Home

Rechtbank Den Haag, 07-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14348, NL19.25946 en NL19.25952

Rechtbank Den Haag, 07-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14348, NL19.25946 en NL19.25952

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 november 2019
Datum publicatie
20 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:14348
Zaaknummer
NL19.25946 en NL19.25952

Inhoudsindicatie

8:54 Awb – buiten zitting – statushouders Griekenland

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: NL19.25946 en NL19.25952

[eiser 2] , eiser 2, V-nummer [V-nummer]

tezamen eisers

(gemachtigde: mr. N. Brands),

en

Procesverloop Bij besluiten van 29 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet, gelet op de aangevoerde gronden en in het licht van de bestendige en actuele jurisprudentie op grond van artikel 8:54, eerste lid, en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

2. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] 1993 en eiser 2 op [geboortedatum] 1996. Beiden hebben de Syrische nationaliteit. Op 15 oktober 2019 hebben eisers voornoemde asielaanvraag ingediend.

3. Verweerder heeft de aanvragen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Verweerder) niet-ontvankelijk verklaard omdat uit Eurodac is gebleken dat aan beide eisers op 30 november 2018 internationale bescherming is verleend. Eisers is opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Griekenland te begeven nu zij beiden niet langer rechtmatig in Nederland verblijven.

4. Eisers kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en stellen – samengevat weergegeven – dat terugkeer naar Griekenland een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 4 van het EU Handvest oplevert. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de arresten Ibrahim en Jawo van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het HvJ). Vanwege de medische situatie van eiser 1 is de situatie van eisers bijzonder en voldoet deze aan de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in voornoemde arresten. Eiser 1 is in Syrië behandeld vanwege zijn klachten, maar is nog niet uitbehandeld. Goede gespecialiseerde zorg is vaak niet toegankelijk voor vreemdelingen, waardoor hun gezondheid in gevaar wordt gebracht. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar het document “Veel gestelde vragen – statushouders Griekenland, augustus 2019” van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN).

Klagen bij de autoriteiten is onmogelijk zonder leefgeld of inkomen, geld is nodig voor onder andere de bijstand van tolken. Eisers zullen bij terugkeer geen recht hebben op een woning of leefgeld en vanwege de medische situatie zullen zij geen inkomen kunnen genereren.

Eisers beroepen zich op de interim measure die in een andere zaak op 17 oktober 2019 door de president van het EHRM is getroffen (nr. 52334/19) en stellen dat zij zeer kwetsbaar zijn nu zij niet voor zichzelf kunnen zorgen en beiden medische zorg behoeven.

5. De rechtbank overweegt als volgt.

5.1

Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) de verplichtingen uit hoofde van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest wordt weerlegd. Echter, ook in de situatie waarin de vreemdeling zijn beroep op artikel 3 van het EVRM louter staaft met algemene documentatie, is een zorgvuldige beoordeling daarvan door verweerder geboden.

5.2

De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) overwogen dat de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk was. Zij konden moeilijk betaald werk vinden, de toegang tot gezondheidszorg was voor hen moeizaam en zij waren volledig op zichzelf aangewezen om huisvesting te vinden. De situatie was volgens de Afdeling echter niet zo slecht dat sprake was van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Verweerder heeft zich toen terecht op het standpunt gesteld dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan.

5.3

Bij uitspraak van 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2384) heeft de Afdeling nogmaals de situatie in Griekenland voor terugkerende statushouders beoordeeld. Opnieuw is overwogen dat die situatie moeilijk is (gebleven): statushouders kunnen moeilijk betaald werk vinden, de toegang tot gezondheidszorg is voor hen moeizaam en zij zijn volledig op zichzelf aangewezen om huisvesting te vinden. Er is echter volgens de Afdeling nog altijd geen sprake van een dermate slechte situatie dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Er is niet gebleken dat de situatie van statushouders in Griekenland wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie die in de uitspraak van 30 mei 2018 aan de orde is geweest.

5.4

In het arrest Ibrahim van 19 maart 2019 heeft het HvJ, onder verwijzing naar het arrest Jawo, geoordeeld dat ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Structurele en/of fundamentele tekortkomingen vallen alleen onder artikel 4 van het EU Handvest als ze een “bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid” bereiken. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een “toestand van zeer verregaande materiële deprivatie”, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.

5.5

Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt bij terugkeer naar Griekenland het risico op schending van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest te lopen. Van een zodanige kwetsbaarheid waarbij eisers vanwege hun medische omstandigheden bij terugkeer naar Griekenland in een staat van verregaande materiële deprivatie zoals bedoeld in het arrest Ibrahim terecht te zullen komen, is de rechtbank niet gebleken. Uit de verklaringen van eisers kan weliswaar worden afgeleid dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Griekenland, maar uit de verklaringen volgt evenwel niet dat sprake is van een zodanig slechte situatie dat kan worden gesproken van een schending van de verdragsverplichtingen. Eisers hebben in Griekenland huisvesting, leefgeld en toegang tot medische zorg gehad. Dat eiser 1 nog steeds medische zorg nodig heeft voor de verwondingen die hij heeft opgelopen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers niet is gebleken dat eiser de benodigde zorg, die overigens niet nader is gespecificeerd, in Griekenland niet zal kunnen krijgen. Bovendien kunnen eisers zich bij voorkomende problemen tot de Griekse overheid wenden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit eisers verklaringen niet is gebleken dat zij uitputtend gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden in Griekenland om hulp of bescherming van de instanties in te roepen. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke hulpvraag op voorhand zinloos zou zijn. Dat klagen bij de Griekse autoriteiten tot niets zal leiden omdat daarvoor inkomen nodig is en eisers niet kunnen werken, leidt niet tot een ander oordeel. Als statushouders hebben eisers dezelfde juridische positie als een Griekse staatsburger en van hen mag dan ook worden verwacht dat zij zelf de daaruit voortvloeiende rechten effectueren. Bovendien is niet gebleken dat eisers de toegang tot de arbeidsmarkt zal worden ontzegd of dat zij beiden vanwege medische problematiek niet in staat zullen zijn om enige arbeid te verrichten. Voor zover eisers zich hebben beroepen op de interim measure van 17 oktober 2019 ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan de Afdeling in haar uitspraken van 30 mei 2018 en 15 juli 2019 heeft gedaan. De interim measure ziet op een gezin met jonge kinderen met zeldzame medische problematiek. Gesteld noch gebleken is dat de situatie van eisers vergelijkbaar is met deze zaak of dat sprake is van eenzelfde mate van kwetsbaarheid.

6. De beroepen zijn kennelijk ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.