Home

Rechtbank Den Haag, 02-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8555, C/09/575513 / HA ZA 19-661

Rechtbank Den Haag, 02-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8555, C/09/575513 / HA ZA 19-661

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 september 2020
Datum publicatie
16 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:8555
Formele relaties
Zaaknummer
C/09/575513 / HA ZA 19-661

Inhoudsindicatie

Geschil tussen NL vervoerder en Duitse spoorwegen over BTW-claim. NL-vervoerder staakt activiteiten en betaalt eigen holding en derde-schuldeisers. Geen voorziening getroffen voor BTW-claim Duitse spoorwegen. Bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/575513 / HA ZA 19-661

Vonnis van 2 september 2020

in de zaak van

DB VERTRIEB GMBH te Frankfurt, Duitsland,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat: mr. M.G.J. Smit te Rotterdam,

tegen

1 [gedaagde, sub 1] [plaats] ,

2. [de Holding] te [plaats] ,

3. [de Stichting] te [plaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat: mr. J.L. Pit te Wassenaar.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als DB en respectievelijk: [gedaagde, sub 1] , de Holding en de Stichting , en laatstgenoemden samen: [gedaagde, sub 1 c.s.]

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 29 mei 2019 met producties 1 tot en met 36;

-

het herstelexploot van 17 juli 2020;

-

de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie met producties 1 tot en met 18;

-

het tussenvonnis van 11 december 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;

-

de brief aan de zijde van [gedaagde, sub 1 c.s.] . van 17 maart 2020 met producties 19 tot en met 21;

-

de akte overleggen nadere producties van de zijde van DB, met beslagstukken;

-

de conclusie van antwoord in reconventie met producties 37 tot en met 41;

-

het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2020 en de opmerkingen van DB daarover in haar brief van 21 augustus 2020.

1.2.

De aanvankelijk op 1 april 2020 bepaalde comparitie van partijen heeft in verband met de uitbraak van COVID-19 geen doorgang gevonden. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over de wijze van afdoening van de zaak, heeft de rechtbank bij rolbeschikking van 6 mei 2020 op grond van artikel 2 lid 1 Tijdelijke wet COVID-19, Stb. 2020, 124, bepaald dat de comparitie van partijen zal plaatsvinden in de vorm van een ‘skype-zitting’. Die skype-zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020.

1.2.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

DB heeft in 2010 een charterovereenkomst gesloten met Euro-Express-Treincharter B.V. (hierna respectievelijk: de charterovereenkomst en EETC) in het kader waarvan DB voor EETC in Duitsland verrichte diensten in rekening heeft gebracht aan EETC.

EETC exploiteerde tot 2014 autoslaaptreinen naar Slovenië en Italië en tot maart 2015 twee ‘Alpen Express’-treinen naar Oostenrijk. DB leverde de zogenoemde tractie (het trekken van de door EETC gebruikte reisvoertuigen door locomotieven van DB).

2.2.

DB en EETC hadden een geschil met elkaar over de betaling van openstaande facturen van DB en de door EETC, volgens haar ten onrechte, betaalde BTW over de al betaalde facturen van DB. EETC heeft vanaf augustus 2013 de van DB ontvangen facturen voor de verleende diensten niet betaald. DB heeft de overeenkomst met EETC eind december 2013 opgezegd. Op 6 maart 2015, gerectificeerd op 18 maart 2015, heeft het Landgericht Frankfurt am Main (hierna: het Landgericht) vonnis gewezen en DB in conventie veroordeeld tot betaling van € 366.277,59, vermeerderd met rente aan EETC, en EETC in reconventie veroordeeld tot betaling van € 420.958,91, vermeerderd met rente aan DB. Aan dat vonnis ligt het oordeel ten grondslag dat DB gehouden is haar facturen aan EETC zonder BTW te belasten, zodat zij de door EETC aan haar betaalde BTW terug moet betalen, en dat EETC de facturen van DB die zij onbetaald heeft gelaten, alsnog moet betalen.

2.3.

DB heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. EETC is vervolgens bij vonnis van het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hierna: het OBG) van 2 februari 2016 veroordeeld tot betaling aan DB van € 500.941,09, vermeerderd met rente. Aan dat vonnis ligt het oordeel ten grondslag dat de facturen van DB aan EETC juist waren omdat zij daarbij terecht de BTW in rekening heeft gebracht. Naar aanleiding van dit vonnis is EETC op 24 mei 2016 en 23 juni 2016 door het Landgericht veroordeeld in de kosten van respectievelijk € 18.491,27 en € 13.428,-.

2.4.

EETC is de veroordeling van het OBG en de kostenveroordelingen van het Landgericht niet nagekomen, zulks met uitzondering van een bedrag van € 114,94 dat is betaald in het kader van een executoriaal beslag dat tot dat bedrag doel heeft getroffen.

2.5.

De aandelen van de Holding zijn in 2004 gecertificeerd en worden gehouden door de Stichting . [gedaagde, sub 1] is de enige certificaathouder en enig bestuurder van de Stichting . De Holding hield tot 21 oktober 2014 alle aandelen in EETC en was daarvan ook (enig) bestuurder. Op genoemde datum heeft de Holding 1% van haar aandelen in EETC overgedragen aan [gedaagde, sub 1] en is [gedaagde, sub 1] in de plaats van de Holding (enig) bestuurder van EETC geworden. [gedaagde, sub 1] is verder (enig) bestuurder van de Holding .

2.6.

DB heeft zich in 2017 en 2018 meerdere keren gewend tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag met een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde, sub 1 c.s.] DB heeft daaraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [gedaagde, sub 1 c.s.] uit hoofde van bestuurders- dan wel aandeelhoudersaansprakelijkheid aansprakelijk zijn voor de door DB geleden schade veroorzaakt doordat EETC de veroordeling door het OBG en de kostenveroordelingen (vrijwel geheel) niet is nagekomen. De voorzieningenrechter heeft deze verzoeken steeds afgewezen en geoordeeld dat DB niet aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde, sub 1 c.s.] aansprakelijk zijn voor de door DB geleden schade, laatstelijk bij beschikking van 17 augustus 2018. DB heeft tegen die afwijzende beschikking hoger beroep ingesteld.

2.7.

Na in hoger beroep op 14 mei 2019 van het gerechtshof Den Haag alsnog beslagverlof te hebben verkregen, heeft DB in mei en juni 2019 ten laste van [gedaagde, sub 1] en de Holding conservatoir beslag gelegd op aan hen toebehorende vermogensbestanddelen. In zijn beschikking oordeelde het gerechtshof dat voor wat betreft de in 2.3 bedoelde door EETC niet-nagekomen veroordelingen summierlijk was gebleken van een vorderingsrecht van DB op [gedaagde, sub 1] en de Holding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Het gerechtshof heeft het gevraagde beslagverlof afgewezen voor zover dit tegen de Stichting was gericht, omdat DB volgens het hof onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld waaruit summierlijk bleek van een vorderingsrecht van DB op de Stichting uit hoofde van aandeelhouders- of bestuurdersaansprakelijkheid.

3 Het geschil in conventie en in reconventie

4 De beoordeling in conventie en in reconventie

5 De beslissing