Home

Rechtbank Den Haag, 19-06-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6643, C/09/547456 / HA ZA 18-147

Rechtbank Den Haag, 19-06-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6643, C/09/547456 / HA ZA 18-147

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 juni 2019
Datum publicatie
19 juli 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:6643
Formele relaties
Zaaknummer
C/09/547456 / HA ZA 18-147

Inhoudsindicatie

Ontslag bestuurder, ontslagbesluit vernietigbaar? gezag van gewijsde.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/547456 / HA ZA 18-147

Vonnis van 19 juni 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. M. Verberkmoes-Cota te Den Haag,

tegen

1 STICHTING REDERIJ DE DRIE GEUZEN,

gevestigd te Leiden,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [plaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. D.A. Beck te Leiden.

Partijen zullen hierna [eiser] , de Stichting en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 26 januari 2018, met producties;

-

de conclusie van antwoord, met producties;

-

het tussenvonnis van 25 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;

-

het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2018 en de daarin genoemde stukken;

-

de akte van de zijde van [eiser] van 21 november 2018;

-

de antwoordakte van de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] van 19 december 2018.

1.2.

Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

Op 24 juni 2004 heeft [gedaagde sub 2] samen met de heer [A] de Stichting opgericht. De Stichting heeft blijkens haar statuten ten doel: “het onderhouden en laten varen van authentieke reddingsloepen en vletten in al haar verschijningsvormen, zulks in de meest uitgebreide zin en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daarmee bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords”.

2.2.

Beide oprichters zijn als bestuurders van de Stichting begonnen, [gedaagde sub 2] als penningmeester en [A] als voorzitter. In 2007 is [eiser] op vrijwillige basis als schipper voor de Stichting werkzaamheden gaan verrichten. In 2008 heeft [A] zijn functie neergelegd en heeft [eiser] de functie van voorzitter overgenomen. [eiser] en [gedaagde sub 2] zijn per 1 januari 2013 respectievelijk 1 mei 2015 als werknemers in de functie van statutair bestuurder fulltime in dienst getreden van de Stichting.

2.3.

In april 2017 is [eiser] al varend op een schip van de Stichting tot tweemaal toe door de politie aangehouden. Bij de eerste aanhouding is het vaarbewijs van [eiser] ingenomen, nadat de politie was gebleken dat hij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd.

2.4.

Op 25 april 2017 heeft [gedaagde sub 2] in een telefoongesprek aan [eiser] ontslag op staande voet aangezegd. Bij brief van 26 april 2017 heeft [gedaagde sub 2] het aangezegde ontslag schriftelijk bevestigd (hierna: het ontslagbesluit). Het ontslagbesluit vermeldt, voor zover relevant, dat de arbeidsverhouding en het bestuurderschap van [eiser] met en voor de Stichting per direct worden opgezegd.

2.5.

Per 25 april 2017 is [eiser] als bestuurder van de Stichting bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven.

2.6.

Op 31 oktober 2017 is mevrouw [B] (hierna: [B] ) ingeschreven als secretaris/penningmeester van de Stichting.

2.7.

Ten aanzien van de beëindiging van het dienstverband van [eiser] hebben hij en de Stichting, ter beëindiging van een door [eiser] bij de kantonrechter aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure met als insteek (onder meer) vernietiging van het ontslag op staande voet, overeenstemming bereikt.

2.8.

Aangezien [eiser] zich niet berustte in zijn ontslag als bestuurder van de Stichting heeft [gedaagde sub 2] op 23 november 2017 een verzoek tot ontslag van een bestuurder van een stichting ex artikel 2:298 Burgerlijk Wetboek (BW) (hierna: het verzoek) bij deze rechtbank ingediend. Het verzoekschrift vermeldt, voor zover relevant:

Ontslag bestuurder Voor zover uw rechtbank mocht besluiten dat [eiser] niet reeds bij ontslagbesluit rechtsgeldig als bestuurder van de Stichting is ontslagen, meent [gedaagde sub 2] dat onder meer de eerder genoemde incidenten gronden zijn om uw Rechtbank te verzoeken [eiser] ook als bestuurder van de Stichting te ontslaan. (…)

52. Daar [eiser] niet lijkt te willen berusten in het op 25 april 2017 genomen ontslagbesluit, ziet [gedaagde sub 2] zich genoodzaakt – voor zover [eiser] nog bestuurder van de Stichting is – conform het bepaalde in artikel 5 van de statuten jo. artikel 2:298 lid 1 BW een verzoek bij uw Rechtbank in te dienen tot het ontslag van [eiser] als bestuurder. (…)

REDENEN WAAROM: [gedaagde sub 2] uw rechtbank verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

A. [eiser] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan”

2.9.

Bij beschikking van 3 mei 2018 (hierna: de beschikking) is op het verzoek beslist. In de beschikking is, voor zover relevant, overwogen:

3. Het verzoek en het verweer 3.1. [gedaagde sub 2] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan. (…)

3.2.

[gedaagde sub 2] voert aan dat de Stichting bij brief van 26 april 2017 niet enkel het ontslag op staande voet van [eiser] heeft bevestigd, maar ook heeft benadrukt dat [eiser] conform artikel 8 van de statuten als bestuurder van de Stichting is ontslagen. Aangezien [eiser] niet lijkt te willen berusten in zijn ontslag als bestuurder ziet [gedaagde sub 2] zich genoodzaakt onderhavig verzoek te doen. [gedaagde sub 2] voert daartoe aan dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer en dat hij gehandeld heeft in strijd met de wet en de statuten. (…)

3.3.

[eiser] voert gemotiveerd verweer. Hij voert aan dat het verzoekschrift inhoudelijk bezien voorwaardelijk van aard lijkt te zijn. Een dergelijke procedure is niet opgenomen in het stelsel van de verzoekschriftprocedure. De beslissing over de vraag of [eiser] nog bestuurder van de Stichting is dient genomen te worden door de rechtbank in de thans lopende dagvaardingsprocedure en niet in de onderhavige verzoekschriftprocedure. Een voorwaardelijk oordeel past volgens [eiser] niet in het systeem van de wet. Het verzoek om [eiser] onmiddellijk als bestuurder van de Stichting te ontslaan is niet toewijsbaar omdat dit onvoorwaardelijk is geformuleerd en [eiser] volgens [gedaagde sub 2] sinds 26 april 2017 geen bestuurder meer is van de Stichting. (…)

4 De beoordeling

3 3. Het geschil

4 De beoordeling

verwijzing?

4.1. [eiser] heeft de rechtbank allereerst verzocht de zaak op de voet van artikel 46b Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) naar een andere rechtbank te verwijzen. Hij voert daartoe aan geen vertrouwen te hebben in de onafhankelijkheid van de rechtbank Den Haag in onderhavige zaak, nu de rekestenrechter van deze rechtbank zich in zijn visie ten onrechte reeds in de beschikking heeft uitgelaten over de thans ter beoordeling voorliggende kwestie en de behandelend rechter in deze procedure van de beschikking kennis heeft genomen.

5 De beslissing