Rechtbank Den Haag, 04-06-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5964, NL19.11187 en NL19.11188
Rechtbank Den Haag, 04-06-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5964, NL19.11187 en NL19.11188
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 juni 2019
- Datum publicatie
- 12 juli 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:5964
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:4200, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- NL19.11187 en NL19.11188
Inhoudsindicatie
opvolgende asielaanvraag, geen 15c-sictuatie in Afghanistan (Kaboel)
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.11187 (beroep) en NL19.11188 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 juni 2019 in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Oba).
Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om met spoed uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening omdat de
Dienst Terugkeer en Vertrek heeft laten weten dat eiser op [datum] 2019 om 14:40 uur per vliegreis naar Kabul (Afghanistan) zal worden uitgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019.
Eiser is niet in persoon verschenen, doch werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank overweegt allereerst dat nu de uitzetting van eiser is gepland op 6 juni 2019 sprake is van spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening en dat daarom meteen mondeling uitspraak zal worden gedaan. Gelet op hetgeen eiser in de stukken naar voren heeft gebracht en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank tevens aanleiding om uitspraak te doen op het beroep.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser is volgens zijn verklaringen geboren op [geboortedatum] 1995 en van Afghaanse nationaliteit. Eiser stelt dat hij al negen jaar in Nederland verblijft.
Eiser heeft vier keer vergeefs een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan de tweede, de derde en de vierde aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij tot het christendom is bekeerd en daarom niet naar Afghanistan kan terugkeren. Verweerder heeft die bekering telkens niet geloofwaardig geacht. De rechtmatigheid van dat oordeel staat in rechte vast.
Eiser heeft op 29 maart 2019 zijn huidige, vijfde asielaanvraag ingediend.
Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat de beroepsgronden zich alleen richten tegen het standpunt van verweerder met betrekking tot de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder in Kaboel. Volgens eiser is de veiligheidssituatie aldaar dusdanig verslechterd, dat er thans sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van Richtlijn 2011/95/EU (hierna: de Definitierichtlijn). Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd, te meer nu de laatste uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, van oktober 2018 dateert en niet duidelijk is welke van de rapporten waarnaar eiser heeft verwezen, betrokken zijn bij het algemeen ambtsbericht van maart 2019.
Eiser heeft een beroep gedaan op de volgende informatiebronnen:
- een brief van 2 april 2019 van VluchtelingenWerk, met bijlagen;
- een nieuwsbericht van 23 maart 2019 van Nieuwsuur (www.nos.nl);
- een rapport van Pro Asyl van 18 februari 2019;
- een rapport van European Counil of Refugees and Exiles (ECRE) van februari 2019;
- een rapport van UNAMA van februari 2019;
- en rapport van “Armd Conflict Location & Event Data Project” (ACLED) van
21 december 2018
- een rapport van European Asylum Support Office (EASO) van 1 juli 2015, “The Implementation of Article 15(c) QD in EU Member States”;
- het algemeen ambtsbericht van 2019, 2018 en 2016.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de veiligheidssituatie in Afghanistan, in het bijzonder in Kaboel, zodanig is verslechterd dat thans een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3176) geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een situatie waarbij een burger die in het geheel niet verbonden is met één van de strijdende partijen louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een bedreiging als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. In de uitspraak van 22 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:199) heeft de Afdeling – in een zaak waarin verweerder Kaboel als vestigingsalternatief had tegengeworpen – eveneens overwogen dat verweerder terecht had gesteld dat zich in Afghanistan in het algemeen, dan wel in Kaboel in het bijzonder niet de situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000.
Het meest recente ambtsbericht over Afghanistan is van 6 maart 2019 en beslaat de periode van juni 2018 tot en met december 2018. Informatie die sedert begin 2019 werd uitgebracht over geheel 2018, is blijkens de inleiding in het ambtsbericht, slechts ten dele en op
hoofdlijnen meegenomen in het ambtsbericht. Het ambtsbericht is geen aanleiding voor verweerder geweest om zijn beleid ten aanzien van vreemdelingen uit Afghanistan aan te passen of een besluit- of vertrekmoratorium in te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar uit het ambtsbericht het beeld naar voren komt van een hoog aantal burgerslachtoffers als gevolg van gewapend conflict, doch dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn sprake is. Dat van een zulke uitzonderlijke situatie sprake is blijkt ook niet uit de door eiser aangehaalde rapporten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser ingebrachte informatie geen wezenlijk ander beeld over de ernst van de veiligheidssituatie in Afghanistan, en in Kaboel in het bijzonder, geeft dan het beeld dat uit het ambtsbericht van 6 maart 2019 naar voren komt.
Uit de bijlage met rapporten en publicaties bij het ambtsbericht (p. 120) blijkt bovendien dat het door eiser ingeroepen rapport van UNAMA van 24 februari 2019, in beschouwing is genomen bij het opstellen van het ambtsbericht. Uit de door eiser aangehaalde informatie, volgt weliswaar dat de situatie in Afghanistan nog steeds zorgwekkend is, maar niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen en in Kaboel in het bijzonder, sinds de voornoemde uitspraken van de Afdeling zodanig is verslechterd dat een burger die daar naartoe terugkeert nu wel door zijn enkele aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Het betoog van eiser dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zodanig is verslechterd dat dit als nieuw element of bevinding moet worden aangemerkt, volgt de rechtbank daarom niet.
Voor zover eiser zich op basis van individuele feiten en omstandigheden beroept op een risico bij terugkeer op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat voor eiser persoonlijk sprake is van een risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft zijn stelling in dit opzicht onvoldoende onderbouwd.
Voor zover eiser een beroep doet op humanitaire omstandigheden in Afghanistan, kan dit beroep evenmin slagen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:199) volgt dat een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege humanitaire omstandigheden zich niet snel voordoet in Kaboel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden van zijn geval tot een ander oordeel op dit punt dienen te leiden.
3. Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond.
4. Op grond van dezelfde overwegingen als in de hoofdzaak, bestaat er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier, op 4 juni 2019.
griffier (voorzieningen)rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 4 juni 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: