Home

Rechtbank Den Haag, 24-09-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11457, AWB - 18 _ 6272

Rechtbank Den Haag, 24-09-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11457, AWB - 18 _ 6272

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 september 2018
Datum publicatie
12 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:11457
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6272

Inhoudsindicatie

Woningsluiting 13b Opiumwet

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR AWB 18/6272

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),

tegen

(gemachtigde: mr. drs. C.M.A. Demetriadis).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast de woning op het perceel [perceel] te [plaats] voor de duur van 3 maanden gesloten te houden, ingaande op 27 augustus 2018, om 11 uur, en eindigend op 27 november om 11 uur.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit op 27 augustus 2018 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 10 september 2018 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat het primaire besluit op 12 september 2018 zal worden geëffectueerd, hetgeen inhoudt dat de woning van 12 september 2018 9.00 uur, tot 12 december 2018 9.00 uur, gesloten dient te zijn.

Verzoeker heeft daarop de voorzieningenrechter op 11 september 2018 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen M.R. Carti, medebewoonster van de woning.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [peersoon X], wijkagent.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de handel in harddrugs in of vanuit de woning strafrechtelijk nog niet vast staat. De aangetroffen drugs waren bovendien voor eigen gebruik als medicijn tegen hevige rugpijn. Voorts heeft hij betoogd dat hij de woning heeft gekregen via de reclassering vanwege de ernstige rugproblemen, dat hij geen financiële middelen heeft, niet beschikt over vervangende woonruimte en dat de woningbouwvereniging heeft laten weten dat hij bij sluiting de woning binnen drie maanden moet verlaten.

3.1

De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid beschikt. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen.

3.2

Ter invulling van zijn bevoegdheid heeft verweerder de beleidsregels ‘Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca- of seksinrichting’ vastgesteld. In dit beleid is een indicatorenlijst opgenomen voor de afweging of de situatie ernstig genoeg is om direct over te gaan tot sluiting, of dat gelet op de feiten en omstandigheden van sluiting moet worden afgezien. Uit het beleid blijkt dat deze lijst niet-limitatief is en een alternatief en geen cumulatief karakter heeft. De aanwezigheid van een enkele indicator uit de lijst kan reden zijn om direct over te gaan tot sluiting van een woning.

3.3

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2365) brengt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

3.4

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van

8 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2616), is voor het ontstaan van de bevoegdheid, om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen, niet vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in deze bepaling volgt dat deze bevoegdheid ontstaat door de enkele aanwezigheid in een woning of lokaal, dan wel in of op het daarbij behorende erf, van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.

3.5

Op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie van 6 juni 2018 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende komen vast te staan dat op 30 mei 2018 in de woning een handelshoeveelheid cocaïne is aangetroffen (een boterhamzakje met wit poeder met een gewicht van 6,6 gram, een gripzakje met 22 witte bolletjes met een gewicht van 3,3 gram en een gripzakje met 17 gele bolletjes met een gewicht van 2,9 gram). Verweerder heeft geen grond hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage en heeft zich op grond hiervan op het standpunt mogen stellen dat, nu de hoeveelheid groter was dan de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik, aannemelijk is dat die bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking.

Verzoeker heeft de aangetroffen hoeveelheid drugs ook niet ontkend. Zijn betoog evenwel dat deze bestemd waren voor eigen gebruik als medicatie voor zijn rugpijn wordt niet aannemelijk geacht omdat de hoeveelheid voor eigen gebruik van 0.5 gram ruimschoots is overschreden. Bovendien volgt uit de bestuurlijke rapportage dat op 30 mei 2018 in de woning voorts onder andere het volgende is aangetroffen: zes mobiele telefoons, een geldbedrag van €718,90, een weegschaal met resten verdovende middelen en een rol met gele vuilniszakken waarvan de kleur sterk overeen komt met de kleur van de aangetroffen bolletjes met verdovende middelen. Los van het binnentreden op 30 mei 2018 blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat er meerdere meldingen en observaties zijn gedaan, betrekking hebbende op (het vermoeden van) drugshandel vanuit de woning.

Ter zitting heeft de wijkagent nog toegelicht dat zij is benaderd door drugsgebruikers die naar verzoeker gingen. Het betreft een kwetsbare groep gebruikers die wonen bij het Leger des Heils en andere hostels bij de woning van verzoeker in de buurt.

3.6

Daarbij zij er op gewezen, dat in het bestuursrecht een andere bewijslast geldt dan in het strafrecht. Het is aan verzoeker om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van de bestuurlijke rapportage gebreken vertoont. Dat strafrechtelijk nog niets vaststaat omtrent de verdenkingen tegen verzoeker, is hiervoor niet voldoende.

3.7

De voorzieningenrechter stelt vast dat het doel van artikel 13b van de Opiumwet is de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven (zie MvT, Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, blz. 5). Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat woningen waarin verdovende middelen opgeslagen worden een potentieel doel vormen voor een zogenaamde ripdeal. Dit levert een direct gevaar op voor de openbare orde in het woonhuis en de omgeving. Verweerder was dan ook bevoegd tot sluiting van de woning.

3.8

In het kader van de evenredigheidstoets overweegt de voorzieningenrechter dat het een sluiting betreft voor een periode van 3 maanden – de minimale sluitingsperiode volgens verweerders beleidsregels. De stelling dat verzoeker in deze periode geen onderdak zou kunnen krijgen of bekostigen is onvoldoende onderbouwd. Ook is door verzoeker geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het (tijdelijk) verlaten van de woning voor hem medisch te bezwaarlijk zou zijn of dat hij vanwege zijn medische situatie aan juist deze woning is gebonden. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat verzoeker zich bij de CCP voor opvang kan melden als het hem zelf niet lukt ergens te verblijven of (tijdelijke) vervangende woonruimte te vinden.

3.9

Ten aanzien van de mogelijkheid dat de woningbouwvereniging na sluiting de huurovereenkomst kan ontbinden, overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge artikel 231, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek de verhuurder van een woning de huurovereenkomst zonder tussenkomst van de rechter kan ontbinden indien de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. Nu eiser volgens zijn eigen verklaring persoonlijk betrokken was bij de aanwezigheid in de woning van een handelshoeveelheid harddrugs, kon hij voorzien welke consequenties de woningbouwvereniging aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zou kunnen verbinden. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.

3.10

De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder gezien de omstandigheden van het geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een sluiting van de woning gedurende een termijn van drie maanden.

4 De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2018.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.