie- en gezinsleven.

5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft geconstateerd dat eiseres geen jongvolwassene is omdat zij bij de aanvraag ruim 26 jaar oud was. De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken heeft echter in de uitspraak van 8 april 20203 overwogen dat uit de rechtspraak van het EHRM en het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt en dat verweerder daarom bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval dient te beoordelen of sprake is van jongvolwassenen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, er gelet op het voorgaande niet kan worden volstaan met de constatering dat eiseres geen jongvolwassene is omdat zij bij de aanvraag (ruim) 26 jaar oud was. Uit de rechtspraak volgt, gelet op de overweging ‘ongeveer 25 jaar oud’, niet dat als iemand 25 jaar of ouder is er in geen geval sprake kan zijn van een jongvolwassene. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Verweerder heeft nu alsnog een harde leeftijdsgrens getrokken bij het bereiken van de 26e verjaardag, terwijl dit niet volgt uit de rechtspraak die hierboven is genoemd. Verweerder had de omstandigheden die eiseres heeft genoemd moeten meewegen bij de beoordeling of zij als jongvolwassene dient te worden aangemerkt, zoals bijvoorbeeld haar fysieke en mentale gezondheid en de mate van afhankelijkheid. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan is het standpunt van verweerder dat eiseres geen jongvolwassene meer is ondeugdelijk gemotiveerd en is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

6. De rechtbank overweegt verder over het standpunt van eiseres dat verweerder haar had moeten horen als volgt. De rechtbank stelt vast dat gelet op wat hiervoor is geoordeeld in het geval van eiseres niet gesteld kan worden dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat haar bezwaar niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat verweerder eiseres ten onrechte en in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet heeft gehoord in bezwaar. Daar komt bij dat verweerder in de aanvraagfase op 13 februari 2020 per brief heeft aangegeven eiseres en referent in het kader van de zorgvuldigheid te zullen horen over een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hun beide. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit uitgebracht zonder dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft weliswaar bij brief van 31 maart 2020 schriftelijke aanvullende vragen gesteld aan eiseres, maar eiseres wijst er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat uit die brief niet blijkt dat verweerder hiermee invulling heeft gegeven aan de eerder toegezegde hoorzitting. Voor eiseres was dus niet duidelijk dat deze brief een hoorzitting zou vervangen. Het voorgaande maakt dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.

7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek en zorgvuldigheidsgebrek behoeven de overige subsidiaire beroepsgronden over een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent geen bespreking. De rechtbank draagt verweerder op, met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gerond;

-vernietigt het bestreden besluit;

-draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

(De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen)

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel