Home

Rechtbank Den Haag, 26-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3140, NL20.4853

Rechtbank Den Haag, 26-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3140, NL20.4853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 maart 2020
Datum publicatie
10 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:3140
Zaaknummer
NL20.4853

Inhoudsindicatie

Statushouder Griekenland. Interstatelijk vertrouwensbeginsel. Geen bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in het arrest Ibrahim. Zaak interim measure 17-10-19 niet vergelijkbaar. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.4853

V-nummer [nummer]

(gemachtigde: mr. N. Brands),

en

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL20.4854, plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en een staatloze Palestijn uit Gaza te zijn.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) omdat eiser al door de Griekse autoriteiten in het bezit is gesteld van internationale bescherming.

3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

4. Ter zitting is opgehelderd dat zich in het dossier een brief bevindt van de Griekse autoriteiten van 12 april 2018 aan de Belgische autoriteiten, waar eiser ook eerder asiel heeft aangevraagd. In deze brief wordt bevestigd dat eiser door de Griekse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de vluchtelingenstatus, geldig van 23 oktober 2017 tot 22 oktober 2020. Om die reden is ter zitting namens eiser de beroepsgrond dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk internationale bescherming geniet in Griekenland, ingetrokken.

5. Eiser voert aan dat terugkeer desondanks niet kan plaatsvinden omdat op dit moment ten aanzien van Griekenland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Evenals in de zienswijze beroept eiser zich hierbij op een verzameling van landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland van augustus 2019 getiteld ‘Veelgestelde vragen – Statushouders in Griekenland’.

6. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft laatstelijk op 6 december 2019 in haar uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2019:4118 herbevestigd dat statushouders in beginsel veilig kunnen terugkeren naar Griekenland. Net als verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser ingebrachte landeninformatie hieraan niet kan afdoen omdat deze niet van recenter datum is.

7. Eisers persoonlijk relaas maakt dit niet anders. Eiser heeft verklaard dat hij in Griekenland is bedreigd vanwege een conflict met zijn huisbaas. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om hierbij de hulp van de Griekse autoriteiten in te roepen.

8. In de voornoemde uitspraak van de Afdeling is ook geoordeeld dat verweerder een nadere motivering moet geven wanneer de vreemdeling zich erop beroept dat hij vanwege bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie zoals bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 maart 2019 inzake Ibrahim tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2019:219).

9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan deze nadere motiveringsplicht heeft voldaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege zijn medische situatie. Blijkens het afschrift van eisers patiëntendossier van 20 februari 2020 heeft eiser een huidaandoening (scabies) waarvoor hij koelzalf en een antihistaminicum gebruikt, en heeft eiser hevige rugpijnen waarvoor hij oefeningen doet en de pijnstiller Ibuprofen gebruikt. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser onder actieve, specialistische behandeling staat vanwege een ernstige medische aandoening.

10. Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op 17 oktober 2019 in de zaak met nummer 52334/19 een zogeheten interim measure heeft getroffen. Deze voorlopige maatregel houdt in dat de terugkeerverplichting van de vreemdelingen in die zaak, tevens houders van een verblijfsstatus in Griekenland, is opgeschort totdat duidelijkheid is verkregen over de aan Nederland gestelde vragen met betrekking tot het verrichte onderzoek naar de opvangvoorzieningen en de medische faciliteiten in Griekeland.

11. Hieruit volgt echter niet dat eiser niet kan terugkeren naar Griekenland. Daartoe is redengevend dat eisers situatie niet vergelijkbaar is met die van de vreemdelingen in de zaak waarin de interim measure is getroffen. Gebleken is namelijk dat dit een gezin betreft met minderjarige kinderen met zeldzame medische problematiek. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:14348).

12. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet daarop is op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw terecht een vertrektermijn aan eiser onthouden.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.